Historisch Archief 1877-1940
20
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 21 MEI 1927
No. 2607
Kroniek vae den Dans
door J. W. F. WERUMEÜS BUNING
XLIV. Cambodsja
/""* AMBODSJA was, tot voor korten
^?^tijd, een van de Paradijzen voor
de danskunst, een Paradijs* dan altijd
met kleine witte kamertjes voor 's
vorsten balletdanseressen, met schat
ten ean gouden hoofdtooi, arm- en
- enkelringen en sieraad-star van dia
mant, met watervallen en lotosvijvers
als badplaatsen, maar een hooge muur
net strenge schildwachten om dat
alles heen, en strenge balletmeesters
daarbinnen.
Ossenkarren voerden den vorst de
^choonste en lenigste meisjes binnen
die gevangenis van Terpsichore, aan
gebracht door beambten of bloedver
wanten, vaak begeleid door gansche
families van haar die de eer deelachtig
werden, en die niet voor haar dagen van
dansen vergaan waren weer in de be
woonde wereld terugkwamen, tenzij
»eens in het jaar onder het wakend oog
van goede vriendinnen of kwade
matrones.
Maar, al heet het vorstelijk ballet
van Cambodsja nog altijd een der
wereldwonderen van den dans
Parijs zag het, voor enkele jaren, en
Amsterdam heeft het wel eens op de
film kunnen zien de glorie taant.
Langen tijd waren de figuren der
dansende hemelnimfen op de tempel
muren voorbeeldig ter scholing van
elk nieuw geslacht de beeldhouw
kunst strekte, als in Griekenland, als
op Java, tot hoogste leerboek
maar waar wij op Java hooren van
herleving en nieuwe scholing, komt
ons van deze andere, zoo verwante
danskunst, weinig jaeuchelijks ter oore.
Tenzij het voor eenige jaren versche
nen boek van prins Damrong
Rajanubhab, een schat van een kleine twee
honderd afbeeldingen, recente foto's,
oude reliëfs, en, blijkbaar, veel
gewichtigs over de techniek, dat echter,
o tantaluskwelling voor onze nieuws
gierigheid, geboekt staat in Siameesch
schrift, en dus besloten is met zeven
zegelen.
Wat er, behalve van dit zeer rijk
illustratiemateriaal te weten valt,
moet men dus zoeken bij de iets
oudere schrijvers, bij Groslier's: Dan
seuses Cambodgiennes, Anciennes et
Modemes" 1) b.v. of bij het kleine
brochuretje van Sappho Marchal:
Danses Cambodgiennes" 2) dat in
vele opzichten aan het vorige boek
ontleend is.
Groslier, een Fransch teekenaar, in
Phnom Penh geboren, kwam er later
terug en vond vorstelijke mede
werking. Hij vond de lotosvijvers ge
dempt, de costumes minder streng
hieratisch, maar hij vond nog altijd
een ouden schat van danskunst, en een
gewicht aan goud en edelgesteente in
de dracht der eerste danseressen, dat
tuaschen zeven en acht pond beliep. ..
Groslier teekende in 1913 reeds verlies
van tradities en onverschilligheid aan;
Mlle Marchal voegt daar, dertien jaar
later, aan toe, dat het verval voortging
en dat men den dag voorzien kan
waarop al wat den adel en de kunst
van dezen dans uitmaakt slechts h
rinnering zijn zal.. ..
Men laat de ruïne blijkbaar brokke
len: toestand als op Java vóór het
recente ingrijpen.
* #
*
Danseressen, volk en adel weten
vaak nauwelijks meer wat de gedanste
ceremonie voorstelt. Tempeldans van
oorsprong, is de groet aan God of
koning een der belangrijkste ritueelen
hij is een volmaakt opofferen van de
persoonlijkheid, gelijk tegenover den
wereldschen of hemelschen meester.
Ritueel van offer, gebed en aanbidding
de drie hoofdphasen van dezen
dans is gelijk aan dat van de reliëfs
van het oude Angkor. Het costuum
veranderde: de cude beelden zijn
naakt tot den gordel, en verder licht
bekleed, de levende danseressen ge
prangd in stijf van goudborduursel
staande, enge costuums. Oude
Hingieuze sfeer: de profane Hindoesche
danseres bestaat in den grooten tijd
der Khmers niet meer.
De latere Siameesche veroveraars
eerbiedigden de danstraditie in hoofd
zaak; van 400 na Chr. tot onzen tijd
kon Groslier de ontwikkeling vast
stellen. Hij geeft, voor de zuivere
sfeer van deze danskunst, slechts een
voorbeeld: toen hij op een feest voor
een hoog Fransch regeeringspersoon
vier danseressen zocht om de oudste
dansen te reconstrueeren, waarbij het
bovenlijf dus naakt moest zijn, vond
hij er geen enkele gewillig: er werd
tenslotte in maillot gedanst.
De hofdans werd onderwijl geheel
Siameesch, enkel bij het volk en reizen
de troepen vindt men niet-Siameesche
dansers; de muziek, slechts weinig
aangevuld door enkele Siameesche
instrumenten, bleef, als de bewegingen,
in hoofdzaak gelijk.
* *
*
De danseres in Cambodsja wordt
of werd geoefend van haar achtste
jaar: zes uup per dag; het eerste jaar
desarticulatie: de naar achter omgebo
gen vingers, de wonderbaarlijk losse
doesche veroveraars brachten den
dans hier; dat zij de danseressen
tevens tot heilige courtisanes maakten,
is volgens Groslier onjuist. Men achtte
den dans te hoog, een kunst voor
vorsten en priesters; daarnaast be
stond de profane danskunst der
vorstelijke harems, maar na de ver
dwijning van den overweldiger werden
de nautch" opgenomen in de
relielleboogs- en andere gewrichten vergen
eene school, strenger dan welke ook;
ze dient niet tot acrobatie, maar tot
volmaakt immaterieele lichtheid bij
al wat volgen zal. De danseres is hier
dans-actrice; zij stelt steeds legen
darische persoonlijkheden voor: de
actie bij wat het vrouwenkoor zingt.
Die actie is sterk gescandeerd: een
stand, als vaak bij de Javaansche
dans, wordt ingenomen, ontwikkelt
zich, komt tot nieuwen korten stil
stand, enz. Geen enkele stand kent
gestrekte beenen; elk gebaar is verder
nauwkeurig vastgelegd; de rotting
der oude danseressen scherpt het in.
De mimische volmaking vergt een
volgend jaar. Daarna neemt de dan
seres doel aan de repetities, aan de
uitvoeringen.
Deze zuivere dansrnimiek, het ge
danst tooneel zoo men wil, kent slechts
een onveranderlijk gezicht: hetlichaam
alleen drukt uit, in een door de gene
raties gevormden stijl, die elke bewe
ging strenge beteeken is geeft en
daarbij volkomen natuurlijk blijft.
De laatste vorst onder wien het
ballet nog in zijn volle glorie was,
Z.M. Norodom, bezat drie (lanstroepen,
van te/.amen vijfhonderd danseressen,
het ballet van koning .Sisowath is
teruggebracht tot een achttal eerste
danseressen, een troep van zeventig,
en een veertigtal leerlingen.
Het repertoire bestaat uit vertoo
ningen ontleend aan de folklore of
de groote gedichten, Ramayana b.v.;
men danst tegenwoordig echter meest
al slechts fragmenten.
Waar Groslier den llindoeschen oor
sprong van deze danskunst heeft
vastgesteld, zijn treffende overeen
komsten met Javaansche danskunst
van belang, als voetposities die geheel
geopend zijn, de kniegang, de gebogen
knieën.
De vrouwenrollen dragen nooit het
masker: dit is bestemd voor reuzen,
demonen, diergestalten en fantas
tische figuren; de mannendans ver.
schijnt in dit ballet slechts bij de
groteske figuren: de narren, clowns e.d
* * *
De dans van Cambodsja, met die
van Java waarschijnlijk het hoogte
punt van Oostersche danskunst, is
als die van Griekenland en die van da
groote Westersche balletschool, ge
bouwd op eeuwenoude ervaring. De
vergelijkende kennis der danstech
nieken is echter tot nu toe zoo weinig
wetenschappelijk beoefend, dat men
verschil en overeenkomst dier groote
scholen nog nimmer grondig te boek
heeft gesteld: een leemte die dringend
aanvulling behoeft ! Over eenige der
voornaamste kapittels van deze ver
gelijking een ander maal eenige
aanteekeningen. - , ^-.«j ,,,
l) A. Challamel. Paris 1913.
2) Editions de la Revue Extr
meAsie, Saigon 1926.