Historisch Archief 1877-1940
No. 2605
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 7 MEI 1927
15
Een Vriendschap in de Onze Koloniën: Met een Hekwieler de Moesi
door Dn N. B. TENHAEFF
Tekst en teekeninglvoor*?de Groene Amsterdammer' door J. G. Sinia
Dr. E. M. A. Timmers, Een vriend
schap in de negentiende eeuw (Haar
lem, TjeenJc Willink, 1927).
Vrouw van een beroemd man te zijn, dat was
heel de tragedie van Maria Gijsberta Verhoeven,
echtgenoote van Jeronimo de Vries. Eerst heeft
haar vroeg-gestorven, inwonende zuster, Dientje,
in alles haar vertrouwelinge, haar geholpen dat lot
te dragen. Toen heeft verder Van Assen's vriend
schap den last lichter gemaakt. Om de verhouding
van deze vier menschen onderling te teekenen,
daarom werd dit boekje geschreven. :n Brokje
historische psychologie.
Als wij mejuffrouw Timmer's uiteenzettingen ten
einde hebben gelezen, met haar doorloopend een
deel van de familiecorrespondentie van Jeronimo
de Vries, dan speelt de glimlach-van-begrijpen om
onzen mond. Of mej. Timmer mijn glimlach volledig
zal waardeeren, dat betwijfel ik. Daarom schijnt
het mij plicht, vóór alles te getuigen van de belang
rijkheid van haar onderwerp. De vriendschapsidee
in de tijden van groot- en overgrootvader is dubbel
de moeite der bespreking waard, als zij zich ver
toont in de relatie van: man tot man, en van:
jongeren man tot vrouw-van-ouderen-man.
In dit boekje valt al het licht op de interpretatie
van de vrouw. Zij is een opstandige, een
onbegrepene, conjugaal slecht gewaardeerde. De man
zelf wat dor, trots zijn ijdelheid, en wat bom
bastisch, trots zijn verstand. Vriend en'zuster zijn
de begrijpende zielen. Maar begrijpen zij ook de
wederhelft in de complexe verhouding? Mej.
Timmer stelt de vraag nauwelijks.
Jeronimo de Vries was in zijn tijd (1776 gebr.
1853 overl.) een groot man en daarom ook een
trotsch man, met al den aangeboren eigenwaan
van een hooghartig geslacht. Hij was dertig jaar
lang op de stadssecretarie van Amsterdam werk
zaam, toen men den haast vijftigjarige in 1824
benoemde tot stadssecretaris (griffier). Zijn huis
op de Heerengracht over de Spiegelstraat" is
omstreeks 1830 de litteraire salon" geweest, waar
hij zelf heeft gestraald voor al wat naam had,
oud en jong, in dien nog zoo slecht gekenden tijd
van Willem I. Naast hem zijn vrouw. Naast hem
en beneden hem, maar deelend die ijdele glanzing.
In het boekje van Mej. Timmer spant alles
samen, om den armen Jeronimo van zijn luister
beroofd te doen staan. Onbarmhartig is de kleine
benepenheid van den grooten man ten toon gesteld.
Ik moet tusschenbeide komen. Nul homme n'est
grand pour son valet de chambre. Zoo deftig was
Jeroon niet, dat hij er 'n kamerdienaar op nahield.
Maar vrouw en zuster en vriend zien ook veel van
de intimiteit, die klein maakt.
Laten wij even om Jeronimo's gestalte den
mantel van luister hangen, dien geen geringere dan
Potgieter eens heeft gedrapeerd. Hij, Potgieter,
is daar geweest in het De-Vriezen-huis en daar
heeft hij de zoetste heugenissen uit dat tijdperk
van zijn leven" achter gelaten. De
hoffelijke-bijuitnemendheid heeft zijn hulde niet onthouden aan
,,den glimlach der beminnelijke gastvrouw", maar
het is een hulde van het tweede plan. Op het eerste
staat Jeronimo zelf, erkend en gevierd als een
Tuim-denkend mensch, die ook in den
aanTiomende zelfstandigheid van oordeel duldde". Het
vlijmscherpe oordeel van Mej. Timmer zou
misechien wat zachter zijn uitgevallen, als zij zich
blz. 22?25 van Potgieter's Leven van Bakhuizen
intijds had herinnerd.
Nog een andere correctie moeten wij aanbrengen.
'Licht en donker dienen wat anders verdeeld te
Tvorden. En Van Assen, de vriend, n Maria Gijs
berta, Jeroons vrouw, moeten iets inboeten. Wat
"wil eigenlijk Maria Gijsberta?
Haar man heeft haar de plaats naast zich ge
schonken. De beminnelijke gastvrouw" glanst in
bescheidenheid, aan zijn zijde, in zijn kring van
vrienden en bewonderaars. Zij kent de cultuur
.alleen door hem, den man van fijnen smaak",
die toch zoo middelmatig-stumperige versjes
?schreef. Van huis uit brengt zij weinig mee aan
geestelijke goederen. Wie zou het wagen haar te
stellen naast een Truitje Toussaint? Haar klachten
zijn van een kleine gepikeerdheid. Beleedigd dooi
den De-Vriezen-hoogmoed, zet zij een kijverij met
'~"v ""'^'w'x* " W''" "** ' '
\A ET den C. C. Meyer, een geweldig oude kraak, die later een, laat ik niet zeggen ontijdig, uiteinde
vond op een der vele riffen van den Riouwarchipel, was ik van Singapore overgestoken naar
Pa/embang, waar ik mijn intrek nam in het hotel . . . neen, laaf ik geen naam noemen, doch alleen
meedee/én, dat er aan boord van de C. C. Meyer primitieve toestanden heerschten, doch dat deze nog
niet haalden bij die in hef hotel. Hoewel, de rijsttafel was daar goed, dit moet ik er bijvoegen om eerlijk
te zijn. maar toch was ik dolblij, toen eindelijk de dag aanbrak, dat ik mij op de Ogan I, een der
hekwielers van de Paketvaart, \velke de verbinding vormen tusschen Palembang en Moeara Enim, kon
inschepen.
