Historisch Archief 1877-1940
No. 2611
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 18 JUNI 1927
11
Vrouwen over Mannen
door ALIE SMEDING
"XT AN harte kan ik mijn instemming betuigen
met het toekennen van den
duizend-guldenprijs door de Maatschappij der Nederlandsche
Letterkunde aan Herman de Man, voor zijn roman
-,,Het wassende water".
Deze bekroning komt hem toe, hij heeft er recht
?op. En nu kan niemand, met de hand voor den
mond, fluisteren van: gunsten en gaven en....
?zeker wel goede connecties...."
Herman de Man heeft dezen prijs met zijn werk:
Het wassende water" ten volle verdiend.
Maar laat de commissie nu niet, in verband met
.Herman de Man, beweren: dat zij hare aandacht
voornamelijk schenken zou aan schrijvers die nog
niet voldoende tot het publiek zijn doorgedrongen
«n bijzondere aanmoediging verdienen".
Want dat is niet waar.
Herman de Man, die zoo door en door Hollandsen
as in zijn werk, zou die niet genoegzaam doorge
drongen zijn tot het Hollandsche volk?
Staat hij niet vooraan, in het heusch-niet-lange
rijtje van bekende, jonge Nederlandsche auteurs ?
Het kan niet anders of het móet zoo zijn. Zijn
-werk is nationale kunst bij uitnemendheid. Zijn
.kunst is geen aanstellerigheid als bij zooveel
.anderen geen phrase, geen mooi-doenerij of
Jeege artistiekerigheid, maar een waarachtige
gave een gave Gods !
Er komt een mensch naar je toe uit elk boek
dat hij schreef, er klopt een hart in het leed dat
hij uitbeeldt, er tintelt bloed in zijn vreugden, de
dingen worden er boven alle klein-menschelijk
gehekel uit met ronde woorden en bij den naam
.genoemd ongeacht hoe deze benaming is !
?er is een lach in zijn werk, een jonge lach, en
rzonneschijn, veel laaiende goud-gele zonneschijn.
Het kan ook daarom al niet anders of zijn
?werk moet ingang vinden, ingang gevonden hebben
bij ons volk, het Hollandsche volk, dat in zijn
minder-verheven rangen en standen nog altijd
houdt van de dingen die echt zijn, waar rood
Jevensbloed in klopt en trilt, ronde en ware en rake
dingen, zelfs at is er soms een ruw kantje aan.
En het werk van Herman de Man zal ook bij
«en volgende generatie niét vergeten zijn.
Dat komt omdat zijn kunst echt is en ware
Jkunst kan niet sterven omdat hij het meent
jnet zijn werk, er zijn hart en zijn leven aan geeft.
Voor hem is kunst niet iets waar hij mee flirt
anleege oogenblikken en bij artistiekerige
menschen, anet-een-leeg-hart. Maar hij geeft er het innigste
' van zijn wezen aan, heel zijn bestaan.
Soms heeft zijn werk mij doen denken aan
Vlaamsche kunst: dat kleurige tintelende is er
-soms in van onze broederen uit Vlaanderenland,
'die hevige durf. die prachtige uitbundigheid, die
jolige uitgelatenheid. En daarin is hij een van de
uitzonderingen in ons stemmig-grijs,
laconiekgeworden Holland. Van Holland dat nog maar
zelden uitbundig durft zijn en zelden meer uit den
plooi komt want: staat dat wel netjes? !
Maar het is toch niet uitsluitend, en niet in de
eerste plaats om deze stralende zonnigheid en helle
verf, dat hij ook in Vlaanderenland de aandacht
rop zich gevestigd heeft.
Zei Lode Baekelmans mij onlangs niet, hoe hij
:genoten had van De Eenzame"? (Een vertelling
uit het leven van Hubert Montijn).
En het is een juweeltje, dit boek. Wat een teeder,
.haast vrouwelijk mededoogen is er in deze ver
telling neergelegd voor die eenzame....
Hubert Montijn is scheef. Zijn mager hoofd hangt
. bijkans op zijn linker schouder. Zoo kent hem ieder;
.zij die met hem school-gingen en de oudjes weten, dat
- hij van jongs-af scheef was.
Hubert op school was pienter, maar omdat hij
.zelden sprak of wel met kinderen speelde, was hij
nooit zoozeer bemind geweest. Wel had elkeen ontzag
voor dezen stillen jongen, al van vroeger. Zijn
.schoolkameraden van toen, dat zijn nu de ambachtslui
die de huizen bouwen en den grond bewerken, 'l zijn
de bakkers, de kuipers, postloopers en de kooplién
, van het stadje.
