Historisch Archief 1877-1940
GROENE; AMSTERDAMMER VAN 4 JUNI 1927
No. 2609
Schilderkunst
door A. PLASSCHAERT
Kunst van Heden, te Antwerpen
De tentoonstellingen van Kunst van Heden"
behooren in 't algemeen tot de beste van Europa.
De inrichters van deze Antwerpsche tentoonstelling
hebben altijd een Wijs beleid betoond; zij waren
zoo goed als steeds onpartijdig, en nooit tegen het
nieuwe onwillig. Zij vereenigden dikwijls wat den
volgenden jaren tot roem zou gedijen met dat, wat
reeds rechtmatigen roem genoot; alles wat de
toekomst zou zijn vereenigden zij met de belang
rijkheid van 't tegenwoordige. En dat deden zij
niet een paar jaar maar achter elkander, integendeel
al eenige decennia; de katalogi zijn daardoor ge
worden, tot een kort overzicht der werkelijke
schilderkunst.
Natuurlijk zijn niet alle tentoonstellingen even
belangrijk. Maar hoe zou dat kunnen?
Dit jaar is het werk van Gustaaf van de Woestijne
de eeregroep. Ik kan niet ontkennen, dat ik liever
Gustaaf de Smet had gehad, maar deze zal wel
aan de beurt komen, zooals Permeke reeds was
aan de beurt, Permeke, die een schilder is van
buitengewone belangrijkheid, en in Holland nog
niet gewaardeerd zooals hem dat toekomt. Gustaaf
van de Woestijne, in wiens werk zoowat alle rich
tingen van de laatste jaren vertegenwoordigd zijn,
is een litterair schilder, dat is met andere woorden,
dat hij meer met zijn wetenschap en kunde werkt,
dan met het ongerepte gevoel. Hij vertoont meer
een beweeglijkheid in richtingen en stijlen van voor
dracht, dan een steeds dieper gaanden, steeds een
voudiger wordenden gemoedsrijkdom. Hij is de
tegenstelling tot Permeke. Ge moet echter niet
meenen, dat zulke letterkundige schilders geen
behendige uitvoerders zijn. Integendeel; zij zijn
zeer geschoold, en om te bereiken wat b.v. hier
Van de Woestijne bereikt, is talent noodig.
Maar er is, zelfs als zij talent hebben, een groot
gevaar in hen, voor henzelf. In hun telkens be
paalden wil zich op deze wijs of op een andere wijs
uit te drukken, gebeurt het hun steeds zich be
paalden dwang op te leggen; met andere woorden, zij
dwingen hun persoonlijkheid tot vooraf bepaalden
houding en uiting; zij werken niet meer met gansch
hun innerlijk wezen; zij zijn niet natuurlijk";
zij scheppen zich procédés, en ieder weet wat dan
gebeurt; een groot deel van het werk zal anemisch
worden; m.a.w. meer curieus dan opwekkend,
dan steeds roerend; een groot deel veroudert, kan
zelfs nutteloos worden, mist eeuwigheid; hun per
soonlijkheid valt in stukken.... stijlen en vormen
bleven te uiterlijk.
Ik zal u niet alle invloeden opnoemen, die in
tlezen Van de Woestijne (ver de mindere van zijn
broeder, den dichter) te erkennen zijn het ware
een reeks namen, waarin zoowel die van Brueghel
voorkwam als die van Khnopf als die van Mertene;
waar primitieven en zeer modernen naast malkaar
staan; waar ge ruigheid vindt bij gewilde terug
getrokkenheid? En dit alles is, ik herhaal het, met
talent en met veel kunde volbracht maar waar
bleef, in te veel gevallen, de zuivere eenvoud der
menschelijkheid ? En nog iets vertoont dit werk,
wat ge in gelijk geaard werk zoo goed als altijd
eveneens vindt er is een soort wrange zinnelijk
heid. Ge behoeft maar een aantal der portretten
te zien, en ook het zelfportret, en ook den Christus
Het Nederlandsche ex^libris
J. Schwencke, de onvermoeibare propagandist
van het ex-libris is bij A. A. M. Stols te Bussum de
uitgave begonnen van een keurig verzorgd
verzamelwerk, waarvan het eerste deel gewijd aan R. M.
