Historisch Archief 1877-1940
22
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 11 JUNI 1927
No. 2610
T_I IJ zag er steeds zeer zorgelijk uit,
altijd haastte hij zich hier of daar
heen en dat met een gezicht alsof
alles verloren zou zijn, als hij een
minuut te laat kwam.
Kijk, dat is merkwaardig,
vriend.... begon hij en hij hield op
om op adem te komen. Langs den
grond vriest het, zooals je ziet, maar
hou nu de thermometer eens op een
stok, 'n paar vaam boven den grond,
daar dooit het. . .. Hoe komt dat?
Ik weet het werkelijk niet, zei
Kowrin lachend.
Hm.... Je kan ook niet alles
weten tenslotte.... hoe groot ook een
geest mag zijn, je kunt er niet alles
in bergen. Jouw eigenlijke vak is toch
de filosofie ?
Ja. Ik doceer psychologie, maar
ik houd me met de filosofie in het
algemeen bezig.
En krijg je daar niet genoeg
van?
Integendeel, daarin alleen leef ik.
Nu, God geve zei Jegor
Sjemonytsj, in gedachte langs zijn
grijze bakkebaarden strijkend God
geve. ... ik ben erg blij voor je, erg
blij, mijn jongen. . ..
Maar plotseling bleef hij staan luiste
ren, trok een vreeselijk gezicht, sloeg
op zij af en verdween snel achter de
boomen in de rookwolken.
Wie heeft daar dat paard aan
dien appelboom gebonden ? hoorde men
zijn wanhopigen, hartverscheurenden
kreet. Welke schoft, welk canaille
heeft het hart gehad dat paard aan
dien appelboom te binden?
Mijn God, mijn God ! Alles hebben
ze geruïneerd, vervuild, vermeld, ver
woest ! De tuin is vernield, naar den
bliksem ! O, mijn God !
Toen hij bij Kowrin terug kwam,
stond zijn gezicht moedeloos en ge
griefd.
Och. wat moet je met zulk ver
vloekt volk doen? zei hij op
klagelijken toon en druk gebarend.
Stjepka heeft vannacht mest gereden en
heeft zijn paard aan een appelboom
gebonden! De ellendeling heeft de
teugels zoo verschrikkelijk strak aan
getrokken, dat hij op drie plaatsen de
bast afgeschaafd heeft ! Stel je toch
voor ! Ik zeg het hem en hij staat
daar als een paal en knipt alleen met
zijn oogen ! De strop is nog te goed
voor ze !
Toen hij weer tot zichzelf gekomen
was, omhelsde hij Kowrin en kuste
hem op zijn wang.
Ja, God zij met je. ... God zij
met je. ... mompelde hij. Ik ben
erg blij, dat je gekomen bent. Onzeg
baar blij.... Ik dank je.
Toen ging hij steeds met dezelfde
haastige stappen, hetzelfde bezorgde
gezicht den heelen tuin door en liet zijn
gewezen pleegzoon al de oranjerieën,
kassen, broeibakken en zijn beide
bijen-parken zien, die hij het wonder
van onze eeuw noenj.de.
Terwijl ze onderwig waren, ging de
zon op en straalde helder boven den
tuin. Het begon warm te worden. Ko
wrin voorvoelde een helderen,
vroolijken, langen dag en bedacht, dat het
pas begin Mei was, dat er nog een
heelen zomer voor hem lag, even
helder, even vroolijk, even lang', en
plotseling maakte zich in zijn borst
een gevoel van vreugde en jeugd los.
zooals hij het gekend had, toen hij
als kind hier in den tuin rondliep.
Toen omhelsde ook hij den oude en
kuste hem hartelijk. Diep bewogen
gingen ze samen naar binnen, dronken
thee uit oude porceleinen kopjes, met
room en lekkere, zachte krakelingen
en die kleinigheden herinnerden
Kowrin weer aan zijn kinderjaren, l Iet
heerlijke heden en de opnieuw gewekte
herinneringen van het verleden ver
smolten met elkaar; zwaar, maar heer
lijk lag het in hem.
FEUILLETON:
De Zwarte Monnik
Uit het Russisch van A. TSJECHOW vertaald
door A. ROMEIN?VERSCHOOR
Met teekeningen voor de Groene Amsterdammer"
door George van Raemdonck
Korte inhoud van het voriy yedeelte: Andrej Wasaeljewitsj Kowrin, doctor
in de wijsbegeerte, heeft zich overwerkt. Hij //aai uitrusten bij zijn vroerjercn
vooyd en pleegvader Jegor Sjemonytsj Pjesotskij een belangrijke Icweeker
die met zijn dochter Tanja een groot landhuis bewoont.
Hij wachtte tot Tanja opstond en
dronk met haar koffie, wandelde een
eindje, en ging daarna naar zijn kamer
om te werken. Hij las aandachtig,
maakte af en toe aanteekeningen en
sloeg van tijd tot tijd de oogen op om
het raam uit te kijken of naar de
f rissche bloemen.nog nat van den dauw,
die in vazen op tafel stonden, en weer
liet hij zijn oogen naar zijn boek terug
gaan en het was hem of iedere vezel
van hem van vreugde sidderde.
vielen en zijn hoofd op zij zakte.
Eens op een keer zat hij na de
avondthee op het balkon te lezen. In
den salon namen ze de bekende sere
nade van Braga door, Tanja de so
praan, een van de jonge dames de alt
en de jonge raan de viool-partij. Ko
wrin luisterde naar de woorden het
was Russisch maar de zin ervan
ontging hem totaal. Tenslotte liet
hij zijn boek liggen en aandachtig
luisterend begreep hij : een jong meisje
in haar koortsfantasieënhoort's nachts
KOWRIN LAS AANDACHTIG . .
II.
p het land bleef hij hetzelfde ze
nuwachtige, rustelooze leven leiden
als in de stad. Hij las en schreef veel.
leerde Italiaansch en als hij wandelde.
dacht hij er met vreugde aan, dat hij
straks weer zou gaan werken. Hij sliep
zoo weinig, dat allen er zich over ver
wonderden; als hij overdag ongewild
opn half uurtje indommelde, kon hij al
den heelen nacht niet meer slapen.maar
na zoo'n slapeloozen nacht was hij
frisch en opgewekt alsof er niets ge
beurd was.
Hij sprak veel. dronk wijn en rookte
dure sigaren. Bij de Pjesotskij's kwa
men vaak, bijna lederen dag, een paar
jonge dames uit de buurt, die met
Tanja piano spoelden en zongen, af en
toe kwarn ook een jonge man, een
buur, die goed viool speelde. Kowrin
luisterde naar de muziek en het ge
zang met wellust; liet pakte hem
hevig aan, wat zich physisch daarin
uitdrukte, dat de oogen hem dicht
geheimzinnige geluiden in den tuin.
zoo mooi en zoo vreemd, dat men hun
harmonie wel heilig noemen moet, een
liarmcvA . die ons stervelingen
onbegriJl-'-j^jk bli. ft en daarom ten hemel
weer opstijgt. Kowrin begonnen de
oogen toe te vallen, hij stond op en
liep onzeker den salon en toen de zaal
dooi'. Toen het zingen ophield, nam
hij Tanja onder <leri arm en ging met
haar op het balkon.
Van vanmorgen af al houdt mij
vandaag eert legende bezig zei hij.
Ik herinner mij niet of ik het ergens
gelezen of gehoord heb, maar het is
iets zoo vreemds en nergens mee te
vergelijken. Ik moet beginnen met te
zeggen, dat zij niet dooi' klaarheid
uitmunt. Duizend jaar geleden ging
de een of andere, in het zwart
gekleede monnik dooi' de woestijn.
ergens iti Syriëof Arabië.... Ken
paai- mijlen van de plaats waar hij
ging, zagen visscher.s een anderen
zwarten monnik, die zich langzaam
over de oppervlakte van het meer be
woog. Die tweede monnik was een
luchtspiegeling. Vergeet nu alle op
tische wetten, die de legende, naar
het schijnt, niet erkent en luister
verder. Uit de eene luchtspiegeling
ontstond een tweede, dan uit de twee
de een derde, zoodat het beeld van den
zwarten monnik zich eindeloos begon
te herhalen van de eene atmosferische
laag naar de andere. Men zag hem
nu eens in Afrika, dan weer in Spanje,
nu eens in Indië, dan weer in het hooge
Xoorden. . . . Tenslotte trad hij buiten
de grenzen der aardsche atmosfeer
en nu doorzwerft hij het gansch heelal,
en vindt nergens de voorwaarden voor
zijn verbleeken. Misschien ziet hem
nu iemand op Mars of op een ster van
het Zuiderkruis. Maar, zie kind, de
eigenste kern, het eigenst wezen van
de legende is dit. dat precies duizend
jaar na den gang van den monnik
door de woestijn de luchtspiegeling
weer de aardatmosfeer binnen vallen
en zich den menschen vertoonen zal.
En die duizend jaar moeten ongeveer
afgeloopen zijn. . . . Volgens den zin
der legende moeten wij den zwarten
monnik verwachten, zoo niet vandaag
dan morgen.
Een zonderlinge luchtspiegeling,
zei Tanja, wie de legende niet be
viel.
Maar het merkwaardigst van
alles, zei Kowrin lachend, is dat ik mij
absoluut niet herinneren kan hoe mij
die legende in de gedachte gekomen is.
Heb ik ze ergens gelezen ? of gehoord ?
Of heb ik misschien alleen maar ge
droomd van den zwarten monnik?
Ik zweer bij God. dat ik het mij niet
herinneren kan. Maar het houdt mij
bezig. Ik heb er vandaag den heeler
dag over moeten denken.
Hij liet Tanja weer naar de gf ,
gaan, liep zelf het huis uit e, '"'
dachte langs de bloembedden.
begx,n al onder te gaan.
D.,die zoo even begoten waren
.
vochtig en prikkelend. In l"'
, , . .,
het zingen opnieuw en
klonk de viool als een
stem. Terwijl Kowrin al maai
geurden
is begon
de verte
ischelijke
heugen inspande om zich te hè.
waar hij die legende gehoord ol
zijn
gelezen
._! had, liep hij zachtjes-aan het j ,v ?
^Er3^^ i i j i ? oaiK m
1 -i'n kwam ongemerkt aan de ri
Over het voetpad, dat lanj
naakte wortels den steilen i
afliep, daalde hij omlaag naa
,
water, waar hij de snippen verschri ?,,,,
en twee eenden opjoeg. Op de sombt ,
sparren sprankelden hier en daar TH .,,
de laatste stralen van de ondergaand f,
zon, maar op het watervlak was het
reeds avond.
Kowrin liep den vlonder over naar
den anderen oever. Vóór hem lag nu
het wijde veld overdekt met jonge, nog
niet bloeiende rogge. Geen
merischelijke woning, geen levende ziel wijd en
zijd en het scheen hem alsof het pad,
wanneer hij het vervolgde, recht naai'
die onbekende, raadselachtige plek zou
voeren, waar zoo even de zon was af
gedaald en waaroverheen het avond
rood zoo breed en majesteitelijk vlam
de.
Hoe wijd is het hier, hoe vrij. hoe
stil !" dacht Kowrin, het paadje
langs loopend. ..En de heele wereld
schijnt naai' mij te zien, den adem in
te houden en te wachten tot ik haar
begrijp. ..."
Golven gleden opeens over de rogge
en een lichte avondbries streek teeder
over zijn onbedekte hoofd. Een mi
nuut later weer een windvlaag, maar
krachtiger al de rogge ruischte en
achter zich hoorde hij het dof gefluister
van de sparren. Kowrin bleef in ver
wondering staan. Aan den horizont
verhief zich een hooge zuil als een wer
velstorm of een windhoos, zwart van
de aarde tot den hemel. Haar
kontoeren waren niet duidelijk merkbaar.