Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 14 MEI 1927
No. 2606
Rmdolph Hendrik Saltet
8 Maart 1853?4 Mei 1927
door Prof. J. J. VAN LOGHEM
D H. SALTET, zoon van den Amsterdamschen
* geneesheer Dr. G. H. Saltet, leerling van
Prof. Stokvis, was de eerste directeur van den
Amsterdamschen gezondheidsdienst en bekleedde
27 jaar lang, van 1896?1923, het ambt van
hoogleeraar in de gezondheidsleer en de medische politie
aan de Amsterdamsche Universiteit.
Voor vele Amsterdammers was Saltet dan ook
een bekende figuur. Wie bij een Aulaplechtigheid
in den stoet der togati zijn hooge gestalte zag gaan,
kwam aanstonds onder de bekoring van het boven
de bef blozende vriendelijke gelaat, waarvan de
deftige plooi het slecht uithield tegen het zweem
van glimlachenden spot over de fijne lippen en de
welwillende straling der lichtblauwe oogen.
Wie hem nader traden zijn studenten, de
medeleden der talrijke commissies, waarin hij
zitting had, de luisteraars in een gezelligen kring
prezen zijn echt menschelijken zin, zijn bonhommie,
zijn opgewektheid, zijn paradoxale uitdrukkings
wijzen, zijn kostelijke verhaaltrant, zijn belezenheid,
zijn historische kennis ook zijn kunst de schoone
en goede dingen des levens behaaglijk te genieten.
Betrekkelijk weinigen hebben echter ten volle
doorschouwd, welk een ernst, welk een
driftigovertuigd zijn soms aan den paradox ten grondslag
lag; welk een ergernis en minachting zich soms
achter den wellevenden vorm verscholen.
* *
*
Binnen de joviale, toch hoffelijke, welverzorgde.
evenwichtige, zich zelve steeds gelijk blijvende
verschijning leefde een emotioneele mensch van
veelzijdigen aanleg, van velerlei ambitie. Saltet
had een sterke neiging tot het ordelijke, het nauw
keurige, het verzorgde, het precieze, het feillooze,
maar ook tot het zeldzame en het curieuze. Hij was
zelf verzamelaar en veel-weter tot in détails van
de meest uiteenloopende dingen. Hij kende het
leven van insecten en planten, hij had verstand
van bont, edelsteenen, meubels en wijn en was
thuis in volkenkunde, letterkunde, geschiedenis
en biographie. Zijn hoogste genot was het'genot
der bewondering van wat er schoons door natuur
of techniek tot stand was gebracht: en boven alles
eerde hij vakkundigheid.
Zijn liefde tot de levende natuur bepaalde zijn
loopbaan. De hygiëne begreep hij als een biolo
gische wetenschap. Hij bereikte haar langs de studie
der physiologie, hij aanvaardde de mikrobiologie
als haar basis en zou gelijk krijgen toen hij aan de
groote vraagstukken der epidemiologie een biolo
gische oplossing voorspelde. Met zijn leerlingen
droeg hij tot een groot aantal onderwerpen der
hygiëne wetenschappelijk bij; niet minder dan 40
proefschriften, op het gebied van \voning,voeding,
afvoer, drinkwater, verspreiding van ziekten.
bacteriologie, geneeskundige statistiek enz.
werden onder zijn leiding bewerkt, en de algemeene
gezichtspunten, waartoe dit werk hem verhief,
vindt men in zijn voortreffelijk leerboek^ Voordrach
ten over gezondheidsleer (Ie druk 1913. 2e druk
1919) uiteengezet.
* *
*
Verzamelen en toepassen van vakkennis schonk
hem echter geen volle bevrediging. Alles wat de
menschelijke samenleving betrof en haar geschiede
nis bepaalde, had zijn belangstelling. Over staat
kundige gebeurtenissen in binnen- en buitenland
had hij een oordeel. Van Duitschlands zegevieren
verwachtte hij goeds voor Europa, en gaarne
verdiepte hij zich in de Aziatische toestanden, en
in de eigenschappen der Aziaten, in verband met de
toekomst der menschheid.
Deze neiging van het bijzondere tot het algemeene
te geraken openbaarde zich ook in zijn voorliefde
tot de statistische methode. De statistiek was zijn
element: zijn zin voor nauwkeurigheid stelde hij
in dienst van zijn verlangen naar diepe inzichten
en breede uitzichten. En het was opmerkelijk
hoe ver de statistische studie van sterfte, ziekte en
doodsoorzaak hem in de kennis van een volk.
een ras, een groep of een tijdperk deed indringen.
Saltet was ook organisator. In de jarenl891-l$9<>
schiep hij Arnsterdam's gezondheidsdienst, den
eerste van het land. Later, toen zijn belangstelling1
zich richtte op het groote hygiënische werk in de
tropen in Deli en Panama , en hij de behoefte
begreep aan een aanvullende opleiding van de
voor Nederlandsch-Indiëbestemde geneeskundigen,
verkreeg hij de samenwerking van Universiteit en
Koloniaal Instituut tot stichting van het Laborato
rium aan het Oosterpark, waar algemeene en
Indische hygiëne te zamen gehuisvest zijn.
Veertig jaar lang was Saltet lid der Amsterdam
sche gezondheidscommissie, een eere-ambt dat hern
ook in verband met het opruimen van kelder- en
krotwoningen veel voldoening heeft gegeven. Toch
is hem bij het treden buiten laboratorium en stu
deerkamer de ergernis niets steeds bespaard ge
worden. Zóó als hij vakkundigheid eerde, zóó min
achtte hij dilettantisme, zóó haatte hij het misbruik
van allerlei groepen en personen, -die met hygi
nische voorwendsels en valsche argumenten buiten
PROF. DR. R. H. SALTET
de hygiëne liggende doeleinden zochten te bereiken.
Getoornd heeft hij over partij-politici. over aposte
len van de ,,lieflijkheid des gomotds". over vele
niet-deskundigen. die de overheid met verkeerde en
dure adviezen op hygiënisch gebied opscheepten.
Saltet was dan ook geen bewonderaar van demo
cratie en parlement. Zijn idealisme vertrouwde op
dictatoriale figuren, verpersoonlijkingen van Vak
kennis. Gezond Verstand en Verantwoordelijkheids
gevoel.
* *
*
Vier jaar geleden nam Saltet, afscheid van zijn
werkplaats, die in alle deelen herinneringen aan
ham bewaart. In de boekerij vindt men de talrijke
boekdeelen keurig gebonden, van een smaakvol
EJT Libris voorzien die hij bij zijn \\eggaan aan
Stad en Koloniaal Instituut schonk; in de ver
zamelingen de op zijn aanwijzing gemaakte instru
menten, tabellen en teekeningen, voor college en
practicum; in de kleine gehoorzaal de fraaie, als
wandversiering' aangebrachte, door hem ont
worpen grafieken van geboorte en sterfte over de
geheele wereld. Maai' bovenal vindt men er bij
zijn opvolger het verlangen liet onderwijs in de
gezondheidsleer voort te zetten op een wijze die
de nagedachtenis van zijn Leermeester en Voor
ganger tot eere strekt.
l» Mei 1927.
BOUWT IN l IL f
OOSTERPARK
BILTHÖVEN
" INLICHTINGEN VERSTREKT DC DIRECTIE
TELCr.INT. N?l
door HERMAN MIDDENDORP
(Jeorg Hermann. De steile trap. 3 dln.
Vert. v. Alicevan Nahuys. Amsterdam
1926. Em. Querido's Uitr/eversmij.
Het is een gek ding met de kunst. De een zegt:
het onderwerp doet er wel toe en de ander zegt: het
onderwerp doet er niet toe; maar het is een feit dat
er telkens weer boeken verschijnen met onderwer
pen, waarvan niemand ter wereld iets zou kunnen
maken, behalve nu ja, een kunstenaar.
Zoo is er nu weer deze roman van Georg Her
mann. Een groot werk, drie deelen. Een boek van
verloving en huwelijksleven. Maar heelemaal geen
psychologische roman in dien zin, dat elk
sentimentje netjes wordt ontleed en apart gelegd, tot
men alle stukjes als een legkaart bij elkaar heeft en
het verval van het huwelijksleven in beeld gebracht.
Neen. De schrijver spreekt over de personen van zijn
boek eigenlijk maar ter loops; het onderwerp zit in
den roman verspreid als de geschiedenis van
Woutertje Pieterse in de Ideën van Multatuli.
Voor de rest redeneert hij ; je kunt het zoo gek niet
verzinnen of het wordt ei' in het verhaal bij te pas
gebracht. De eischen van de epiek lapt de auteur
aan z'n laars; hij komt er nagenoeg op elke bladzijde
tusschen. geeft z'n opmerkingen ten beste over het
leven, over de kunst, over de vrouwen, over het
huwelijk. Om een evenredige indeeling bekommert
hij zich niet. Het heele tweede deel van het boek,
,,Het gezin", beschrijft n avondje ten huize van
den jongen echtgenoot en vader Flits Eisner. Men
kent deze werkwijze van Georg Herrnann wel uit
.,De nacht van Dr. Herzfeld" en ,.Sneeuw".
Van Deyssel heeft het schelden tot kunstvorm
gemaakt: men zou kunnen zeggen dat Georg
Hermann het kletsen tot kunst heeft verheven.
Want al die uitweidingen van den schrijver zijn zoo
nonchalant-weg geschreven, zoo heelemaal zonder
letterkundige allure, zoo gemoedelijk en gewoon,
en de auteur gaat zoo onophoudelijk door, met aan
alles en nog wa,t een beschouwing, buiten het
romanverband om, vast te knoopen, dat het werkelijk
kletsen wordt. Maar het merkwaardige, ja, men
mag gerust zeggen, het wonderbare is, dat in dit
alles gaandeweg lijn en eenheid komt, dat elk onder
deel er toe bijdraagt de harmonie van het boek te
versterken, de atmosfeer te verinnigen. En men
u'aat houden van het boek, het pakt, het boeit.
Hen gaat zich hevig interesseeren voor de menschen
het zijn er verscheidene die hier bijeengebracht
,ijn, met hun kleinheden en gebreken, hun
veringens en hun opstrevingen en hun teleurgestelde
erwachtinge.ri. zooals het heele groepje is gezien
oor den schrijver met zijn weemoedigen humor.
jn schijnbaar nuchteren en toch in wezen zoo
chterlijken levenskijk. Blijmoedig zijn de
uit;htun op het leven niet, die de auteur opent. Een
rzarneling menschen, die over honderd jaar
emaal dood zijn die laatste gedachte is eigenlijk
hechtste band, die hen vereenigt. Het eendere
>dlot van alle g ij vtijdig levenden; wordt niet
i eigenlijke broederschap daardoor bevestigd,
ze over een tijdje plaats gemaakt zullen hebben
r anderen?
KONINKLIJKE BAZAR
82, ZEESTRAAT DEN HAAG
EEN WANDELING DOOR DEN KON. BAZAR
OELIJKTOP HET DOORBLADEREN V. E.
ENCYCLOPAEDIE, EEN REIS RONDOM DE
WESELD VAN KUNST EN KUNSTNIJVERHEID"