Historisch Archief 1877-1940
2&10
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 11 JUNI 1927
17
Op den Economischen Uitkijk
Beurs-Spiegel
VRAGEN
door JJir. Mr. H. SMISSAERT
JLI ET stellen van vragen is de passende vorm
voor hem, die opmerkingen wil wagen over
«enige aangelegenheid, ten opzichte waarvan hij
voor stellige uitspraken terugdeinst omdat hij de
daarvoor onmisbare kennis van den juisten stand
dpr zaak derft. Met vragen blameert men zich
niet tegenover den man, die zoodanige kennis wel
bezit, want vragende erkent men, zich geen oordeel
aan te matigen.
Deze algemeene beschouwing" geef ik vooraf,
omdat ik ditmaal wat ik heb op te merken als
vragen uit. Ik mis de feitelijke kennis, die ik voor
positieve verklaringen zou behoeven.
Ziehier het onderwerp, ten opzichte waarvan
ik vragen stellen wil: de veelvuldige klachten, die
uit nijverheidskringen worden vernomen omtrent
?de niet of nauwelijks bevredigende bedrij f
suitJcomsten. Het is welbekend, waaraan dit euvel
"wordt geweten. In den nazomer van verleden jaar
heeft de Nijverheidsraad een onderzoek doen
instellen naar den toestand der industrie en in een,
den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid
aangeboden, overzicht de oorzaken van al wat
scheef ging opgesomd. In dit stuk worden de
binnen- en de buitenlandsche moeilijkheden onder
scheiden. Tot de eerste behooren wat genoemd
?worden de sociale verhoudingen", waaronder
in het bijzonder worden begrepen: a loonen, sala
rissen en algemeene onkosten; b. arbeidsduur
(beperking); c. sociale wetgeving en hare toe
passing. Tweede binnenlandsche moeilijkheid is....
de tariefwet 1924, welke enkele nijverheidstakken
in eene ongunstiger positie heeft geplaatst. Ten
slotte zijn er nog enkele andere bezwaren van
internen aard, b.v. minder vraag naar steen door
meer gebruik van beton enz. Als voornaamste
Ijuitenlandsche moeilijkheid wordt genoemd de
valuta-concurrentie, voorts de in andere landen
toegenomene protectie van eigene nijverheid, het
dumping, de vestiging van nieuwe industrieën
in het buitenland, de duurdere inkoop van grond
stoffen. . . . Slotsom: scherpe mededinging
vanbuiten-af op de binnenlandsche markt, vermeer
derde invoer, sterker dan voorheen belemmerde en
slinkende uitvoer. Aanbevolen middelen: invoer
verboden, retorsie, bescherming van de nationale
voortbrenging enz.
Dit alles is welbekend. De vraag, die ik hierbij
wil stellen, is: wat kan door de industrieelen zelf
?worden gedaan om eenige van die oorzaken weg ie
nemen of het nadeelig gevolg daarvan te verminderen ?
Tot het stellen van die vraag vind ik aanleiding
in de waarneming van het feit, dat in de lijst der
oorzaken, welke het verslag van den
Nijverheidsraad opsomt, geen aandacht juist aan dit punt
?wordt gewijd, enkel oorzaken van-buiten-af worden
genoemd en geen woord wordt gesproken over de
mogelijkheid, dat van-binnen-uit verbetering wordt
'aangebracht.
Wanneer in een complex van ondernemingen,
, die tot eene bedrijfsgroep behooren, over moeilijk
heden wordt geklaagd, is het dan vanzelfsprekend,
die ondernemingen te beschouwen als
nu-eenmaalzoo-bestaande, als
nu-eenmaal-op-zekeren-voetingerichte organisaties, waaraan niets te wijzigen
valt en die dus, zooals ze zijn, per se de slagen
van het lot te verduren hebben, tenzij eene macht,
die buiten het bedrijf en buiten de onderneming
staat, die slagen van ze afweert? Of valt te over
wegen, wat de leider zelf kan doen om de gevolgen
van de ongunstige factoren te verminderen? Is
nergens achterlijkheid aan te wijzen als oorzaak
waardoor de mededinging met moderner ingerichte
fabrieken te zwaar gaat vallen? Is er hier en daar
wellicht verouderde outillage? Is men te zeer
verstard in het kleine bedrijf, terwijl de eischen der
productie heden ten dage in de richting van groote
ondernemingen wijzen? Kan het zijn, dat de tech
nische leiding wat achterop is geraakt ? Heeft men
zich met alle macht en alle middelen toegelegd op
de uiterste kostenbesparing?
Niet alle fabrieken in eene zelfde branche gaan
gelijkelijk gebukt onder de toch voor alle zich
voordoende moeilijkheden; in de beste dezer
fabrieken zal men het minst den druk dier moei
lijkheden gevoelen, maar waaraan schort het
dan in die, welke niet tot de beste behooren
en hoe zouden ook deze op hooger plan te bren
gen zijn? Hoeveel zou men in verschillende be
drijfstakken kunnen bereiken door samenwerking
en welke ernstig bedoelde pogingen om daartoe
te komen zijn er in 't werk gesteld? Een enkele
industrie (de spijker-, draadnagel-,
schroefbouten- en moeren-nijverheid) heeft (gelijk het
verslag van den Nijverheidsraad meedeelt) de
haar treffende moeilijkheden opgelost door tot een
internationaal kartel toe te treden; de
emailleerindustrie heeft dit ook, doch tevergeefs, be
proefd.
Maar ook zonder toetreding tot buitenlandsche
kartels kan door samenwerking de last verlicht
worden. De groentenconservenfabrikanten hebben
gepoogd aldus wederom het verslag hunne
positie te verbeteren door gemeenschappelijke
inkoopen van hunne grondstoffen. De fabrikanten
van cocostapijten hebben door overleg althans aan
eene onderlinge scherpe concurrentie een einde
gemaakt. Ziedaar enkele berichten; het is niet veel.
Wat ook niet zoo verwonderlijk is. Want
Nederlandsche industrieelen zien altijd in hun collega's
veel meer de concurrenten dan de vakgenooten;
elk hunner is prat op zijne zelfstandigheid, waarvan
hij liefst niets wil prijsgeven, terwijl dat toch
terwille van samenwerking zou moeten geschieden.
Er is op allerlei gebied, ook in onze nijverheid, eene
zeer felle wederzijdsche mededinging. Maar wordt
het niet langzamerhand tijd, de bakens te ver
zetten en de handen ineen te slaan om gezamenlijk
tot eene betere positie zich den weg te banen? Is
men van fusie afkeerig, gevoelt men tegenzin tegen
kartelleering of trustvorming of zijn wellicht de
omstandigheden van dien aard, dat daaraan niet
valt te denken, is er dan toch waarlijk heelemaal
niets goeds te bereiken door niet langer uitsluitend
in den ander den concurrent te zien, doch te letten
op de gemeenschappelijke belangen en te overwogen
hoe die door gemeenschappelijke actie het best
kunnen worden bevorderd ? Liggen niet die gemeen
schappelijke belangen als 't ware voor het grijpen ?
Zoude het den sterkere schaden als hij zich mot
den zwakkere verbond? En kan het voor den
zwakkere niet beter zijn zich desnoods eenige offers
te getroosten om steun van den sterkere te ver
krijgen, dan in eigene dierbare zelfstandigheid weg
te kwijnen?
Onlangs heb ik in deze kolommen de aandacht
gevestigd op Amerika-ansche
voortbrengings-methoden en ik heb niet verzuimd, in tegenspraak
met de warme aanprijzing van navolging aan onze
industrieelen, erop te wijzen, dat veel van wat in
de Vereenigde Staten mogelijk is niet voor ons
doenlijk is te achten. Maar daarmede is niet gezegd,
dat wij uit het voorbeeld ons daar gegeven, niets
kunnen leeren. Ook op ,,de Duitsche les" heb ik
hier gewezen, op wat onze Oostelijke naburen
hebben gedaan, om uit de groote moeilijkheden
van den oorlog en van na-den-oorlog weer tot eene
betere positie te komen. De vraag mag voor ons
worden gesteld: in hoeverre is het ook
Nederlandsche industrieelen mogelijk door reorganisatie,
vooral door rationalisatie en normalisatie de voort
brengingskosten minder drukkend te maken?
Ziedaar de vragen, de meest voor de hand lig
gende althans, die voortkomen uit de in den aanhef
door mij genoemde: wat kan door de industrieelen
zelf worden gedaan om eenige van de oorzaken der
vele moeilijkheden, waarin zij verkeeren, weg te
nemen of het nadeelig gevolg daarvan te vermin
deren ? Indien men nu meent, dat er inderdaad op
die vraag een antwoord gevonden moet worden, dan
is het, dunkt mij, aangewezen, dat naar dat
antwoord door de industrieelen, door organisaties
uit hun midden, wordt gezocht en dat van die zijde
het daarvoor noodige feitenmateriaal bijeengezocht,
het daarvoor onmisbare, veelzijdige onderzoek
wordt ingesteld.
Donderdag, 9 Juni
T_I ET verloop der feiten stoort zich niet aan
feestdagen. De afgeloopen weekperiode, hoe
wel onderbroken door niet minder dan drie
beursvacantiedagen, levert dan ook stof te over voor
beschouwingen.
De locale geldmarkt vertoonde een uitgesproken
verstijving, waarvan alle af deelingen van deze
markt den invloed ondervonden. De
prolongatienoteering wist tot 4£ pCt. te monteeren, daar
mede het hoogste punt sedert langen tijd bereikend.
Ook call-geld was sterk gevraagd. In den aanvang
der hier besproken periode werd het aantrekken
van deze koersen toegeschreven aan geldvraag
van houders van discontopapier, die dit laatste
eenigen tijd wilden vasthouden in de verwachting
van dalende discontonoteering. Later maakte deze
verwachting integendeel plaats voor vrees voor
verhooging van den particulieren discontovoet.
Aanleiding hiertoe vormde het voortschrijdende
intervenieeren van de Nederlandsche Bank op de
valutamarkt, hetwelk de buitenlandsche porte
feuille deed inkrimpen met / 20.500.000, waardoor
de kans op verhooging van het bankdisconto
grooter werd. Het marktdisconto schommelde
voor papier, dat nog niet het vereischte aantal
handteekeningen draagt om bankabel te zijn om
.'S 5/8 pCt., voor het overige papier om 3 1/2 pCt.
De binnenlandsche wisselportefeuille van de Bank
steeg dan ook met / 20.000.000.
Aangenomen mag worden dat de afvloeiing van
buitenlandsche saldi in den jongsteri tijd voor een
belangrijk deel wordt veroorzaakt door uitzetting
van gelden in het buitenland.
Discontoverhooging zoude dan ook slechts
nivelleering beteekenoii met het buitenlandsche
renteniveau.
* *
*
Te Londen bewogen zich de geldkoorsen even
eens in stijgende richting. Evenals hier te lande is
de aandacht gevestigd op de wijzigingen in de
balanspositie der centrale bank. De Bank of
England heeft namelijk in de laatste weken her
haaldelijk beduidende posten goud moeten afstaan,
waarvan de Banque de Franco de koopor was. Deze
instelling is sedert oenigon tijd bezig een doel harer
saldi in edel rnotaal om te zetten, tot misnoegen
van de Kngelsche financieole wereld. Xiot alleen
wordt op deze wijze een inkrimping van de op de
geldmarkt aangeboden middelen bewerkstelligd;
ook vreest men dat de Bank of Kngland, indien de
goudafvlooiing aanhoudt, de jongste disconto
verlaging niet zal kunnen handhaven. Wel zeer is
do positie te Londen in korten tijd gewijzigd; voor
enkele weken nog zag men lederen Donderdag oen
hernieuwde discontoverlaging tegemoet.
Te Berlijn tenslotte hield eveneens de vaste
stemming op de geldmarkt aan. Ook daar
circuleereri geruchten omtrent vorhooging van het
bankdisconto in de naaste toekomst, mede omdat
de vermindering van de deviezenportefeuille van de
Rijksbank aanhoudt. De president dezer instelling.
Schacht schijnt echter van plan hiertoe in de aller
laatste plaats zijn toevlucht te nemen. Naar zijne
meening zijn reeds belangrijker bedragen op korten
termijn door het buitenland aan de Duitsche geld
markt verstrekt, dan met do veiligheid der valuta
overeen te brengen is. Een discontoverhooging
zou dit euvel nog versterken.
Do fondsenbeurs heeft vooral na de
Pinksterdagen weder oen uitgesproken flauwe tondenz aan
den dag gelegd, waaruit blijkt dat do gomoo tren
nog steeds niet tot rust zijn gebracht, hoewel
meerdere fondson reeds weder op een koerspeil
zijn gekomen, waarbij het rendement op grond
der laatste dividenden O pCt. beloopt.
In flagrante tegenstelling tot bovenbesproken
geldmarkten staat die te Parijs. Het geld is aldaar
zeer ruim on do rentekoers abnormaal laag 2 l /4 pCt.
Wij wezen er to dezer plaatse vroeger reeds op,
dat hot aanbod van middelen kunstmatig is ge
stimuleerd door de deviezenaankoopen van de
Banque de Franco. Er zijn stemmen opgegaan
om aan dezen toestand een einde te maken; daar
toe heeft men het middel aan do hand gedaan van
uitgifte eoner nieuwe staatsleoriing. C. K.
HOTEL DESPAYS-BAS
Wagenstraat 102 DEN HAAG.
Rust. familiehotel. K- en w. str. w. op alle kam.
Vraag onze tarieven. Aanbev. J. M. v. d. SANDE.