Historisch Archief 1877-1940
No. 2609
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 4 JUNI 1927
31
RLORIS EN ROOSJE IN 1727
T\ E documenten uit het begin der
20ste eeuw, dat een rijk
geillusstreerd tijdperk genoemd mag worden,
zijn vele, maar het is natuurlijk juist
<ioor die veelheid moeilijk, zich een
beeld van het toenmalige leven te
vormen.
Na een nauwgezette vergelijkende
studie van het overstelpende mate
riaal is echter professor van Snuffelen,
?die zich in het bijzonder met die inte
ressante periode heeft beziggehouden,
-tot de conclusie gekomen dat het
begin van de 20ste eeuw een tijd van
groote somberheid en neerslachtigheid
is geweest. Vooral in de jaren 1920
1930 moet de algemeene droefgees
tigheid, om niet te zeggen naargees
tigheid van het volk in al zijn gele
dingen zorgwekkende afmetingen heb
ben aangenomen. De moreele en
pbysische toestand van den
begin-twintigste-eeuwschen mensch, zooals wij
die uit vele gegevens kennen, toont
de sporen van diepe zwaarmoedig
heid, van een op de spits gedreven
Tjesef van den ernst des levens, die
o.a. een algemeene vermagering ten
.gevolge schijnt te hebben gehad, die
?alle behagen aan de dingen, waarmee
men zich vroeger gesierd had, zooals
de haren en kleederen bij de vrouwen,
de knevels bij de mannen, deed ver
dwijnen, zoodat men er zoo min
mogelijk van droeg, en die de uit
drukking van de gezichten zoo mis
troostig maakte, dat wij bij het zien
van de afbeeldingen uit dien tijd wor
den vervuld van een diep medelijden.
Om te laten zien waartoe de mensch
in dien tijd gekomen was, geven wij
hier, naar authentieke gegevens uit de
verschillende tijdperken, een paar
jonge landlieden, een boer en een
boerin, eerst uit 1727, en daarnaast
een paar uit 1927. Het verschil zal
ieder opvallen. Het eerste paar een en
al levenslust, een beetje aan den
dommen en gichelachtigen kant mis
schien, maar rond en mollig, gezond
en aardig. Het andere straf en strak,
met niets te veel aan vleesch, laat
DANSEN
Schrille Tegenstellingen ie
de Twintigste Eeow
Uit een Geschiedkundig Werk verschenen in 2250
door CORN. VETH
Met teekeningen voor de Groene Amsterdammer" door den schrijver
staan vet, met steile kleeren, met
diepe-ernstige oogen en gefronste
voorhoofden in de ruimte starend,
cerebraal en triest. Deze laatsten
zijn de boeren uit het tijdperk waar
van wij hier spreken, maar wij zullen
zien, dat het met den stedeling niet
anders was gesteld.
Onze derde illustratie brengt ons in
een balzaal, en wij konden wel geen
treffender blijk vinden van de somber
heid die over het menschdom heerschte
dan door deze stedelingen weer te
geven in hun uren van ontspanning en
zoogenaamd genot. Vooral voor de
mannen schijnt het dansen een moei
zame naargeestige karwei te zijn
geweest. Met allerpijnlijkste gezichten
sleepen zij de dames over den dans
vloer voort, als gold het een gang
naar het schavot. Men rilt bij de
lijke mop, de vierde buldert zichtbaar
van het lachen en de vijfde, het hoofd
achterover geworpen, schatert het
uit. Het zijn slechts enkele voorbeel
den uit de zeer vele portretten van
staatshoofden, ministers, volksver
tegenwoordigers uit dit tijdperk, waar
op men deze verantwoordelijke per
sonen minzaam ziet glimlachen, sma
kelijk grijnzen, lustig ginnegappen en
niet zelden stikken van het lachen.
Wat kan de oorzaak zijn van dit
verschijnsel, waarover ieder, die het
in verband brengt met de algemeene
sjagrijnigheid waarvan het volk in
dezen zelfden tijd blijk gaf, zich moet
verbazen?
De theorie van Prof. van Snuffelen,
die meende dat het beroep van staats
man in dat tijdvak bijzonder prettig
was, en dat zij die zich eraan wijdden,
t/j2S
gedachte hoe zulke menschen er bij
hun werk uitzagen.
Met zulke documenten voor oogen
schijnt het onmogelijk, over dit
tijdperk anders te oordeelen, dan prof.
van Snuffelen doet, die er van spreekt
als van het droevigste dat de
menschheid ooit gekend heeft. Men moet
echter bij elke geschiedenisbeschou
wing danig oppassen om niet te spoedig
te generaliseeren. En het is opmer
kelijk dat dezelfde geleerde een
gai\sche reeks van gegevens vond, in
flagranten strijd met deze opvatting.
Echter zooals wij zien zullen, slechts
in schijn. Een ingrijpend onderzoek
der bronnen heeft namelijk aan het
licht gebracht dat de personen, die
men op onze vierde plaat ziet afge
beeld, zonder uitzondering staats
lieden zijn.
Deze staatslieden nu, wij hebben
vertegenwoordigers van verschillende
nationaliteiten gegeven toonen in
tegenstelling met de tot nog toe afge
beelde rampzalige twintigste-eeuwers,
een vroolijk gelaat. De een glimlacht,
en laat daarbij een al of niet echt,
maar in elk geval gaaf gebit zien, de
tweede glundert welgemoed en met
jolig glinsterende kijkers, de derde,
die de oogen gezellig dichtknijpt, ver
telt met innig welbehagen een koste
een zeer zorgeloos bestaan hadden,
vergeleken bij dat van den landman
en den gewonen stadsbewoner, heeft
geen stand kunnen houden tegenover
de treffende argumenten van Dr.
Speurnian, die in een schoone cultu
reel uitermate belangwekkende studie
een andere hypothese veel aanneme
lijker wist te maken. Het is deze,
dat het in dien tijd van universeele
depressie de taak van den staatsman
was, het volk op te vrooüjken en het
door een persoonlijk voorbeeld zooveel
mogelijk aan te moedigen tot opge
wektheid. Het is bekend dat destijds
een lied, waarvan althans n regel
(het refrein) met de melodie ons ge
bleven is, zeer veel gezongen werd,
het was ongetwijfeld van hoogerhand
ingevoerd en stond op het officieele
programma van door de overheid
gesubsidieerde vereenigingeii tot ver
edeling van den volkszang. Het is het
lied met het refrein: ,,van je héla, hola,
houdt er den moed maar in!"
Het feit dat zulk een opwekking nood
zakelijk werd geacht, dat deze, in het
licht van onze kennis, omtrent den
tijd werkelijk aandoenlijke woorden
uit de benarde volksziel opwelden,
spreekt boekdeelen. Niet onwaar
schijnlijk, zegt Dr. Speurman, is een
der hier afgebeelde staatslieden de
KLORIS EN ROOSJE IN 1927
auctor intellectualis van dit lied.
En zoo leeren ons deze beeltenissen
van glimlachende, meesmuilende,scha
terende staatslieden, dat deze tijd,
hoe rampzalig ook in veel opzichten,
groot en benijdenswaardig was in het
bezit van leiders, die uitblonken door
edelmoedige,opofferende burgerdeugd.
Hoe somber ook de aangezichten van
de duizenden en duizenden, die zij
plachten toe te spreken, of die hen
na afloop van een conferentie, dan
wel bij een officieel bezoek hebben
opgewacht, hen aanstaarden, zij hiel
den den moed er in! Met hoeveel
geestkracht en waarachtige heldhaf
tigheid hebben deze groote mannen,
waarop de tijd terecht trotsch was,
zich een ongeluk, zich ziek, zich naar
gelachen! Lach dan, Paljasso, ofschoon
uw hart is gebroken, moeten zij, die
toch ook den druk der tijden moeten
hebben ondergaan, zichzelf hebben
toegevoegd, als zij zich met een stra
lend gelaat den volke vertoonden, of
schuddend van meesterlijk voorge
wende pret, flauwe grappen debi
teerden !
Een laatste document, niet minder
merkwaardig, wacht ons. Het is het
portret van een volksheld van een
jongen man. die naar het schijnt,
voor liet eerst den Oceaan overvloog.
Wetende wat wij thans weten van den
tijd waarin hij leefde, schijnt het ons
zeer aannemelijk, dat het niet alleen
deze, in onze oogen vrij futiel
schijnende praestatie geweest is, die
hem tot zulk een populaire figuur,
tot zulk een internationalen volksheld
maakte, maar ook de jonge, frissche,
onschuldige lach dien wij op zijn ge
laat ontwaren.
'/MI) kunnen wij ons. met behulp
van deze karakteristieke gegevens,
en dank zij de elkaar aanvullende
beschouwingen van een van Snuffelen
en een Speurman, toch wel eenig denk
beeld maken van dat wonderlijke
tijdperk in de beschavingsgeschiede
nis, dat ongeveer 1930 gerekend wordt
te zijn afgesloten.
/?2f.
N. V. Meubelmagazijn Eden"
MOLSTEEG - AMSTERDAM
BOEKENKASTEN
A F. Z R C H E R
CARTONNAGEFABRIEKenDRUKKERIJ
LOOIERSGRACHT61-66-68-70-72.AMSTERDAM