De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 11 juni pagina 21

11 juni 1927 – pagina 21

Dit is een ingescande tekst.

No.2610 DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 11 JUNM927 21 Alida's Croquante Croquetjes door ALIDA ZEVENBOOM Terwijl CKamberlin in Cottbus landde.... Teekening voor de Groene Amsterdammer" door B. van Vlijmen T K had net een slap rumgrocje voor [mezelf ingeschonken, want ik vind dat een mensch zich zelf niet verwaarloozen moet in dit koude, natte weer dat wel wat erg overdreven wordt, toen er zacht gescheld werd. Dat zal majoor Solkles zijn, dacht ik bij mij zelf, die raad komt halen hoe hij meneer Weiss zich van het lijf moet houden en ik wilde al zeggen dat meneer niet thuis was hij is nog niet terug en hij had maar voor een week verschooning mee en nu vraag ik u of dat pas geeft? toen Liesje met een lachend gezicht binnen kwam en mij een beetje raar aan keek. Doe niet zoo kinds, zei ik tegen het wurm, maar diéproestte het uit en wees naar de deur. Daar is een neger om u te spreken, zei ze en ze schaterde het uit. In de eerste plaats zijn negers onze broeders, heeft dominévan de week ons nog voor gehouden, tenminste als ze bekeerd zijn, anders zijn het zwarten en in de tweede plaats kon het mis schien wel een Amerikaansche vlieger zijn die tegenwoordig toch maar zoo uit de lucht komen vallen. Moet hij meneer spreken? vroeg ik. Maar Liesje schudde van neen en onder haar gegichel door verstond ik dat de man om mij kwam. Een neger om mij te spreken? vroeg ik verontwaardigd want al is hij dan een broeder, hij is in ieder geval e«n zwarte broeder en dat telt niet voor vol, al zegt dominéhet ook andefSij zegt dat hij uit Indiëkomt en een boodschap voor u heeft. Een boodschap uit Indië, her haalde ik. En toen schoot het in eens door mijn hoofd dat hij misschien eenige tijding van mijja broer uit de Oost zou brengen, mijn broer Jozef, die altijd erg veel aanleg tot teekenen gehad 'had en na eerst een valsche wissel: geteekend te hebben, voor koloniaal teekende en naar Atchin ging;', zoo als het daar toen nog heette. Heft eenige dat wij van hem hoorden, wpts door derden en het scheen dat hij h<3t er ver gebracht heeft in het peperland, misschien ook al weer door zijn teekentalent, wie zal het zeggen. Ik werd er nerveus van en ik zei tegen Liesje dat zij den neger in het zijkamertje moest laten, maar eerst de sleutels uit de kast moest nemen. Zwart is zwart, zeg ik maar, al is alles wat blank is ook niet erg weiss", zooals meneer wel eens zegt. Ik dronk mijn grocje uit, want ik had werkelijk last van mijn zenuwen en ging naar het zijkamertje en daar zat niet een neger, want erg zwart was hij niet, maar een soort Javaan, zoo'n tikje koffie-met-room. Hij droeg het Indische uniform en stond keurig netjes op en bracht mij het saluut. En toen.... Ik kan er nog niet met droge oogen aan denken. Toen stak hij zijn armen uit, liep op me toe en riep in eens tegen me: Tante ! Het is zonde voor.... nee, ik mag er niet om vloeken maar dat woord Tante" maakte mijn oog vochtig en ik wist niet waarom. Ik tante? Maar ik had gauw mijn positieven bij elkaar en veegde mijn wang af want hij had mij een stevige tantelijke zoen gegeven. Je tante? vroeg ik en nam hem eens op. Ik zag geen enkele familietrek en wat daar voor me stond, kwam mij wel erg bekend voor maar dan omdat ik met Hemelvaartsdag pas in Artis geweest was. U kent mij niet, zei de jonge man want oud was hij niet, en dat is geen wonder. Ik ben de zoon van uw broer l Ben jij ! Verder kon ik het niet brengen en ik moest op een stoel neer vallen, zoo sprak in eens de stem van het bloed. Ben jij een zoon van Jozef? .... jij?.... Ja, ik, zei hij. Ik ben met de deputatie meegekomen die generaal van Heutsz gaat mee begraven en vader.... Hij pinkte bij dat woord een traan weg en of het kwam doordat het grocje sterker was dan ik gedacht had, in ieder geval ik huilde ook. Jongen, zei ik geroerd, ga /nee naar binnen. Je zal in ons heerlijke klimaat wel steenkoud van binnen zijn en ik heb daar iets waar je vader ook veel van hield, misschien wel een tikje te veel. Toen hebben wij in de huiskamer knus bij elkaar gezeten, hij Indrasawadja, het helaas buitenechtelijke kind van mijn broer, die het heel ver in de Oost gebracht heeft, tot op Nieuw-Guinea toe, zooals zijn zoon me vertelde en zijn tante, die kind noch kraai op de wereld heeft. En dat hij een zoon van Jozef was, heb ik direct gezien want hij had den smaak van de rum net zoo te pakken als zijn vader, maar hij sprak met groote liefde van mijn broer die een grooten naam bezeten moet hebben bij de Justitie van wege zijn financieele speculaties met de hem toevertrouwde gelden. waarbij hij altijd het belang van weduwe en wees wist te behartigen. Ik was in geen tijden zoo aangedaan en toen mijn neef Indrasawadja ? wel een beetje vreemde naam voor een christenmensen^ maar hij is gedoopt, zooals hij mij zei, door een gerefor meerden zendeling en dat pleit voor mijn broer dat hij daaraan gedacht heeft bij ai zijn beslommeringen toen mijn neef opstond en mij te verstaan gaf dat hij wel een klein zakduitje kon gebruiken in het dure Holland en graag goed voor den dag wou komen bij de begrafenis van zijn ouwe baas", toen had hij weer tranen in zijn oogen.en ik was ook aangedaan omdat ik pas gelezen had van den gezegenden invloed die van het op treden van generaal van Heutsz was uitgegaan en ik was er trotsch op dat bloed van mijn bloed daar aan mee had gedaan en ik heb Sawadja noemt u me maar zoo, zei de lieve jongen, zoo noemde vader mij ook altijd toen ik nog op zijn knieën speelde een flinke hap uit mijn spaarpot toegestopt en heb hem van meneers rum nog een flesch meege geven want hij zei dat hij zich wat koortsig voelde, net als ik in dit koude, natte weer. Donderdag heb ik met Liesje zelf de vlag half-stok uitgestoken en ben vroeg naar de nieuwe Oosterbegraaf plaats gegaan om Sawadja te zien maar hij was er niet en ik dacht dat hij ziek zou zijn geworden en heb aan de loodsen van de Maatschappij Ne derland" geïnformeerd waar ze onder dak zijn gebracht de jongens van van Heutsz" maar niemand had er ooit van Indrasawadja gehoord en als u mij vraagt dan geloof ik dat ik aardig ben opgelicht. Dominémag zeggen wat hij wil maar zwart blijft zwart en er gaat toch maar niets boven .,weiss". om met meneer te spreken. Daar houdt een taxi stil, als het meneer eens was.... MIJN FILM XTAUWELUKS zijn wij van den eersten schok der Oceaanvlucht bekomen, of een tweede chauffeur der lucht taxi't met tien boterhammen en een gare manager naar Berlijn en ont vangt het eereburgerschap van Cott bus. Dit heeft tevens de geographischdidactische waarde dat iedereen die het nog niet weten mocht, thans op de hoogte is van het bestaan van Cottbus, een dorpje in Pruissen, hetwelk door iedereen vermoed werd in Polen of in een der Engelsche graafschappen. Zoo is per saldo het geld, door de brave ingezetenen van Cottbus die met hun fortuintje geen raad weten aan fakkeloptochten besteed, geenszins weggeworpen. Want wie zal in de toe komst kunnen ontkennen dat Cottbus ligt aan de groote wereldroute van New-York naar het onbekende en on bestemde. Vandaag New-York?Ber lijn. . . . morgen New-York?Berlijn Lhassa?vice versa ! Met dat al hebben wij gedurende de Pinksterdagen aan het verschrompelde gemoed dat geen Le Bourget en geen Cottbus kent, niets anders kunnen aanbieden dan wat verwoeste boerde rijen en een hoeveelheid ontwortelde boomen, waarvan een welwillende fantasie hoogstens een roerloos woud en een doodenrijk kon maken. Onge twijfeld werkte het weder niet mede. want het was koud en regenachtig. maar de tienduizenden bezoekers van de stilte des doods zijn daardoor zeer zeker geholpen in hun verlangen, zoo mogelijk nog iets van de benauwenis en de krakende ontzetting dier laatste dagen te reconstrueeren. Op de feest dagen der Schlachteribummler plegen cyclonen altijd uit te blijven en wij mogen nu maar hopen dat het resul taat dezer Pinkstorlijke ellende-inven tarisatie iets in de kas van het Boode Kruis heeft ingebracht. Al gaf iedere bezoeker van den Achterhoek slechts den prijs van een matige bioscoop voorstelling, waar de rillingen toch op den keper beschouwd niet geheel echt zijn. Het is steeds verheffend te zien hoe het nog geen drie dagen duurt voor en aleer er een buitengewoon comitége vormd is om handelend en helpend op te treden. Terwijl men internationaal bezig is de hulpverleening bij groote rampen te regelen, doen wij het natio naal nog altijd bij verrassing. Er ware niets tegen om nu zoo'n comitémaar permanent te verklaren, of om de eenige bestaande organisatie het Nederlandsche Boode Kruis zoo danig te steunen en uit te bouwen dat het bij zulke rampen uitsluitend en doeltreffend kon optreden. Maar daar voor zijn wij geloof ik te efficiënt en teveel op onze vijf en tachtig ondereere-en-hoofd-cornité's gesteld. JOHAN L.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl