De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 4 juni pagina 4

4 juni 1927 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 4 JUNI 1927 No. 2609 NOBEL TROK NAAR WARMER LANDEN Het Haaske door FELIX TIMMERMANS Met teekeningen voor de Groene Amsterdammer" door Fred. Bogaerts "*7 IEHIEB hoe de zaken gestaan en ' gelegen waren. De groote dieren hadden onderling vrede gesloten. Vroeger vochten zij gedurig tegen -elkaar terwille van de kleine dieren. Haast alle dagen kwamen er kleinen, «ooals de patrijs, de hen, de haas, de Jdkvorsch, de muis hun beklag maken ?bij Koning Nobel Lioen, bijgenaamd <de Leeuw, dat er weer een van zijn leenheeren, zopals de wolf, de beer, de kater, ds vos iemand van hun familie had geroofd en opgegeten. En razend dat Nobel dan was! Niet om de schending der wetten, maar omdat.men hem dierf trotseeren. Waarom het hem niet vragen ! Dan rezen zijn filosofenharen lijk breipriemen recht omhoog, hij brulde dat de lucht ervan bibberde en deed door de andere leenheeren, die niet beter verlangden, den schul dige straffen. Maar alle dagen was 't bijna gevecht en kamp. Nobel, die van de rust hield, wierd dat gekibbelkabbel moe, en verhuisde met zijn hof terug naar de gemaklijke zonnelanden en naar de palmboomen; het be heer van elk zijner landschappen gansch overlatende aan den leenheer die het beheerde. Het wierden als zoovele koninkrijken, die enkel alle jaren op 's Konings verjaardag ver plicht waren een wensch van lang leven voor Nobel naar het hof te laten brengen door den Arend. Maar uu was 't nog erger dan vroeger. De hen, die op 't landgoed van Reynaert woonde, ging haren nood kla gen naar Isengrijn de Wolf, Heer van een ander gebied, en dit was dan aan leiding om met zijn vrienden het Vossengebied te belegeren en er te plun deren, te rooveu en te moorden. Maar een muis van Tybaert de Kater's domeinen kwam bij den Vos 't verlies van heur jongskens melden, of zie de Vos trok met den Wolf en zijn vrienden naar Tybaert's rijk ten oorlog. Die gisteren vriend waren, stonden den anderen dag als vijanden tegenover elkaar, en die gisteren vijand waren, wierden vrienden, als er maar ergens mee te dooden en te rooven viel. Alles terwille van de Rechtveerdigheid der kleinen; zoo zeien ze, zoo zongen ze zelfs. En 't was alle dagen oorlog. Tot de Vos, en daar moet ge Vos voor zijn, ze eens allemaal op zijn kasteel Malpertuus uitnoodigde, en hen deed inzien hoe dom ze allen waren. Ziet ge nu, stommerikken, hoe stom we zijn ! We moorden ons uit ter wille van de kleinen !" En hij bepraatte hen zoover, dat er vrede gesloten wierd onder de groote dieren. En overal wierd nu verkondigd dat er Eeuwige Vrede onder de leenhee ren heerschte, en het den kleinen streng verboden was bij andere leenheeren dan de hunne te gaan klagen, want dat ze door deze vreem den zelfs dan mochten gedood worden. En de grooten wierden machtige vrienden, die veel bij elkaar kwamen en festeerden en elkander wederzijdsch op hun domeinen lieten jagen voor wat ze goesting hadden. Zoo mocht Tybaert op elk gebied de mui zen komen vangen, de Vos de hanen en de hennen, de Wolf de lammeren. Maar bij de kleinen was er nu groot misbaar en zij doorbibberden hun dagen van angsten en verdriet. En nu was 't vandaag groot feest op de oninneembare vesting Malper tuus" bij Reynaert de Vos, ter ge legenheid van de verjaring van den Vrede. En allen die leven van vleesch en bloed waren er naar toe gekomen. Dagen op voorhand was er gejaagd en geroofd, en haast in elke familie der kleinen was er rouw en verdriet. Het lawaai der feesters klonk door de verlichte vensters ver den nacht in. De kleine dieren wisten dat ze dezen nacht dan toch eens met rust zouden gelaten worden, en ze bezochten elkaar om elkanders nood en leed te klagen, of gingen uit om etensvoorraad op te doen. En zoo zat het haasken, Cuwaerts'zone, die bij de klopjacht vele nichten en konijzen had verloren, maar gelukkiglijk niemand uit het eigen gezin, in de stilte der nachtelijke velden aan een malsch savooiken te knabbelen. 't Hoorde in 't Berkenboschken den nachtegaal zijn heldere liederen zinsprak het haasje en 'k ware niet zoo bang als ik, maar dan zou ik wel op den burchtmuur klimmen en ze zien!" Het Eekhoorn liet zich uit den boom vallen en beweerde: ,, l k kan wel goed op den muur klimmen, 'k ben niet bang, om niet bang te zijn verberg ik mij achter mijn staart, maar ik kan zoo hard niet wegloopen zooals gij !" Dat is waar", zei 't Haasken fier, ik kan toch hard loopec, hè?" Dat is van schrik", zei 't Eek hoorn, een tiksken nijdig. Maar Haasken, 'k heb een gedacht! zoudt gij hen ook willen zien eten, als ge niet bang waart en klimmen kost?" Toen 't Haasken bangelijk ja knikte, riep het Eekhoren: Wel dan weet ik raad. Ge moet niet bang zijn, ge moet niet klimmen, en toch zult gij de tyraniien zien eten ! Luister, ze zijn nu stapeldronken van den wijn en het bloed, om naar buiten te zien, en ik hijsch u op den muur ! En we zien alles ! En om er rap te zijn, en om er rap van weg te loopen bij geval we opgemerkt worden, zit ik op uw rug; 'k zet mijnen staart omhoog, dat de wind er in speelt, en we zijn er rap gelijk een wolk !" 't Haasken liet zich overhalen, alleen om niet voor schrikachtig door te gaan. En met het Eekhoren op zijn rug, dat zich vasthield aan zijn lepelooren en zijn staart omhoog stak als een pluim, de wind van achter, holde het Haasken in n rits naar Reynaert's Malpertuus. Ginder was 't t OP DEN RUG VAN HET HAASKEN DE WOLF NAM HET WOORD gen, en 't haasken sloeg al etend dt' maat met zijn wit staartje, 't Begon aan een nieuw malsch blad. toen er uit een knotwilgenboom aan de beek een trillend stemmeken klonk: ..Zijt gij dat, Haasken, die ik daar zoo deug delijk hoor smakken?" Dat ziet ge toch wel, Eekhoorntje! Wat is 't?" vroeg het Haasken, dat seffens zijn vriend herkende. Niets, ik zei maar goeden avond", riep het babbelzuchtig Eekhoorntje. Een weer lijk een amandel, hèHaas ken". 't Haasken knikte maar ja als in stemming en at voort. Weet ge dat het nu van nacht feest is bij den loozen Vos?" vroeg het boomklimmerken. Anders zou ik hier zoo gemakkelijk niet zitten t Dat moogt ge wel weten. want het is tegenwoordig maar erg Haas geboren te zijn !" zuchtte het langoorken, 't Moet er een geweldig feest zijn" ging 't Eekhoorn voort, De Vleermuis die in mijn hollen boom woont vertelde mij, dat z' er gis teren vette ganzen heeft zien binnen dragen, potten honing voor den Beer. en lammekens voor den Wolf en dezen morgen rook heel de streek naar de braderijen, dat heb ik zelf geroken. Ik zou hen toch zoo eens willen zien zitten eten! Spijtig dat er geen boomen zijn daar rond, dan kon ik er opklimmen en ze zien". Als ik klimmen kon zooals gij", (ieen boomen omtrent, om van alle kanten den vijand zien aan te komen. Het licht scheen feestelijk uit al de open vensters, en er klonk gezang, gelach en geroep. Het kasteel Malper tuus rees daar schoon op, omringd van. rotsachtige zwaluwnestachtige vooro ver-hangend e muren, zoodat er niemand opklimmen kon, dan eenige kleine, niet te vreezen dieren. En om die muren was er nog een diepe breede gracht, waarover aan den ingang een houten lange brug lag die opgetrokken kon worden, maar nu, sedert er vrede was, omlaag gelaten bleef. Uit de vensters van 't eerste verdiep klonken de stemmen. Kom de brug over", zei 't Eekhoren, volg mij, en zwij gen !" Ze slopen op hun teenen voor zichtig en klein naar de poort toe. Diep water", fluisterde het Haasken. Slijkwater" zei 't Eekhoren, 't is een pap, de Vos is slim, wie er in valt komt er nooit meer uit, zegt de Vleer muis, zelfs een snoek moet er in ver drinken !" En 't Haasken zijn hartje klopte lijk een ratel van schrik. Ze kwamen aan de poort, die ze niet probeerden, en zagen toen naar om hoog naar den muur, die boven hen voorover hing. Houd mij nu vast bij den staart", zei 't Eekhoren, ik klim in den rand van de poort omhoog, vallen we, dan vallen we op de brug, en we beginnen opnieuw." Maar, 't lukte voor den eersten keer ! Steen

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl