Historisch Archief 1877-1940
22
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 18 JUNI 1927
No. 2611
'T* EGENOVER sommige penibele
quaesties sta ik zeer simpel en ik
zeg ronduit wat ik er van denk; ik kan
die zoogenaamde heimelijke gedachten
niet verdragen. Ik zeg het eerlijk: Jij
bent de eenige, wien ik zonder vrees
mijn dochter zou geven. Je bent een
verstandig man, een man met een
hart en je zou mijn geliefd werk niet
te gronde laten gaan. En de voor
naamste reden: Ik houd van je als van
een zoqn. ... en ik ben trotsch op je.
Als zich tusschen jou en Tanja een
roman ontwikkelde, wat zou dat:1
Ik zou er heel blij om zijn en zelfs
gelukkig. Ik zeg het ronduit, zonder
franje, als eerlijk man.
Kowrin lachte. Jegor Sjemjonytsj
opende de deur om weg te gaan, maar
bleef op den drempel staan.
Als jij en Tanja een zoon had
den, zou ik een kweeker van hem
maken, zei hij nadenkend. Maar dat
zijn overigens ijdele droomen. ...
Goede nacht.
Alleen gebleven, ging Kowrin wat
gemakkelijker liggen en begon aan de
artikelen.
Het ne was getiteld: Over de
Intermediaire Cultuur," een ander:
., Eenige woorden naar aanleiding
van de opmerkingen van den heer
Z. over het omspitten van nieuwen
cultuurgrond", een derde: Nog eens
over het occuleeren met afgestooten
ent...." en zoo verder. Maar
wat een rustelooze, afgebroken, wat
een nerveuse, bijna ziekelijke ijver !
Daar had je nu een artikel schijn
baar met den vredigsten titel en den
onverschilligsten inhoud; het ging over
den Russischen Antonow-appel. Maar
Jegor Sjemjonytsj begint het artikel
met: Audite et alterani par-tem" en
eindigt met sapienti sat", en tusschen
die beide uitspraken spuit een gansche
fontijn van giftige woorden op aan het
adres van: de geleerde onwetendheid
van onze gepatenteerde
heeren-kweekers, die de natuur van de hoogte
van hun katheder beschouwen, of van
den heer (iauchet, wiens succes ge
grondvest is door leeken en dilettan
ten", en dan geheel buiten het ver-band
een langgerekte en opgeschroefde
klaagzang, dat men de boeren, die
fruit stelen en daarbij de boomen be
schadigen, niet meer met de roede
mocht geven.
Een mooi, aantrekkelijk, gezond
werk, maar ook hier hartstochten en
strijd dacht Kowrin. Intellectueelen
zijn blijkbaar overal en op elk gebied
nerveus en onderscheiden zich door een
verhoogde gevoeligheid. Dat kan zeker
niet anders.
Hij moest weer aan Tanja denken,
die zoo ingenomen was met de artike
len van Jegor Sjemjonytsj. Niet groot
van gestalte, bleek, tenger, zoodat de
sleutelbeenderen zichtbaar werden; de
oogen wijd open, donker, verstandig,
die steeds ergens in de verte keken
en iets zochten. Een gang, als van
haar vader, met kleine, haastige
passen. Ze sprak veel, disputeerde
graag en daarbij begeleidde ze ook
het onbeduidendste zinnetje met
sprekende gebaren en mimiek. Blijk
baar was ze in hooge mate nerveus.
Kowrin las verder, maar het drong
niet tot hem door en hij gooide het
neer. De aangename opwinding, de
zelfde waarin hij kort tevoren de
mazurka gedanst en naar de muziek
geluisterd had, kwam nu weer over
hem en riep een stroom van gedachten
in hem wakker. Hij stond op, begon
door de kamer te loopen en aan den
zwarten monnik te denken. Het ging
hem door zijn hoofd, dat hij, als slechts
hij alleen dien vreemden,
bovennatuurlijken monnik zag, blijkbaar ziek was
en zelfs al aan hallucinaties leed.
Deze veronderstelling verschrikte hem
even, maar het duurde niet lang.
FEUILLETON:
Uit het Russisch van A. TSJECHOW vertaald
door A. ROMEIN?VERSCHOOR
Met teekeningen voor de Groene Amsterdammer"
door George van Raemdonck
Korte inhoud van liet vorig gedeelie: And-re j WamseUctriltij Koicrhi, doc.lor
in de u'ijubfyeertc, heeft zich overwerkt. Hij <ju<it ui/riislen bij zijn vroegen1»
vootjd en pleet/vader Jegor tfjetnlmiytsj l'jesotskij - - een belangrijken, kiceèker
die mei zijn dochter Tanja een groot landhuis licicuoitt. De Zn-arte Monnik
verschijnt aan .Kowrin gedurende zijn verblijf op het landgoed.
Jegor Sjemjonytsj begint niet Kowrin een yexi>rek over 'J'unja.
TANJA
Maar ik voel me toch best en ik
doe niemand kwaad, dus is er in mijn
hallucinaties niets verkeerds dacht
hij en hij stelde zich al weer- gerust.
l lij ging op den divan zitten en nam
zijn hoofd in zijn handen, hij onder
drukte, een onbegrijpelijke vreugde.
die /.ijri heele we/.en vervulde, toen
ging hij weel' heen en weer loopen en
zette zich aan zijn werk. Maar- de
gedachten, die hij uit het bock daalde,
bevredigden hem niet. Mij verlangde
iets gigantisch, iets onboreikbaars, iets
overweldigends. Tegen den morgen
kleedde hij zich uit en ging met
tegenzin naar bed: je moet tenslotte
toch slapen !
Toen de stap van Jegor Sjemjonytsj
hoorbaar werd, die naar den tuin
ging, belde Kowrin en beval den be
diende wijn te brengen. Met smaak
dronk hij een paar glazen. Toen trok
hij de- dekens over zijn hoofd, zijn
bewustzijn doezelde wegen hij sliep in.
IV.
Met gebeurd!'vaak, dat Jogor
Sjemoonytsj en Tanja kibbelden en elkaar
jnaangeiiiunndeden zeiden.
/oo hadden ze 's morgens weer
over liet een of ander twist gehad.
Tanja was gaan huilen en naar- haar
kamer gegaan, /e kwam noch bij het
middageten noch aarr de thee voor
den dag. Jegor Sjemjonytsj liep eerst
waardig en opgeblazen rond alsof
hij te kennen wilde geven, dat
de erschen van rechtvaardigheid en
orde hem boven alles ter wereld
gingen, maar lang kori hij die rol niet
volhouden en hij werd onzeker. Som
ber slenterde hij iri het park rond en
zuchtte: och, mijn God ! mijn God !"
en aan het middageten at hij geen
stukje. Eindelijk klopte hij, schuld
bewust en door zijn geweten gepijnigd,
aan de gesloten deur en riep schuchter:
Tanja ! Tanja !
En als antwoord hoorde hij van
achter de deur een door tranen ver
stikte, maar tegelijk resolute stem:
Laat me toch, alsjeblieft!
Het verdriet van den huisheer
verspreidde zich over het heele huis,
zelfs over de menschen, die in den tuin
aan het werk waren. Kowrin was in zij n
interessante werk verdiept, maar ten
slotte begon ook hij zich gedrukt en
onbehagelijk te gevoelen. Om op de
n of andere manier aan de heele
onaangename situatie een eind te
maken, besloot hij tussehenbeiden
te komen en tegen den avond klopte
hij bij Tanja aan. Hij werd binnen
gelaten.
Och, och. het is toch een schan
daal, begon hij schertsend, met een
verbaasden blik naar het behuilde,
met roode vlekken bedekte,
diep-bedroefde gezicht van Tanja. -- Is het
dan zoo verschrikkelijk, tja, tja!
O, als je wist, hoe hij me martelt!
zei ze en de tranen, de bittere over
vloedige tranen stroomden uit haar
groote oogen. Hij martelt nre dood !
ging ze handenwringend voort. Ik
heb niets tegen hem gezegd.... niets
gewoon. ... ik heb alleen gezegd, dat
het niet noodig was. . . . overtollige
arbeiders aari te houden, als. . . . het
mogelijk is daglooners te krijgen, zoo
veel je wilt. . . . Nu. . . . nu. . . . loopen
de arbeiders immers al een heele week
niets te doen.... Dat heb ik alleen
maar- gezegd en hij begint te schreeu
wen en zegt allerlei krenkende en
grievend*! dingen. Waarom ?
- Mo nou 7naar, ho nou maar,
zei Kowrin, ha.ar haren gladstrijkend.
Jullie hebben gekibbeld, je hebt uit
gehuild, laat het nu uit zijn. Je mag
niet zoo lang boos blijven, dat is niet.
mooi.... teniri'i' omdat hij zii'lsvcel
van je houdt.
Mij. ... hij bederft mijn heele
leven, ging Tanja, snikkend voort. Ik
krijg niets anders te hooren dan
grofdeden . . . . en. . . . en belcedigingen.
l lij beschouwt mij als overbodig in zijn
huis. Nou. en.... dij heeft gelijk!
Morgen ga ik hier vandaan, ik ga
telegrafiste worden. Laat. . . .
--- Nou, nou, nou Ie moet niet
zoo huilen. Tanja. Dat moet je niet
doen. meisje. . . . Jullie bent allebei
opvliegend, gauw boos en jullie hebt,
beiden schuld. Kom mee, ik zal het
weer in orde brengen.
Kowrin sprak hartelijk en over
tuigend, maar zij bleef schreien.
si-hokte met haar schouders en wrong
di- handen alsof haar werkelijk een
vreeselijk ongeluk getroffen had. Hij
had des te meer medelijden nret haai-,
omdat, er geen ernstige oorzaak voor
haar leed was en ze er toch zoo diep
onder gebrrkt ging. Zulke malligheden
waren al genoeg om dit wezentje een
lieden dag, ja, misschien haar heele
leven ongelukkig te maken ! Terwijl
hij Tanja troostte, dacht Kowrin
erover dat hij behalve dit meisje en
haai1 vader op de heele wereld, a,l
zocht hij met een lantaarn, niemand
zou vinden, die hem zóó als n van
hen, als een bloedverwant, zouden
liefhebben; als deze twee menschen
er niet geweest waren, zou hij, die
in zijn prille jeugd zijn vader en moe
der verloren had. immers tot zijn dood
toe nooit ervaren hebben, wat werke
lijke teederheid, wat die naïve, van
zelfsprekende liefde was, die we alleen
gevoelen voor degenen die ons zeer
na, verwant zijn. Eri hij voelde, dat
zijn half-zieke, gespannen zenuwen,
als het ijzer door den magneet, aan
getrokken werd 'n door de zenuwen
van dit weeneu.de bevende meisje.