Hubert Montijn is eigenlijk niets, leerde geen
vak...."
Ziet U Hubert Montijn die eigenlijk niets was
en nooit zoozeer bemind werd niet ten voeten
uit ? En voorvoelt U in deze enkele regels niet het
hartzeer dat nog komen moet voor dezen eenzamen
hunkerenden mensch?
Maar met Rijshout en Hozen" heeft de auteur
de aandacht voor eens en voor al op zich gevestigd.
Het boek werd mij cadeau gedaan, toen ik nog
woonde in het stille stadje Enkhuizen. En ik weet
nog best hóe ik er van genoot heel langzaam, als
iemand die wat proeft, dat kostelijk is voor het
gehemelte ! Het is een boek waar je den tijd voor
nemen moet dat je alleen met je volle aandacht
genieten kunt en niet met het snauwerige onge
duld van zoo menigen recensent, die bladzij na
bladzij doorvliegt.. .. zoekend waar nu eigenlijk
het verhaal" begint ! En die dan midden-in
foetert: de helft had er wel uitgekund !
En dat is enkel maar het oordeel van een opper
vlakkig gehaast lezer !
Ik vraag U: hebben wij zooveel belangrijks m
onze hedendaagsche literatuur, dat we zoo maar
de helft van een belangrijk werk af zoviden willen
scheuren ?
Elke bladzij van Rijshout en Rozen" boeit,
houdt vast, trekt U aan, bijna elke zin is van
belang. Er kan niets uit !
En dit is ook het mooie van dit boek en van
al de boeken van Herman de Man : de
meesteenvoudige mensch kan het begrijpen en ver
staat hetgeen hij leest.
Ik leende mijn exemplaar uit aan een eenvoudig
oud vrouwtje. Een week later zei ze: ,,'k Heb 't uit.
't Is net of ik iemand te logeeren gehad heb, die
heel wat te vertellen had. En nou is-ie weg. . . .
en ik mis hem".
Is het niet prachtig als een boek dat kan? En
doet de Maatschappij der Nederlandsche Letter
kunde er geen goed werk aan, een auteur die dit
vermag, hoog in eere te houden?
In. recensies werd Herman de Man menigkeer
het verwijt gemaakt ook dikwijls hoorde ik ilit
in gesprekken dat hij altijd weer in dat polder
land terug komt. ..."
Ik zou haast zeggen: gelukkig wel ! Dit buiten
en boerenleven kunnen we er wel bij hebben in
onze droogstoppelige literatuur, waar' de uitge
werkte ideetjes maar al te dikwijls een groote
rol spelen, en geen eenvoudige, eerlijke, waarachtige
mènschen.
Er is een hoekje in Holland een hoek mag ik
wel Keggen ! dat Herman de Man liefheeft, dat
hem daarom natuurlijk na aan het hart ligt,
waarvan hij de mènschen dooi' en door kent, en
waarover hij dan ook graag schrijft.
Al heel sterk komt dit uit in zijn tweo-deelige
roman: Weideweelde". En wat een. mooie blad
zijden staan er ook in dit ,.begin"-werk en hoe echt
is die Sandertje Goegebuur !
,,Sander de schoolmeester, die met zijn onbelijnde
verlangens zijn lichaam door 't prachtigste polder/and
sleepte. ..."
En lees dan eens bladzij 27, deel II.
,,De woeste wind hield de regen hoog. Soms vielen
enkele verwaaide droppen die lekker over hun wangen
striemden, maar 't mocht geen naam van regen
hebben. Ze zagen nog juist dat het \'cchtwater hoog
tegen de wallen opdeinde, ze vlogen langs een vernielde
roeiboot die half op 't droge lag genlingerd, maar
wijderop boog de rii'icr links af, want ze reden recht
op J^'ederhorst den Herg aan.
Daggelderswijven langs den dijk. de rokken stijf
tegen de beenen gesloten, hadden allerlei dingen buiten
te doen. Ze u:Uden natuurlijk in den, zomerwind zijn,
ze gilden naar elkander en grt pen zich rust aan hokken
en palen: haren woeien utt en petten n'ncien weg.
rokken klepperden, takken zweepten, liraiig, daar
woei de gek van een dak en kletterde op de stcenen "
Is dat niet echt?, de lezer ziet dat alles ook,
maakt het mee, ondergaat den wind.... Je zou
het heelemaal over willen schrijven, dit stuk. Het is
een verrukkelijk staal van beschrijvingskunst.
