Historisch Archief 1877-1940
No. 2606
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 14 MEI 1927
Schilderkunst
door Mr. M. F. HENNUS
Onze Koloniën: Klontóng
Tekst en teekening voor de Groene
Amsterdammer" door J. G. Sinid
Een brochure. Openbare critek op
werken van levende meesters, door
de Critiek Commissie".
De beeldende kunstenaars en in het bijzonder de
schilders zijn niet tevreden. Tien hunner voornaam
ste vereenigingen, waaronder de Haagsche Kunst
kring, Pulchri Studio en Sint Lucas, maar niet
Arti et Amicitiae hebben afgevaardigden geconsti
tueerd tot een Critiek-Commissie. De naam duidt
aan waar de schoen wringt. De schilders zijn onte
vreden over de critiek, niet over die op oude mees
ters, maar over de critiek op de levenden". Das
Werk, zeggen zij Schiller na, soll den Meister loben;
de critici, voegen zij er aan toe, zullen zich bepalen
tot het wekken van belangstelling.
Om dit standpunt te verduidelijken heeft de
Oommissie een brochure uitgegeven, een brochure
die zich in twee deelen laat splitsen: een kort waarin
de commissie haar bezwaren tegen de critiek uit en
een langer waarin zij de juistheid daarvan met
voorbeelden aantoont. Beide deelen zijn in hun
soort even belangrijk.
De tekortkomingen die de Commissie de
critiek ten laste legt zou men actief en passief
van aard kunnen noemen. Tot de actieve
behooren de zucht om te heerschen in plaats van
te dienen, machtsmisbruik, schimpzucht; tot de
passieve onbevoegdheid en eenzijdigheid. De groot
ste fout der critici is echter een negatieve, een
complementaire, een onwillekeurige: de weerloos
heid van hun tegenpartij. Tegenover de schimpende,
heerschzuchtige, onbevoegde, vaak partijdige bende
der critici eenerzijds, die al onberekenbaar veel
kwaad heeft gedaan", staat een veel grootere, ge
duldige, vernederde en beschimpte: die der kunste
naars. Het is of de critici weten dat die slechts n
middel hebben om zich te verdedigen: het
ingeeonden stuk. En die wetenschap, in plaats van hen
te matigen, maakt hen des te driester. Terwijl
zij op de werken der kunstenaars parasiteeren",
zetten zij hun laatste beetje respect voor deze op
zij, schimpen er op los en leven zich onbeperkt
uit".
Dit zijn de misstanden waartegen de kunstenaars
vereenigingen en' namens hen de commissie, op
komen. Zij hebben besloten baas te worden in
eigen huis". Reeds werd aan perscritici de toegang
tot meer dan n tentoonstelling ontzegd. Dat was
een eerste stap; deze brochure is een tweede.
Dan volgen de voorbeelden. Daaronder zijn
curieusestaaltjes van tegenstrijdige critiek, vreemd
soortige oordeelvellingen en aanvechtbaar
Nederlandsch. Er zijn echter dag- en weekbladen die op
dit laatste gebied veel sterker stukjes van uit
glijden op de glibberige paden hebben ten beste
gegeven en amusantere ook. Daarenboven ware
het hoffelijk geweest niet te beginnen met een
misschien minder gelukkig moment van een
beoordeelaarster over wie zich de schilders overi
gens zeker allerminst te beklagen hebben en doet
het overbekende debat Bakels?Plasschaert, dat een
vijfde van het tweede deel der brochure beslaat,
de belanstelling dalen.
Heel erg is dit, de commissie moge het mij ten
goede houden, overigens niet. Als de nieuws
gierigheid voldaan is, sluit ge haar boekje met
een glimlach. Wat wil zij, waartegen vecht zij, wat
pakt zij uit? Zijn de kunstenaars werkelijk zoo boos
over het onzuivere Nederlandsch, het tegenstrijdige
oordeel, de niet altijd consequente redeneeringen
hunner beoordeelaars?
Zij weten als zij hun werken tentoonstellen, dat
er geoordeeld wordt. Zij weten het niet alleen, zij
willen het. Exposeeren is prijsgeven aan de publici
teit en prijsgeven aan de publiciteit is prijsgeven
aan beoordeeling. Beoordeeling sluit veroordeeling
in. Goed, zeggen de kunstenaars, maar wij willen
billijk, rechtvaardig, met kennis van zaken be
oordeeld worden. Wij moeten ervan leven. Wij
exposeeren niet om de steen te zijn, waaraan Jan
en alleman zijn vernuft scherpt, wij exposeeren
niet alleen, maar ook om te verkoopen. En als de
eerste de beste publiceert, dat wat ik maak leelijk
is, dan belemmert hij mijn verkoop. Waren alle
critici bekwame, door ons zelve erkende, recht
vaardige menschen, dan a la bonheur. Maar zoo is
het niet: goede critici zijn en blijven zeldzaam".
Inderdaad. Daar zit de kneep. Het is met de
aritiei al» met de schilders: de goede moet ge met
een lantaarntje zoeken. Wordt er daarom minder
geschilderd? Allerminst. Nederland telt een paar
duizend schilders. Ieder van deze eischt vrijheid
om zich te uiten en ieder meent dat zijn uil een
valk is. Willen de schilders dan de critici binden?
Misgunnen zij hun de vrijheid waarop zij zelve prat
gaan? Moet de critiek het monopolie blijven
van den zeldzamen erkenden en rechtvaardigen
enkeling? Wat de schilder voor zich zelf verlangt,
onthoude hij den ander niet.
De praemisse dezer brochure is onjuist. De
criticus is niet de vijand, de criticus is de vriend
van den schilder. De goede" is het, zoowel als de
slechte". Want even moeilijk als het oordeel over
den schilder, is dat over den criticus. De tijd die
over den een richt, zal ook richten over den ander.
Wij weten nu dat Thiers en Baudelaire gelijk
hadden toen zij Delacroix tot een phenomeen en
dat Zola gelijk had toen hij Manet tot een meester
proclameerde. En Albert Wolff, die jaren lang als
opperste kunstrechter in den Figaro decreteerde
en de impressionisten voor krankzinnigen versleet,
vergiste zich. Toch ben ik overtuigd dat juist deze
Wolff een criticus was naar het hart der commissie;
hij klampte zich vast aan wat als goed erkend was;
hij was bekwaam en had kennis van zaken.
De commissie vergeet dat alle critici n eigen
schap gemeen hebben: belangstelling voor het
werk van den schilder. En daar komt het op aan en
daarom is de criticus de vriend van den schilder; en
niet de man die in den een dit en in den ander dat
prijst, wekt belangstelling voor zijn kunst, maar
juist de man die onderscheidt, die schift, die
bepaalt, die wat hij slecht vindt verwerpt en wat hij
mooi vindt verheft, die critiseert. Ongetwijfeld
loopt de schilder daarbij het gevaar der verkeerde
beoordeeling. Maar wie die schept of zich ook maar
in het leven beweegt, loopt dat niet? Het is een
tragische kant aan het bestaan van den schilder
dat hij de kans loopt niet begrepen te worden. Maar
wie heeft als hij den troost dat hij dat lot met de
grootsten en de besten deelt?
Ik geloof dat de criticus voor den schilder onmis
baar is. Hij is zijn geesel of zijn geweten, zijn nacht
merrie of zijn propheet, maar hij is er altijd. Hij is
zijn reclame en zijn complement. Hij prikkelt hem,
hij ergert hem, hij rijdt hem op den stang, maar
hij houdt hem frisch. En wat bij ook over Kern
schrijft, hij herinnert er de wereld aan dat de schil
der bestaat.
Dit boekje is geschreven in een onbewaakt
oogenblik. Het is een vrucht van boosheid. De Commissie
koope de exemplaren op en sluite nooit meer een
expositie voor den criticus, die haar vriend is.
Oude teekcningen. Collectie Morin
Veiling R. W. P. de Vries
De charme van oude teekeningen is menigmaal
van een bedenkelijke soort. Niet omdat ze wel eens
minder oud zijn dan ze lijken. Juist de ouderdom
geeft aan teekeningen allures die met de verdiensten
weinig hebben uit te staan en er toch de aantrek
kingskracht van schijnen te verhoogen. Het papier
vergeelt, de vocht overdekt het met bruine spikkels,
de kleuren verschieten of oxideeren, de toon ver
oudert, hier zijn ongerechtigheden weggeradeerd,
ginds verhoogt het ongewilde toevoegsel van een
vloeistof van jaren her de stemming". Een
verzamelaarsstempel versterkt de geheimzinnigheid,
het ontbreken van een handteekening dikt haar
aan, sporen" van een handteekening maken haar
volkomen. Het terrein voor toeschrijvingen is on
begrensd en de naam van een meester komt eerder
op de lippen dan die van een leerling of navolger,
wiens naam verdwenen of vergeten is. Het is of
alleen groote kunstenaars teekenden en of zij
zich allen voor hun teekeningen hebben geschaamd.
Geen maatregel schijnt verzuimd om ze zoo on
herkenbaar mogelijk aan de nakomelingschap over
te leveren. Toch is dit beeld onjuist. Sommige
kunstenaars mogen het met het waarmerken hun
ner teekeningen niet zoo nauw hebben genomen,
de meesten onthielden ook daaraan en vooral
aan de belangrijke hun initialen niet. En indien
al in onzen tijd de liefhebberij getaand is, honderd
en twee honderd jaar geleden waren er liefhebbers
te over die een gesigneerde en goed bewaarde teeke
ning op prijs stelden en met zorg beschutten. Ook
nu nog zijn er dus oude teekeningen waarvan het
vaak onder een zwaren last, maar altijd
even goedmoedig, altijd even bereid om uit (e
pakken al wat hij aan koopwaar mef zich voert voor
de N/on ja, die rustig in de voorga Ier ij van haar
namiddag-thee geniet, die we/ nieuwsgierig is waf
baba' dezen keer zal ver/oonen. doch er zelfs
niet aan denkt om iels te koopen, om dan, even
gelijkmatig van humeur, zijne versmade artikelen
weer op te beigen en njet een vriendelijk fabeh
n/a!' te verdwijnen, zoo is de klontong, de
Chineesche marskramer. Hij scharrelt en zwoegt den
gehee/en langen dag, hij /rotseerf hif/e en regen en
is mef bil/er weinig tevreden, maar.., hij komt er
en hef is waar/ijk geen uitzondering, dat een arme
klontong zich in enkele jaren tot aanzienlijk koopman
opwerkt.
O, ik mocht die Chineezen wel, en al worden
zij tegenwoordig ook op allerlei wijze zwart ge
maakt, al weet ik heel goed, dat men ook onder
hen ..rere Chineezen" aantreft, mijn sympathie ten
opzichte van hen heeft er nog niet bijs/er veel onder
geleden en overigens.. . Wel, ik kan mij best voor
stellen, dat zij eindelijk ook eens baas in eigen
huis wil/en zijn. Dat het bij een dergelijk s/reven
wel eens lot excessen komt, is natuurlijk af te keuren,
maar hel is toch wel fe begrijpen.
papier niet vergeeld ie, niet gevlekt, niet door ra
deeringen en vocht ontsierd, waarop de duidelijke
en onaanvechtbare handteekening het auteurschap
staaft en die nog volkomen uitdrukken wat de
maker gewild heeft. Zulke onberispelijke, pure,
geheel gave exemplaren van welke hand dan ook,
zoudt ge in grooteren getale hebben willen aan
treffen in de collectie die de heeren de Vries dezer
dagen veilden. Het aspect der rijk gesmeerde wan
den en der aardige oude lijsten was zeker interessant
genoeg en aan de bijzondere, romantische bekoring
van zooveel zwijgende getuigen van vroegere vlijt
en ontroering ontkwaamt ge niet. Doch de zicht
bare sporen der lotgevallen van deze blaadjes door
de eeuwen heen werkten niet minder op uw stem
ming dan hun inhoud zelve. Te veel van hun histo
rie moeten oude teekeningen u niet vertellen. Niet
temin kondt ge zonder voorbehoud genieten van
teekeningen van Bakhuijsen, Boucher, Ohatelet,
Lamberts, Lexipenius, van Uden, Quast, Terboreh,
Verschuring, Titiaan en anderen.
VAN NELLE'STABAK
KWALITEIT