De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 11 juni pagina 23

11 juni 1927 – pagina 23

Dit is een ingescande tekst.

No. 2610 DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 11 JUNI 1927 23 maar op het eerste gezicht kon je al zien, dat zij niet op een plek stond maar zich met vreeselijke snelheid voorwaarts bewoog, juist hierheen, recht op Kowrin aan. En dat zij, hoe dichter zij bij kwam, des te kleiner en duidelijker werd. Kowrin wierp zich terzij in de rogge om haar ruim baan te maken en kon dit ternauwernood nog tijdig doen. . . . Een monnik in zwart gewaad met grijs haar en zwarte wenkbrauwen, de armen over de borst gekruist, zweefde voorbij.... Zijn naakte voe ten raakten den grond niet. Reeds was hij ongeveer drie vaam verwijderd, toen hij naar Kowrin omkeek, knikte en hem vriendelijk maar tegelijk ook listig toelachte. Maar wat een bleek, vreeseLjjk bleek, mager gezicht! Opnieuw weer wassend, zweefde hij over den stroom, stiet geluidloos tegen den leemigen oever en tegen de sparren. waardoor hij als een rook verdween. Nou, zie je wel. . .. bromde Kowrin. De legende is waar. ? Hij gaf zich geen moeite de zonder linge verschijning te verklaren, maar was er tevreden mee, dat het hem gelukt was van zoo dichtbij en zoo duidelijk niet alleen het zwarte kleed, maar ook gezicht en oogen van den monnik te zien. Prettig opgewonden keerde hij naar huis terug. In het park en den tuin liepen de menschen rustig rond, in huis werd nog gespeeld dat beteekende, dat hij alleen den monnik gezien had. Graag had hij Tanja en Jegor Sjemonytsj er van verteld, maar hij begreep vooruit dat zij zijn woorden stellig voor koortsphantasie houden en er van schrikken zouden; het was beter te zwijgen. Hij lachte hardop, zong, danste een mazurka en was in de vroolijkste stem ming ; en allen, de gasten zoo goed als Tanja, vonden dat zijn gezicht van daag zoo iets bijzonders, stralends, geestdriftigs had en dat hij buitenge woon interessant was. III. Na het souper, toen de gaston weg gereden waren, ging hij naar zijn ka mer en legde zich op don divan. Hij wilde aan den monnik denken. Maar na een oogenblik kwam Tanja binnen. Hier, Andrjoesja, lees vader's artikelen eens zei zij en reikte hem een pak brosjures en overdrukjes aan. Heel goeie artikelen. Hij schrijft uit stekend. En wat uitstekend ! zei Jegor Sjemjonytsj, die achter haar aan was binnen gekomen met een gedwongen lachje; hij geneerde zich. Luister niet naar haar, asjeblieft, lees die dingen niet! Overigens, als je in slaap wilt vallen, lees dan maar wel: een voortreffelijk slaapmiddel. Volgens mij zijn het uitmuntende artikelen, zei Tanja met volle over tuiging. Lees ze maar, Andrjoesja en overreed papa toch meer te schrij ven. Hij zou best een heel leerboek over de kweekerij kunnen schrijven. Jegor Sjemjonytsj lachte luid en gemaakt, kreeg een kleur en begon met die frazes, die verlegen schrijvers plegen te gebruiken. Tenslotte gaf hij zich langzamerhand gewonnen. Nou als je perséwilt, lees dan eerst het artikel van Gauchet en dan die Russische artikeltjes", bromde hij en met bevende handen de brosjures doorbladerend: anders zou je het niet begrijpen. Voor je mijn weer legging leest, moet je toch weten wat ik weerleg. Maar 't is trouwens onzin, vervelend gezeur. Bovendien is 't tijd om te gaan slapen, dunkt me. Tanja ging. Jegor Sjemjonytsj zette zich naast Kowrin op den divan en zuchtte diep. Tja m'n waarde