Historisch Archief 1877-1940
No. 2606
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 14 MEI 1927
17
Op den Economischen Uitkijk
Eeurs-Spiegel
Der Biakonieën Eigen Plaats
door Jhr. Mr. H. SMISSAERT
O BHDS meermalen heb ik in deze rubriek de
_ j_ aandacht gevestigd op vraagstukken, die
met onze armenzorg verband houden, vraag
stukken, die om verschillende redenen van groot
gewicht zijn (de uitgaven voor onderstand"
om slechts de geldeLjke zijde even aan te stippen
beliepen in 1923 meer dan 513/J millioen gulden en
zijn daarna nog sterk gestegen !), terwijl toch in de
groote pers zoo zelden over dit belangrijk deel van
overheidszorg, over deze merkwaardige kerkelijke
en particuliere bemoeiingen wordt gesproken,
Eene welkome aanleiding om op deze zaak,
althans op n interessanten kant van dit veel
omvattend onderwerp de opmerkzaamheid te
richten, is eene rede over diaconie en cultuur",
op de Diaconale Conferentie te Utrecht gehouden
door Dr. J. H. Adriani, van wien men niet te veel
zegt als men hem noemt een der beste kenners, zoo
theoretisch als practisch, van onze nationale
armenzorg 1). Wat hij betoogde, komt mij voor
te zijn van groot gewicht: het kan niemand, die
in ons armwezen belang stelt, onverschillig zijn,
door welke denkbeelden het werk der kerkelijke
armenzorg wordt beheerscht, omdat dit werk
naast den steun van overheidswege altijd heeft
ingenomen en steeds zal innemen eene bijzondere
plaats en omdat wij in dat werk te zien hebben den
arbeid van groote organisaties, welker verrich
tingen voor heel ons armwezen van niet geringe
beteekenis zijn.
Doch laat mij, eer ik Dr. Adriani's betoog kort
weergeef, herinneren aan de vroegere verhouding
tusschen openbare en kerkelijke armenzorg. Vóór
de wet van 1854 was er wel eigene armenzorg van
wege de Kerk, maar bovendien en in hoofdzaak was
zij de uitdeelster van openbare steunpenningen.
Een werkwijze, die tot te ruime en onstelselmatige
bedeeling leidde: wie uit eens anders zak de gaven
put, is allicht te mild. Die overwoekering van staats
armenzorg wilde Minister van Koenen door de
armenwet van 1854 keeren, wat hem echter niet
gelukte, want het aandeel der overheiclslasten in
het totaal der kosten van het armwezen slonk in
den loop der jaren niet, doch steeg. De wetswijzi
ging van 1870 verhielp dit niet. Tot het voortduren
van dit verschijnsel werkte mede de allengs
mindere ruimte van geldmiddelen, waarover de
Kerk beschikte (n ook e>ne breedere opvatting
van de taak der burgerlijke armbesturen. Opnieuw
greep de wetgever in: de armenwet van 1912
(minister Th. Heemskerk) ging wederom uit van
het beginsel, dat steun van overheidswege aan
vullend naast kerkelijke (en bijzondere) armenzorg
moest optreden, doch erkende tevens voor dien
steun wat ik de breedere opvatting noemde.
Kort na 1912: de oorlog, de felle verstoring van
het economisch evenwicht ook ten onzent, de
groote crisis-werkloosheid, de nood-leniging van
wege het Nationaal Steun-Comité, de massale
onderstand en daarmede de aankweeking (of ver
sterking) van de gedachte, dat openbare organen,
uit de zakken van belastingbetalers puttende,
allen, die door conjunctuur-schommelingen in het
nauw raken, geldelijk moeten bijspringen. Die
gedachte is in breede kringen nog levendig ge
bleven; zij wordt levendig gehouden door de onder
steunende publieke organen, welker uitgaven in de
laatste decade zeer sterk zijn gestegen, doordat de
vragers velen zijn en de geest des tijds", de geest
ook van hen, die over toekenning van overheids
steun beslissen, de talrijke conjunctuur-slacht
offers insluit in de rijen van hen, die op maat
schappelijk hulpbetoon" aanspraak hebben. De
vroegere breedere opvatting doet zich thans op een
ruimer veld dan voorheen gelden. Is het wonder,
dat de openbare lasten sterk stijgen?
Aan een zoo scherpzinnig waarnemer als Dr.
Adriani is dit alles natuurlijk niet ontgaan. Er is,
zoo zegt hij, ongerustheid in den lande; men ziet
in, dat de tegenwoordige werkloosheid niet langer
als een crisistoestand kan worden beschouwd. De
budgetten van crisis-commissies, steunregelingen
van gemeentewege en burgerlijke armbesturen
rijzen en in vele plaatsen is het percentage, dat
van de inkomsten, door belastingen verkregen,
wegvloeit aan steunuitgaven, tot een bedenkclijken
noodtoestand gestegen. Hier wreekt zich de
principieele fout dat de eenvormige, massale be
handeling, verdedigbaar bij een voorbijgaanden
noodtoestand, nog altijd wordt toegepast op wat
niet meer tijdelijk is. Men is wel heel ver af van het
eenig juiste beginsel der strikte individualiseering.
Geld geven heeft op zichzelf hoegenaamd geen
zedelijke waarde; de zuiver schematische bedeeling
van overheidswege houdt geenerlei element van
volksopvoeding in zich besloten. . . .
Maar ook de diaken, aldus Dr. Adriani, vergeet
al te zeer dat geld geven geen zedelijke waarde
heeft; hij treedt op als de weldadige, de beschermer,
wekt daardoor de activiteit van den hulpbe
hoevende niet op, vormt niet de persoonlijkheid,
wat toch juist de taak is en waartoe de stoffelijke
hulp slechts het werktuig mag zijn. In den eerbied
voor de persoonlijkheid ligt de cultureele waarde
der ware armenzorg. Allerwegen zien wij dit
voorzienigheid-spelen van overheidswege, dit
nivelleeren, deze massale overheidsinmenging in het
gezins- en het maatschappelijk leven. Maar wij zien
ook de reactie daartegen: de persoonlijkheid, die
haar rechten herneemt. Daaraan moeten ook de
diakonieën indachtig zijn, zullen zij cultuurmachten
kunnen worden.
Voor 't oogenblik wordt het diakonale werk
doodgedrukt door de overheidsbemoeiing: de Kerk
komt op dit terrein achteraan, telt straks niet meer
mede. Wat dan hare eigene schuld zoude zijn.
Zij moet beseffen, dat juist de toenemende,
massaal werkende publieke steunverleening de
behoef te in het leven roept vaneene tegenstrooming,
die ook voor haar de richtlijn aangeeft en een
nieuwen koers aanwijst. Die koers is: breken met
het massale, vermeerdering van het aantal werk
krachten, vermindering van het aantal onder
steunden, sterke vcrhooging van de intensiteit van
het werk". De diakonie moet eene eigene plaats
verkrijgen iri het armenzorg-organisme ecner groote
gemeente; zij moet geen verlengstuk zijn der steeds
wassende overheidsbemoeiing, maar draagster van
een eigen beginsel, dat zij steeds consequenter toe
past en welks formule luidt: eerbied voor de per
soonlijkheid on versterking van den gezinsband.
In de doorwerking daarvan ligt eene cultureele
waarde; zij beoogt do verdediging van de persoon
lijkheid togen de nivelleerende macht dor overheids
instellingen.
Ziedaar, kort samengevat, Dr. Adriani's betoog.
De beteekenis daarvan wordt verhoogd, doordat
hij de toepassing van wat hij leert doet zien uit hot
verleden on hot heden dor Ned. Herv. Diaconie
te Utrecht: 190(5 en 192(5. In 190(5 waren aan 20
kwartiordiakenen toevertrouwd 800 steungevallen
(dus 40 per man); de onderstand beliep ? 00,000.?,
dus gemiddeld ?75.?per geval. In 1920 be
handelden 30 diakenen slechts 320
steunpevallen (per hoofd nog niet 11); de uitgereikte
ondersteuning bedroeg / 72,000.?, dus / 225 per
geval. Aantal gevallen dus op 1/4 teruggebracht;
steun verdrievoudigd. Wat in de breedte verloren
ging, werd gewonnen in de diepte, met groote extra
winst aan intensiteit on doelmatigheid. Geen
massale uitkeoring moor, maar innig contact.
Daarbij eene (uiterst weinig kostbare) organisatie,
die 153 mannen en 267 vrouwen aan werk hielp.
Beginsel: eerbied voor de persoonlijkheid. Vrucht:
de grootere dienst, den broeder bewezen door hom
den weg tot voorziening in eigen onderhoud te
openen, dan door den last van zijn onderhoud van
hem over te nemen. . . .
Wat Dr. Adriani in dozo opmerkelijke rode in
het midden bracht, was niet eene aanwijzing, hoe
wij verlost zullen worden van de massale
overheidsbedeeling. die zoo bedenkelijke verhoudingen
heeft aangenomen en die, uit een oogpunt van
volksopvoeding, van (zedelijke) volkskracht zulke
bedenkelijke gevolgen moet hebben. Daartegen
oen middel te noemen lag buiten het kader van
zijn betoog. Trouwens: waar zou zoodanig middel
te vindon zijn? Ik voor mij zie het niet, zie geen
ander dan dit troostelooze. dat ton slotte ook hier
de wal hot schip keert. Kn, misschien, op don
langen duur dit vooruitzicht: dat do door spr.
als blijvend gekenschetste crisis-werkloosheid toch
niet eeuwig zal blijven.
Beschouwingen daarover vielen, gelijk gezegd,
buiton de lijst van zijn onderwerp. Wat hij aan de
kerkelijke armenzorg aanbeveelt, is voor doze zokor
Amsterdam, Woensdagavond, 11 Mei.
T N de afgeloopen week kon zeer geleidelijk eene
verruiming der geldkoersen worden waarge
nomen. Deze gemakkelijker tendenz deelde zich
echter in hoofdzaak slechts mede aan de
prolongatiemarkt. De noteering liep op deze afdeeling van
4 pCt. terug tot 3 1/2 pCt., daarmede weder het peil
van April bereikend. De discontokoersen, die in den
aanvang der hier besproken weekperiode, neiging
tot dalen vertoonden goed papier werd tegen
3 3/3 geplaatst trokken heden wederom iets aan,
zoodat 3 7/16 gemakkelijk was te bedingen.
In overeenstemming hiermede geeft de jongste
weekstaat van de Nederlandsche Bank een daling
van ? 33 millioen aan in den post: beleeningen en
voorschotten in rekening-courant. De
binnenlandsche wisselportefeuille daarentegen geefts slechts
een vermindering van / l millioen te zien.
Op de fondsenmarkt eischten eonige dagen H.V.
A, de aandacht voor zich op in verband met het
bericht der a.s. emissie van ? 5 millioen nieuwe
aandeelen a pari. Afgezien van schommelingen bleef de
stemming voor tabakswaarden gunstig.
Kunstzijde-aandeelen, die zoolang in het middelpunt der
belangstelling stonden, lagen nagenoeg verlaten.
* *
*
Te Berlijn duikt ter beurze steeds weer op de
vrees voor duurder geld. De zorgen voor de a.s.
medioliquidatie nemen de aandacht in beslag. De
opzegging door de Commerz- und Privatbank van
HM. 25 millioen reportgelden gaf den stoot tot
realisaties, die de koersen van de moeste fondsen
drukten.
In den aanvang van dit jaar was men te Berlijn
getuige van oen scherpe hausse van beleggings
waarden mede als gevolg van steeds goodkooper
wordend geld. Steeds grooter worden de bedragen
der binnenlandschc omissies, steeds hooger de
emissiokoersen, en lager het rentetype.
Steeds luider werden do stemmen die stijging
van de rente aankondigden. Doadviozonniarkttrokt
aa,n, en do Ri^ksbank moest beduidende bedragen
buitenlandsche wissels afstaan. Thans gaan reeds
geruchten van verhooging van hot bankdisconto.
Dat deze ontwikkeling een daling van do
obligatiekoersen tengevolge had spreekt wel vanzelf,
dat ook do aandeelenmarkt bij dozen stand van
zaken teokoueii van nervositeit geeft, is bij een
beurs mot zoo hoog opgedreven koorsniveau als de
Berlijnsche begrijpelijk.
* *
*
De Londensche discontomarkt geeft sedert
conigcn tijd eon vrij stabiel renteniveau te zien,
tusschen enge grenzen schommelend om 3 11/16 pCt.
Beleggingswaarden bleven in overeenstemming
mot de positie dor geldmarkt goed gesteund.
* *
*
Kon de vorige week melding worden gemaakt van
een vrij sterke daling van obligatiön te Parijs, thans
heeft doze beweging zich ook uitgestrekt tot de
aandoolmarkt. Na de jongste hausse hoofdzakelijk
in oloctriciteits- on steenkoolwaarden waren winst
nemingen te voorzien. Omtrent do inschrijvingen
op de consolidatieleening werden nog geen nadere
gegevens bekend. C. A. K.
behartigens- en navolgenswaard. Het is de terug
keer tot het beproefde beginsel van
individualiscering, hetwelk aan alle ware on dien naam waar
dige armenzorg" ten grondslag moot liggen, het
beginsel van bot oude Elberfoldcr stelsel", dat
reeds sedert jaar on dag door vele, door alle be
hoorlijk werkende bijzondere instellingen van
weldadigheid ook ton onzent wordt toegepast, dat
ook in de kerkelijke armenzorg zokor niet onbekend
was, maar dat bij haar in hot vergeetbook was
geraakt, misschien omdat zij, verkeordolijk, haar
kracht wilde zoeken in omvangrijke
bodeolingslijsten. in groote getallen van ondersteunden.
Aan dat beginsel do kerkelijke armenzorg te
hebben herinnerd, haar tot het \veder-volgen
daarvan te hebben opgewekt, daarmee hooft
Dr. Adriani zeker goed werk gedaan.
1) Deze rede, intr/csproken l (i Maart LI., t.s o.a.
te vinden in Tiet Tijdschrift roor Arirtirezcn.
Maatselxipjjelijl.-e Hulp en Khtderbest'herminit van
26 Manrt en 9 April. Dat ik wat laat hum met mijne
bexrhouwhif), is wel f/een bezwaar, trant het belang
ook dezer aimgeleyenhcid is waarlijk niet aan actuali
teit gebonden !