Historisch Archief 1877-1940
No.2606
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 14 MEI 1927
15
Van Marle's Standaardwerk over
de Itaiiaansche Schilderkunst
door Prof. Dr. W. MARTIN
R. v. Marie, the Development
of the Italian Schools of
Painting, Vol. VII. Martinus
, 1926.
Schrijver en uitgever van The
Development of the Italian Schools
of Painting" hebben den moed gehad,
dit groote werk voort te zetten.
? Het beschrijven der 15e-eeuwsche
Itaiiaansche kunst is een bijzonder
moeilijke taak, omdat door de
tallooze vondsten der laatste jaren
onze opvattingen terdege zijn
ge?wijzigd. Er is gedurende de door Dr.
van Marie thans aangepakte" pe
riode in Italiëontzaglijk veel gebeurd.
De groote geestelijke centra van het
.Appenijnsche schiereiland zijn in 't
eerst nog min of meer receptief, in
zooverre als ook daar de algemeen
in midden- en West-Europa verspreide
laat-gothische stijl reeksen van be
wonderaars en aanhangers vond ter
wijl daarnaast de Renaissancestijl tot
ontwikkeling komt, die Italiëweldra
van ontvangend tot gevend^ element
ook in de beeldende kunst van het
overige Europa zou maken.
Het is een uitermate gecompliceerd
stylistisch proces, dat men het duide
lijkst ziet bij de bestudeering der
Itaiiaansche beeldhouwkunst en, hoe
wel minder gemakkelijk, toch ook nog
vrij duidelijk kan nagaan bij de be
studeering der vraag, wat de Ita
iiaansche architecten van de gotiek
hebben overgenomen" (om
utiliteiterederien zoowel als omdat zij 't mooi
vonden) en wat zij ervan hebben
begrepen of gevoeld. Men kan m.a.w.
aan de sculptuur en architectuur de
kracht en de wijze der receptie van de
gotiek hl Italië, alsmede de hoeverheid
van het doordringen harer systema
tiek, constructie en ornamentiek nogal
duidelijk nagaan.
Met betrekking tot de schilder
kunst is dit evenwel een heksentoer,
en er was tot op heden niemand, die
het durfde, dit probleem aan te pak
ken. Want wat weten wij eigenlijk van
de wissel-werkingen in de schilder
kunstige vormentaal, zoolang wij niet
nog vél meer monnikenwerk van
dateeren en determineeren (en vooral
van localiseeren) hebben verricht op
Veel vaster grondslagen dan die der
door den schrijver terecht in zijn voor
rede tot dit deel gehekelde persoon
lijke" stijlcritiek? Er is op dit gebied
nog ontzaglijk veel detailwerk te ver
richten, maar zooveel is toch reeds
bereikt, dat een nieuwe oriëntatie
mogelijk is, uitgaande van onze inder
daad reeds grooter geworden kennis
?der over en weersche invloeden van
bepaalde Fransche en Duitsche kunst
vormen op Itaiiaansche.
Eén ding is er evenwel altijd nog
voor mij althans onopgehelderd
an den geheelen gang van zaken en dat
is hoe het mogelijk is, dat gelijktijdig,
?zonder eenig aantoonbaar verband,
verwante vormen optreden. Ten on
zent kan 'b. v. de Tintoretto-achtige
manier van werken van Pieter Aertsen
?om chronologische redenen onmogelijk
invloed van Tintoretto zijn, zoodat
Aertsen's stijl een uitgroeien van een
vroegere door Titiaansche vormen
geïnspireerde stylistische periode in
,de Nederlanden beteekent, op dezelfde
wijze als Tintoretto, maar van dezen
- onafhankelijk.
Dergelijke mogelijkheden bestaan
natuurlijk ook met betrekking tot de
-door Dr. van Marie thans aangepakte
kwesties en het is voorwaar geen
wonder, dat hij daar niet altijd uit
heeft weten te komen. Vooral omdat
hij en dit is de schitterende ver
dienste van de indeeling en de inleiding
van dit zevende deel?zonder aarzelen
dit onderdeel der Itaiiaansche
kunstgeschiedschrijving geheel nieuw op het
getouw zet. Niet alleen houdt hij
rekening met de wetenschappelijke
vondsten van de laatste 30 a 40 jaren,
die hebben aangetoond dat velerlei
dat vroeger gold voor het werk van n
naar werken van niet-Italiaansch
meesters ter vergelijking bij te voegen.
De afbeeldingen naar Broederlam,
Beauneveu, Jacquemart de Hesdin,
' Jean Malouel, den Meester der H.
Veronica, Zuid-Duitsche, Boheemsche
Engelsche en Vlaamsche schilderijen
en miniaturen zijn bijzonder welkom.
De keus kon niet beter zijn.
Het tweede hoofdstuk van dit deel,
dat de schilderkunst in Lombardije,
Piemonte en Emilia behandelt, begint
met er den nadruk op te leggen, dat
naast de doorgaans als karakteristiek
opgesomde elementen dier kunst voor
al merkwaardig is de aandacht, die
daar wordt gewijd aan het afbeelden
van fauna en flora, vooral in verband
met het afbeelden van jachttafreelen.
De schrijver staat uitvoerig stil bij de
geschiedenis van het afbeelden van
bestaande en fantastische dieren in de
Giacomo da Campione, het Jongste Oordeel. Kathedraal te Milaan
Uit deel VII van R. van Marie, Development of the
Italian Schools of Paintitig
artist, het werk is van leerlingen, hel
pers en navolgers, maar bovenal karak
teriseert hij, op voortreffelijke en groo
tendeels geheel nieuwe wijze, de rol,
die Italiëheeft gespeeld ten opzichte
van de laat-gotische stijl-periode. Hij
heeft, overtuigd dat de onderlinge
band der kunstenaars, die in dien
stijl werkten, veel sterker is dan de
lokale samenhang, deze laat-gotische
meesters gelicht uit het verband der
plaatselijke scholen. Dit en de twee
deelen, die nog zullen volgen, zijn aan
deze groep van schilders gewijd. Dit
zevende deel behandelt Noord-Italië,
waar de invloed van Zuid-Frankrijk en
Duitschland sterk wordt gevoeld. In
een uitvoerige inleiding zet dr. van
Marie dit alles uiteen. Het is een
bijzonder gelukkige gedachte geweest,
hier overvloedig illustratie-materiaal
oudere Europeesche kunst en wijdt
hieraan zeer belangrijke en goed ge
documenteerde bladzijden, terwijl hij
bijzonder interessante dierteekeningen
van Giovannino de'Grassi afbeeldt,
benevens tal van dierstudies uit een
schetsboek van een onbekend
Lombardijsch meester in het museum te
Venetië, en uit andere schetsboeken.
van dien tijd. Vooral de aandacht
verdient verder in dit hoofdstuk de
persoon van den schilder Francesco de
Veris en diens invloed.
Het kader dezer aankondiging laat
niet toe, den schrijver verder te volgen.
bij zijn betoog over de gebroeders
Zavattari, die de Kathedraal te Monza
beschilderden, noch stil te staan bij de
prachtige tarok-kaarten, door een
onbekend Lombardisch kunstenaar
gemaakt en heden de trots van het
museum te Bergamo. Zes charmante
kaarten beeldt dr. van Marie af.
Onze bijzondere aandacht trok het,
dat de schrijver geneigd blijkt den
bekenden Triomf van den Dood en
de Fontein der Jeugd", in het Palazzo
Sclafani te Palermo te beschouwen als
Lombardisch werk, ondanks de vele
Noordelijke elementen die het bevat.
Deze toeschrijving die o.i. zeer veel
raadselachtigs oplost ??is des te be
langrijker omdat Dr. F. Düllberg in
zijn Frühhollander in Italien" dit
werk indertijd als Nederlandsch heeft
beschreven en afgebeeld, hetgeen den
schrijver vermoedelijk ontgaan is.
Het derde hoofdstuk behandelt
Tirol en Verona en is met bijzonder
interessante afbeeldingen opgeluisterd,
die 's schrijvers betoog aangaande de
wederzijdsche Duitsch-Itaiiaansche in
vloeden zeer goed verduidelijken. Het
laatste hoofdstuk eindelijk loopt over
Venetië, Padua en Dalmatië, terwijl
uitvoerige indice , accuraat gelijk wij
dit van van Marie gewend zijn, dit
deel besluiten.
Met verlangen mag men de beide
volgende deelen, die met dit zevendes
een trits vormen, te gemoet zien.
Want ook deze zullen veel nieuws aan
het licht brengen en veel, dat van ouds
bekend is, nieuw belichten op een
wijze, die ons, hoe meer wij van dezen
schrijver lezen, steeds sympathieker
wordt. Immers, hij bezit, naast de ,
liefde en den kijk, die wetenschappe-.
lijke objectiviteit en die noodzakelijke ?
zakelijkheid, zonder welke kunstge-
schiedschrijving als deze geen vruchten
kan dragen. En dat van Marle's werk
dit laatste in belangrijke mate doet,
ondervinden dagelijks degenen, die
het bij hunne studiën dankbaar raad
plegen.
Toegepaste Kunst
de Bron", 's-Gravenhage
Het is ons eigenlijk niet duidelijk
hoe Jan Schonk, die de laatste jaren
door zijne vlotte houtsneden eenige
bekendheid verwierf, ertoe gekomen
is zijne krachten te wijden aan de
pottenbakkerskunst. Immers de di
recte aanleiding tot het maken van
houtsneden, het tegen elkaar stellen
van zwart en wit, evenals de techniek
van het snijden zelf heeft met het
modelleeren in klei evenmin iets te
maken als met het zoeken naar kleur
in de ceramiek.
Wellicht is het verlangen het kunst
voorwerp in meer dan n exemplaar
te geven (zooals bij het door druk
vermenigvuldigen der houtsneden) als
grondslag te zien van het in gietvor
men doen tot stand komen van kom
men, pullen, schalen en vazen. Ook
hier mér dan een van hetzelfde stuk.
Maar hoe weinig persoonlijk, hoe wei
nig bezield is Schonk's aardewerk dat
daarenboven nog het minst geslaagd
mag heeten waar het overeenkomst
met zijne houtsneden toont: tegels
met dierfiguren: herten, vogels of
visschen in eene waarlijk al te
alledaagsche voordracht gegeven....
In enkele werkstukken echter valt
eene belofte voor beter af te lezen,
maar waarlijk, al het andere kon
eigenlijk juist zoo goed.... van een
ander zijn !
O. v. T.
J. A. BOSKAMP 4 In
Meubelen
OVERVEEN