jongen. . . ., begon hij na eenig zwijgen. Ja, mijn allerbeste m'nheer de doctor. Kijk eens an, ik schrijf artikelen en ik kom uit op tentoonstellingen en ik krijg medailles. . . . Pjesotskij, zeggen x.c, heeft appels zoo groot als een hoofd, on Pjesotskij. zeggen ze. heeft met dien tuin van hem een vermogen ver diend. In ('-én woord, rijk 011 beroemd. .Maar ja. je vraagt wel 's: waarvoor dat alles:1 Do tuin is inderdaad prach tig 011 voorbeeldig. . . . Dat is geen tuin moer, maar een heel bedrijf, dat van groot belang voor den Staat is. omdat liet om zoo te zeggen, een stap is naar een nieuw tijdperk voor de Rus sische economie en de Russische in dustrie. Maar waarvoor:1 Met welk doel ? Maar zoo'n werk hooft toch een doel in zichzelf. Zoo bedoel ik hot niet. Ik wou vragen: wat moet er van den tuin worden, als ik sterf? Zooals jo hem nu ziet, kan hij zonder mij nog geen maand blijven. Het hecle geheim van het succes ligt niet daarin, dat de tuin groot is en dat er veel arbeiders in werken, maar daarin dat ik van het werk houd, begrijp je? Dat ik er mis schien meer van houd dan van me zelf. Kijk me maar aan: ik doe alles zelf. Ik werk van den vroegen morgen tot in den nacht. Alle entingen doo ik zelf, het stutten zelf, hot planten zelf. alles zelf. Als ze me holpen, word ik jaloersch en geprikkeld tot grofhedeii toe. Hot heele geheim ligt in do lief de,dat wil zeggen in den scherpen blik van den meester en in zijn handen, in dat gevool, dat je krijgt als je ergens een uurtje op bezook bent, daar zit on er niet met jo hart bij bont. je zelf niot bent: je bent bang, dat er in den tuin iets gebeurd is. En als ik sterf, wie kijkt er dan naar om? Wie zal er werken? De tuinbaas? De arbeiders? ?Ta. Wil ik je eens wat zeggen, besto jongen, de ergste vijanden bij ons werk zijn niet de hazen, niet de mei kevers, niot de vorst, maar vreemde menschen. En Tanja? vroeg Kowrin la chend. Zij kan toch onmogelijk schade lijker zijn dan de hazen. Zij houdt van Kenners zeggen: MIJ smaakt allén een BROCHES Cigaret" hot werk en zo hooft or verstand van. Ja, zij houdt ervan on ze hoeft er verstand van. Wanneer zij na mijn dood don tuin erft en hem gaat beheereri, beter dan dat kan ik natuurlijk niot wenschen. Maai' wanneer zo, God beware ino, trouwt ? fluisterde Jegor Sjemonytsj en keek Kowrin verschrikt aan. Dat is het ! Er komt oen man, er komen kinderen, dan is er geen tijd moor om aan don tuin te denken. En waar ik hot allorbangst voor ben: zo zal togen den een of andoren jongen man oploopen, die zal uit hebzucht den tuin aan handelaars verpachten en alles zal van het eerste jaar af naar de bliksem gaan ! Bij werk als het onze zijn vrouwen eon gcosol Gods ! Jegor Sjemonytsj zuchtte en zweeg even. Dat is misschien egoïst, maar ik moon hot eerlijk: ik zou niet graag zion, dat Tanja trouwde. Ik ben er bang voor ! Er komt hier zoo'n kerel tje met zijn fiedol en krast er wat op; ik weet toch, dat Tanja hem niet nemen zal, ik weet hot zeker on toch kan ik hom niet zion ! Ja, jongon, ik bon in vele opzichten een grooto zonderling, ik geof het toe. Jegor Sjemonytsj stond op on liep opgewonden de kamer op on neer. Men kon hem aanzien, dat hij iets zeer belangrijks zoggen wou, maar er niot toe kon komen. Ik houd innig veel van je en zal eerlijk met jo praten, besloot hij einde lijk, zijn handen in zijn zakkou slekend. (\\'iinlt i-rr

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl