Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 4 JUNI 1927
No. 260»
' ANDBEJ Wassiljewitsj Kowrin,
^^ doctor in de wijsbegeerte, had
zich overwerkt en was overspannen
geraakt. Hij dokterde niet, maar zoo
. terloops bij een flesch wijn sprak hij
er eens met een bevrienden arts over
«tt die ried hem, de lente en den zomer
. buiten door te brengen. In dienzelfden
tgd kwam er ook een lange brief yan
Tanja Pjesotskaja, die hem vroeg in
Borisowka te komen logeeren. En hij
meende, dat hij het inderdaad noodig
had er-eens uit te gaan.
Eerst dat was in April ging hij
naar huis, naar zijn geboortedorp
Kowrinka, en daar bracht hij drie
weken in eenzaamheid door, wachtend
tot de wegen begaanbaar werden;
daarna reed hij naar zijn vroegeren
voogd en pleegvader Pjesotskij, een
in Rusland bekend kweeker. Van
Kowrinka naar Borisowka, waar de
Pjesotskij's woonden, was niet meer
dan zeventien werst en het rijden over
de effen voorjaarswegen in een
gemakkeljjken koets op veeren was een
waar genot.
Het huis van Pjesotskij was
buiteng<)woon gróót, met een zuilengalerij en
leeuwen, waarvan het gips was
afgesohilfèrd, en lakeien in rok op het
bor'des. Een oud park, somber en streng,
naar Engelschen trant aangelegd,
strekte zich bijna een werst ver uit van
het huis tot aan de rivier, en eindigde
hier aan den steü-afgebrokkelden
kleiigen oever, waarop sparren groeiden,
wier blootliggende wortels er uit zagen
als ruige pooten; beneden glansde
menschenschuw het water; met
eenklagelijken schreeuw streken de snippen
erover heen en steeds lag er over deze
plek een stemming, dat men er zou
gaan neerzitten en een ballade schrij
ven. Daarentegen ging het rondom het
huis zelf, in den hof en in den boom
gaard, die samen met de kweekerij
dertig desjatin besloeg, steeds leven
dig en vroolijktoe, zelf s bij slecht weer.
Zulke wonderlijke rozen, leliën,
kameIÏA'S, zulke tulpen in alle mogelijke
kleuren van helder wit af tot somber
zwart toe, neen, zulk een rijkdom van
bloemen en kleuren had Kowrin nooit
ergens anders gezien. De lente was
nauwelijks begonnen en de eigenlijke
weelde der bloembedden was nu nog
in de kassen verborgen, maar reeds
wat langs de lanen en hier en daar
in de bloembedden bloeide, was ge
noeg om je op een wandeling door den
tuin in een rijk van teedere tinten te
doen gevoelen, vooral 's morgens vroeg,
als op ieder bloemblaadje de dauw
glinsterde.
De decoratieve kant van den tuin
wat Pjesotskij zelf verachtelijk
kinderspel noemde had vroeger in
zijn kinderjaren op Kowrin een
sprookjesachtigen indruk gemaakt. Wat al
wonderdingen waren hier, welke uit
gezochte wanstaltelijkheden en spelin
gen met de natuur: hier waren
vruchtboomen langs latwerk geleid, perelaars
die den pyramide-vorm van populie
ren hadden, kogel-ronde eiken en lin
den, een parasol uit een appelboom,
bogen, monogrammen, kandelabers en
zelfs het jaartal 1862 uit
pruimen' boomen het jaar, waarin Pjesotskij
begonnen was zich op den tuinbouw toe
te leggen. Er waren hier ook mooie,
slanke boomen met rechte en sterke
stammen als van palmen, en pas bi]
nader toezien kon men er kruisbessen
en aalbessenstruiken in herkennen,
Maar wat het aardigst aan den tuin
was en hem 'zoo'n levendig aanzien
gaf, was de voortdurende beweging.
"Van den vroégen'morgen tot den avond
wemelde het tusschen de boomen en
struiken, in de lanen en bloembedden
als in een mierenhoop van menschen
met kruiwagens, harken en gieters.
Kowrin was 's avonds om tien uur
bij de.Pjesotskij's aangekomen. Tanja
De Zwarte Monnik
Uit het Russisch van A. TSJECHOW vertaald
door A. ROMEIN?VERSCHOOR
Met teekeningen voor de Groene Amsterdammer*'
door George van Raemdonck
JEGOR SJEMONYTSJ
en haar vader Jegor Sjemonytsj,
vond hij in groote ongerustheid. De
heldere sterrenhemel en de thermo
meter voorspelden nachtvorst en bo
vendien was de tuinman Iwan
Karlytsj naar stad gereden en was er
niemand op wien ze zich verlaten kon
den. Aan het avondeten werd slechts
over nachtvorsten gesproken en men
besloot, dat Tanja niet naar bed zou
gaan, maar om n uur de ronde zou
doen door den tuin en nazien of alles
in orde was, en dat Jegor Sjemonytsj
om drie uur of zelfs nog eerder zou op
staan.
Kowrin bleef den heelen avond bij
Tanja zitten en ging na middernacht
met haar den tuin in. Het was koud,
in den hof hing reeds een sterke brand
lucht. In den grooten hoomgaard,die
de handelstuin" heette en Jegor
Sjemonytsj elk jaar ettelijke duizen
den zuivere winst opbracht, verspreid
de zich langs den grond een zwarte
dikke, bijtende rook, die, de boomen
omhullend, die duizenden voor de
vorst behoedde. De boomen stonden
hier als op een schaakbord, hun rijen
recht en gericht als een compagnie
soldaten, en die strenge schoolsche
regelmaat alsmede de gelijke hoogte
van alle boomen en de volkomen gelijk
vormigheid van kroon en stam maak
ten het beeld eentonig en zelfs lichte
lijk vervelend. Kowrin en Tanja liepen
langs de rijen, waar hoopen mest, stroo
en allerlei afval lagen te verrotten, en
hun af en toe arbeiders voorbij liepen,
die als schimmen door den rook dwaal
den. Alleen de kersen, pruimen en
enkele appelsoorten bloeiden, maar de
heele tuin was in den rook verzonken,
en pas bij de bloembedden kon Kowrin
weer met volle teugen adem halen.
? Als kind moest ik altijd al niezen
van dien rook, zei hij en, schouderop
halend : ,,maar tot nu toe begrijp ik niet
hoe rook kan helpen tegen de vorst".
De rook vervangt de nevels, als clie
er niet zijn. . .. antwoordde Tanja.
Maar waar zijn die nevels voor
toodig?
Bij nevelig en betrokken weer
komt er geen nachtvorst.
O, juist!
Hij lachte en nam haar bij de hand.
Haar breed, zeer ernstig, verkleumd
gezicht met de fijne, zwarte wenk
brauwen, de opgeslagen kraag van
haar mantel, die haar belette haar
hoofd vrij te bewegen, en haar
heeleverschijning, mager, stevig, de wijze,.
waarop ze haar kleeren ophield voor
den dauw, deden iets in hem
trillenMijn God, ze is al volwassen ! zei
hij. Toen ik den vorigen keer hier weg
ging, vijf jaar geleden, was je nog
heelemaal een kind. Je was zoo spich
tig, je beenen waren zoo lang en je
haar zoo sluik, je droeg zulke korte
rokjes en ik noemde je reiger". . . .
Wat de tijd al niet doet!
Ja, vijf jaren ! zuchtte Tanja.
, ,Veel water is er naar zee geloopen sinds
dien tijd. Zeg eens, Andrjoesja, met je
hand op je hart", begon ze levendig era
keek hem in het gezicht: ben je
ons-.niet ontgroeid? Overigens, -waarom
vraag ik dat eigenlijk? Je bent een
man, je leeft je eigen,
interessanteleven, je bent een beroemdheid....
Het spreekt van zelf dat je dan ver
vreemdt ! Maar hoe het ook zij,.
Andrjoesja, ik zou graag willen, dat je
ons als je familie beschouwde.
Wehebben daar recht op.
Dat doe ik, Tanja.
Heusch?
Ja, heusch.
Je hebt je er vandaag over ver
wonderd, dat wij zooveel foto's van
jehadden. Maar je weet immers, dat
mijn vader je verafgoodt. Soms ge
loof ik, dat hij meer van jou houdt dan
van mij. Hij is trotsch op je. Je bent
een geleerd, een bijzonder mensch, je
hebt een schitterende carrière gemaakt
en hij is overtuigd, dat je het
zoovergebracht hebt, omdat hij je heeft op
gevoed. Ik ga daar niet tegen
inWat hindert het ! Laat maar
loopenHet begon al licht te worden. Dat
was vooral zichtbaar, doordat de
rookwolken en de kruinen der boomen
duidelijker begonnen af te .steken
tegen de lucht. De nachtegalen zongen,.
en van over de velden klonk de kreet
van de kwartel.
Eindelijk tijd om te gaan slapen.
zei Tanja. En het is koud ook. Ze
nam^Kowrin's arm.
Ik dank je, dat je gekomen bent.,
Andrjoesja. Wij hebben geen interes
sante kennissen en bovendien
maaienkele. We hebben alleenden tuin. den.
tuin, den tuin en verder niets. Ver
edelde en half veredelde soorten, lachte
ze, reinetten, oculaties en copulaties.
Ons heele, heele leven draait om den:
tuin, ik droom zelfs van niets anders
meer dan van appel-
enpereboonienDat is tenslotte wel goed en nuttig,.
maar soms wil je voor de afwisseling;
toch wel eens wat anders. Ik herinner
me als jij vroeger bij ons kwam. in de
vacantie of zoo maar eens, dan was het
of het frisscher en lichter werd in huis-,
alsof van de lampen en meubelen de
hoezen afgenomen waren. Ik was toen
nog maar een klein meisje, maar toch
herinner ik het me.
Zij sprak lang en bewogen. Om de
een of andere reden ging hem plotse
ling door het hoofd, dat hij in den
loop van den zomer goede vrienden zou
kunnen worden met dit kleine, zwak
ke, praat-grage wezentje, dat hij be
lang in haar kon gaan stellen, op haar
verliefd worden in hun beider ver
houding was dat heel wel mogelijk en
natuurlijk ! Die gedachte verteederde
hem en deed hem lachen; hij boog zich
naar het vriendelijke, zorgelijke ge
zicht en hief zachtjes aan:
Anjegin, 'k zal het niet verhelen
hoe zielsveel ik van Tanja houd."
Toen zij in huis kwamen, was Jegor
Sjemonytsj al op. Kowrin had geen
slaap, hij begon een gesprek met den
ouden man en keerde naar den tuin
terug. Jegor Sjemonytsj was rijzig"
van gestalte, breed in de schouders^
niet een dikken buik en hij leed aan
kortademigheid, en toch liep hij altijd
zoo hard, dat hij moeilijk was bij te
houden. (Wordt vervolgd)