Ik heb hel op die Ogan goed gehad, f logies was wel erg klein, maar kraakzinde/i/k en het e/en
uitstekend en daarom wil ik geen kwaad spreken van dit kleine monster. Maar een monster was het en
hef geleek eigen/ijk op a//es. behalve op een schip.
'f Was nog vroeg in den morgen toen wij ver/rokken. Boem, boem ging de machine, het groo/e rad
aan den achtersteven begon te wentelen en langzaam gleden de oevers voorbij. Oerwoud en nog eens
oerwoud. Soms ging hef rakelings voorbij de overhangende takken, dan weer bevonden wij ons midden
op de rivier. Waar wij een kampong passeerden, werden wij door de jeugd met gejubel ontvangen en
dartelden in minimum van tijd dozijnen bruine lichaampjes, allen krokodillen ten spijt, in de hooge go/ven,
welke onze plompe ark achter zich liet! Tegen het vallen van den avond gingen wij meren aan den oever
bij nacht wordt het varen op een rivier a/s de Moesi gevaar/i/k en de lakken van het oerwoud keken
door het open venster van mijn hut naar binnen. Den volgenden morgen weer verder.
't Was een genoegelijke vaart, doch hef kan ook wel eens anders zijn, maar daarover later.
haar man voort in den brief aan zijn en haar vriend.
Wat groots is er in, als Maria Gijsberta Duitsch en
Engelsch wil leeren, nu zij eenmaal in dien kring
door haar man is binnengeleid ? En wat
bijzonderbrutaals steekt er in den man van anno 1830, die
zijn vrouw terugwijst binnen de grenzen der toen
malige vrouwelijkheid: pot-en-keuken? Is de
vriend redelijker, wanneer hij Maria Gijsberta
aanmaant, om haar geestelijke vriendschap tot
jongere mannen, de opvoeding harer kinderen niet
te verwaarloozen ? Is dat geen verwijzing naar dat
andere toenmalig-vrouwelijke domein: de kinder
kamer ?
Daar is in de door-de-weeksche dagen een zekere
spanning in het huis over de Spiegelstraat. Kleine
wrijvinkjes tusschen man en vrouw baron groote
woorden, 'n Pitoyable sfeer van gemok en beklag;
pn toch, als eindconclusie, geen Strindbergsche
haat, maar wederzijdsche gematigde waardeoring.
In die sfeer staat de geïdealiseerde wijze vriend,
stond eerst de vertrouwelijke zuster.
Die vriend is de vriend van den man en de vriend
van de vrouw. Delicate positie, die ons den eiseh
van dubbele trouw doet stellen. Mej. Timmer heeft
weinig gegevens, die ons veroorloven die twee
zijdigheid te zien. Als Maria Gijsberta in
berschwenglichkeit den vriend tot het leven van
haar leven" verheft, dan heb ik meelij met den
man, die erg aan den buitenkant komt te staan.
Dat Jeroon dit. klein-mokkend, heeft gedragen,
dat is ook een kruis geweest ! Een kruis voor hem !
Misschien heeft Van Asseri's vriendschap ook hem
iets vergoed?
Ik veroorloof mij. met twee citaten een geheel
ander licht te werpen op den geminachten Jeroon
en den geïdealiseerden Vari Assen. Het was 3 Sopt.
1833. Jeroon schrijft aan Van Assen: Beste Van
Assen, uwe beste vriendin, mijne teergeliefde gade,
de trouwhartigste moeder, onze steun, toevlugt, de
groote spil, waarom onzer aller hoop en belangen
draayden. is niet meer. . . . Dag beste, trouwste
mijner vrienden en van die mijner onvergetelijke!'
gade". En ik stel daartegenover den brief, dien Van
Assen een half jaar vroeger schreef aan Groen
(dd. 21 Maart 1833; Groens Briefw. I, No. 723),
waarin hij Groen aanried, de Amsterdammers te
bewerken met het oog op de Belgische affaire,
daartoe dit middel wijzend: den jongen advokaat
De Vries, zoon van het slimme oude Jeroontje,
griffier of tweede burgemeestertje , uit te
noodigeii om voor honoraire te werken; begrijpt ge?"
Ja, beste Van Assen, ik begrijp. En weer verzucht
ik, hoe jammer het is, dat mej. Timmer, toen zij
zich zette tot de beoordeeling van deze al te
menschelijke verhoudingen, dezen brief van Van
Assen niet heeft gekend.
Met dat al is het boekje van Mej. Timmer een
interessante bijdrage tot de cultuurgeschiedenis
van den tijd vari Willem 1. Hoe kruist zicli in dien
tijd het achttieiide-eeuwsche gevoelsleven met het
komende moderne. Tusschen Saartje Burgerhart
en Majoor Krans vraagt de historische gestalte van
Mevrouw de Vries-Verhoesen een plaats. Maar het
zal altijd moeilijk zijn, den wezenlijken opstandswil
van deze vrouw te bepalen, gegeven het feit, dat
de correspondentie niet volledig bewaard is ge
bleven. De paar brieven van Maria Gijsberta, die
Mej. Timmer heeft meegedeeld, maken haar niet
tot een belangrijke verschijning-.
VAN NELLE'S TABAK
KWAÜITEIT
ALOM VERKRIJGBAAR