Wichers Wierdsma zoojuist verschenen is. Aldus een
volledige verzameling van een zoo moeilijk te ver
krijgen serie ineens te ontvangen is ongetwijfeld een
vreugde voor eiken verzamelaar. De oplage bedraagt
150 ex.(fl. 4.50). Zooveel mogelijk in de oorspron
kelijke grafische technieken uitgevoerd biedt dit
mapje 35 ex-libris die tot de beste behooren welke
in ons land gemaakt zijn. Men haaste zich dus!
(den mond 3) van het groote hoofdwerk (met de te
veel zich opdringende handen !) om te bespeuren,
dat hier opnieuw een oude ervaring wordt bevestigd
en dat een natuur, wie steeds dwang werd aange
daan, ook in de zinnelijkheid werkelijke zuiverheid
verloor. Van de Woestijne (is het feitelijk een
innerlijke schraalheid) heeft, door dwang, zijn
schilderkunst volheid ontnomen, volheid van vorm,
volheid van kleur, bij blijvende expressie dus ?
kunde alleen is armer, altijd, dan ontroering !
Anna Abrahams, Pictura, Den Haag
Het werk van Anna Abrahams, een schilderes
van bloemen, vruchten, stillevens en, zeldzamer,
van landschap, heeft steeds een bepaalde
bekoringvoor mij gehad, en wel die van een rijkdom aan
fleurige en blanke gamma's. De voordracht van
de voorwerpen heeft iets neergeschrevens; het
werk is nooit een fel-doorgezette afbeelding in drie
dimensies, zooals de Laatsten die maken; het is
bovenal een zwierige, soms teedere vulling van
een vlak met beschaafde kleuren. Het is meer,
zooals ik schreef, een herinnering aan voorwerpen,
met lyrischen zwier vlot genoteerd, dan een
sterkplastische weergave. Het is bovenal het werk van
een typische vrouw. Het is, natuurlijk, en dat
volgt uit het voorgaande, geheel anders dan Suze
Robertsen, maar deze is een zoo forsche uitzonde
ring, op het vrouwe-werk in 't algemeen, dat te
vergelijken 't begaan was van een onbillijkheid.
Het werk van Anna Abrahams heeft een nooit
arme luchtigheid in een zoo goed als altijd zuivere
kleur, en het is, zooals het werk van veel vrouwen,
voortdurend wisselend van gamma; de grootere
beweeglijkheid van het vrouwegevoel boven het
gevoel van de mannen wordt hier in de schilder
kunst bewezen. Het werk heeft dus een aantal
eigenschappen, die het bestemt tot een aangenaam
sieraad aan den muur, en toch, zonder het zelf te
overschatten, moet ik ondervinden, dat het bene
den zijn waarde (die eene is van kleur) werd en
wordt geschat.
De Vruchten-Stillevens, bij
d'Audretsch, Den Haag
Het stilleven is, ik heb dat meer dan eens be
toogd en meer dan eens, hoop ik, bewezen, de
kleinste opgave voor de schilderkunst (de figuur is
de grootste), maar een zuiver ding, een zuiver vol
tooid voornemen, een zuiver-gegeven ontroering is,
natuurlijk, altijd belangrijk, en altijd noodig !
Van zelf moeten wij dus ook hier zoeken naar die
dingen, waar de persoonlijkheid (elke persoonlijk
heid in de kunst vertegenicoordiyt vele levens) zich
onomwonden en volgens haar aard heeft verwer
kelijkt. Daarvan getuigt de vorm, en daarvan
getuigt de kleur. Deze twee getuigen van de zuiver
heid der ontroering en van de natuurlijkheid der
voordracht etc. vinden we, dat spreekt van zelf,
in Vincent's vroeg stilleven; in Verster's gestapelde
roode appelen, in M. Wiegman's bewogen groe
peering, in Suze Robertson's diep-pralende inner
lijkheid, in Oh. Toorop's tragische vertolking, in
de Zwart's ook hier openbaar] schildertalent,
ietwat in Martinez', in Lodeizen's de lust tot
heldere nuchterheid, in een vroeger-eeuwsch
stilleven vol zakelijke nabootsende kracht. Deze
verscheidenheid geeft aan het kleine
tentoonstellinkje als afwisseling tegenover veel grootere, maar
meer eentonige, eeuwig-zich herhalende verza
melingen, bepaald een waarde.