In Aardebanden" staan ook van die mooie
dingen.
En het zelfde hunkeren dat leeft in Hubert
Montijn is ook in deze Juffrouw Thérees.
Ja, eenzijdigheid is Herman de Man ook ver
weten !
Maar heeft n onderwerp niet als een ge
slepen prisma - vele kanten?
Bovendien, als de mènschen leven in zoo'n
eenzijdig onderwerp", als hun levensloop boeit,
en zij telkens iets nieuws tot de lezers te zeggen
hebben (het eene boek kan smalen, het andere
smeeken, het derde vermanen !) dan mag het
heusch wel eenzijdig zijn, vind ik.
Want eenzijdig hoeft niet eentonig te wezen, en
allerminst vervelend.
En de recensenten die het tegendeel beweren ?
hebben ongelijk !
Herman de Man verdiende geestdriftiger recensies
dan hij gehad heeft, vooral ook op Het wassende
water" 1).
Herman de Man is iemand die iets te zeggen
heeft, en zulke luiden zijn zeldzame verschijningen
in onze literatuur, hij is een persoonlijkheid, een
schrijver met karakter.
Zoo zag ik tot mijn genoegen dat Herman de
Man alsnog geen plaats heeft willen innemen in
de rij van letterkundigen" in den Almanak Erts,
een bundel, die als een zotskap pronkt met
het verval van onze jongste literatuur, en goed
doet uitkomen, hoe dwaas het is, als mènschen die
niets weten otn te schrijven, er toch maar op los
pennen.
Want behalve Frits Hopman en nog een enkele,
die dan ook feitelijk bij deze Ertsianen niet thuis
hooren. is alles wat hier onder gebracht" is,
enkel maar een hol gedaas.
Zal er over vijftig jaar nog iets van over zijn?
Als het zoo is, zal het enkel een glimlach wezen.
Maar ik herhaal het !'?Herman de Man zal
niét een vergeten naam zijn en zijn boeken zullen
niet in duffe zolderhoeken liggen te beschimmelen,
omdat hij lovende mènschen beschreef, omdat zijn
boeken levende mènschen zijn, ondanks hun
eenzijdigheid".
Want het verlangen dat beeft en krimpt in
Hubert Montijn en Juffrouw Thérees, dat pijnigt
ook den boer Gieljanlieijenin. ,.Het^cassendeu?ater".
Hier staat Gieljau voor U, in zijn popelend
verlangen, in zijn sterke jeugd:
..Maar (jieljun, de tweede zoon van de oude vrouw
lieijen was wél lomp en een onbekwaam aehterafsch
man, maar toch driester dan alleman. Toen de
liefdesdrang boven zijn bezinning uitrees en zwcldc tot een
vloed waarop deze jonge boer icel drijven móest,
trieren zijn vuisten mokers, molenwieken zijn armen.
Kracht als van een vallenden hemel steen deed hem
coortstor/en, pal o/i het doel a/...."
Haalt het l" G iel jan niet vlak voor het oog?
tëri zóó teekent hij ons den bejaarden boer als er
een heel leven van vergeefsch verlangen ligt
tusschen zijn. jougd en zijn ouden dag:
,,/fij is den ouderdom ingegaan met een vraag in
de ruimte op zijn lippen. Nooit heeft hij ree/it geweten,
waarom zijn groot hart zóó martelen moest. Hij bleef
klagelijk roepen en roepen.... het water van ver
langen wies naar zijn lippen. . . . lende wier hij van
opperst verlangen schier gek. . . . Mot ik dan ver
zuipen!" kloeg hij: Och, Heer, wijs mijn den ^cegl"
Omdat er in 1977 nog zulke mènschen als Gieljan
Beijeri, Hubert Montijn en Juffrouw Thérees zullen
leven naar alle gedachten ! zal er ook dan
naar deze boeken, en naar ..Het wassende, water"
vooral, nog met graagte gegrepen worden.
1) Dit leerk verscheen vroeger in ,,De Groene
Amsterdammer'' uln feuilleton.
DRINK WEINIG MELK
maar goede melk, van betrouwbaar
GEZOND VEE.
HOFSTEDE OUD-BUSSEM*
KERKSTRAAT 67 __ TELEFOON 37344