VERZOEKE ALLE STUKKEN A-OOR DE REDACTIE
IN TE ZENDEN" AAN HET SECRETARIAAT VAN DE
GROENE AMSTERDAMMER"
GHACHT 333, AM.STERDAM.
N.v.v/HF.VANDERHEIDE
HILVERSUM
'l ORAVELANDSCHEWECL TEL. 1150.
VRAAGT U EENS TEEKEN INGEN
EN PRIJSOPGAAF VOOR HET
SMAAKVOL INRICHTEN VAN
uw LANDHUIS OF VILLA.
BEKNOPT PROSPECTUS FRANCO.
Boekbespreking
door HERMAN MIDDENDORP
Arihur Schnitzler. Carnaval
(Traumnovelle). Vort. d. Alice van Nahuys.
Amsterdam 1927. Em. Querido's
Uitgevers Mij.
In de fabels van Ezopus komt vaak een zinnetje
achteraan, dat de moraal resumeert. Zoo komt er
aan het slot van deze merkwaardige novelle een
kort gesprek tusschen man en vrouw, dat de
beteekenis van de vreemde gebeurtenissen in droom
en werkelijkheid samenvat:
- Wat zullen we doen, Albertine?
Ze glimlachte en na een korte aarzeling antwoord
de ze:
Het noodlot dankbaar zijn, geloof ik, dat
we het er na al die avonturen heelhuids hebben af
gebracht na de werkelijke en de gedroomde.
Weet je dat wel heel zeker? vroeg hij.
Zoo zeker, als ik weet, dat de werkelijkheid
van n nacht, ja dat zelfs niet die van een heel
menschenleven tegelijk ook zijn diepste waarheid
bevat.
En geen droom, zuchtte hij zachtjes, is
volledig droom".
Het is een kort verhaal van huwelijkstrouw of
huwelijksontrouw naar men het nemen wil. Het
begrip huwelijkstrouw, met de ontwikkeling van de
persoorilijkheidsidee vlottend geworden, heeft een
anderen grenscirkel aangenomen dan vroeger.
Zeker is dat in Schnitzler's vertelling de
echtgenooten door hun betrekkelijke ontrouw de vrouw
door ontrouw in droom, de man door ontrouw in
daad komen tot de hoogste vertrouwelijkheid.
Doordat zij beiden het betrekkelijke dier ontrouw
in zich-zelf voelen en aan het betrekkelijke dier
ontrouw in elkaar gelooven.
Schnitzler toont in deze novelle opnieuw zijn
zeldzaam vermogen om de verhoudingen uit te
beelden tusschen man en vrouw. Zijn. begrip van
het menschelijke hart is zoo klaar, zijn analyse
zoo scherp, dat ook de fijnste nuanceeringen hem
niet ontgaan. Men zou zich wel zeer vergissen als
men het sexueel-sensationeele, dat ook in deze
vertelling een plaats inneemt, uitsluitend be
schouwde als realisme; Schnitzler heef t het realisme
opgeheven en ondergebracht in de sfeer van het
psychologisch-verklarende. Ik weet het wel: hij is
volstrekt niet de eenige moderne, die dat doet;
maar weinigen brengen het tot stand met een zoo
feillooze zekerheid.
Het moderne huwelijk is nog bezig, uit ver
warring en onrust zich te vormen, maar het komt.
Het oude heeft geen zin meer; als trage slakken
sleepen de verouderde huwelijkswetgevingen achter
de practijk van het leven aan. Schnitzler houdt den
waarlijk modernen mensch een spiegel voor; hij
heeft het broze en fragiele, het moeilijke en
wankelbare in de verhouding van man en vrouw begrepen,
maar hij ziet ook de mogelijkheid van de schoone
twee-eenheid, waar elk van beiden den moed heeft,
zich zelf te zijn.
TUYNENBURG
«SCHILDERS