De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 18 juni pagina 3

18 juni 1927 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 2611 DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 18 JUNI 1927 De Vestiging der Marranen ie NoordNederland door Prof. Dr. H. BRUGMANS De lersche Verkiezingen Teekening voor de Groene Amsterdammer" door Jofi. Braakensiek 1SSCHIBN vraagt zich de leergierige lezer af, wat met dit opschrift is bedoeld en wie eigen lijk de Marranen zijn, die zich in Nederland zullen hebben gevestigd. Het antwoord op die vraag is gemakkelijk te geven. Met Marranen werden in de vijftiende en zestiende eeuw in Spanje en Portugal de Joden aangeduid, die door dwang of list tot de katholieke kerk waren overgegaan en die, hoewel uiterlijk katholieken, toch steeds onder de ver denking stonden van niet zuiver in de leer te zijn en in het geheim hun ouden godsdienst nog aan te hangen en zelfs te belijden en uit te oefenen. Het ligt dus voor de hand, dat tegen hen de inquisitie al spoedig zich richtte; zoo ergens, dan was hier reden tot argwaan en achterdocht. Span jaarden en Portugeezen gebruiken het woord in dezen zin. Maar nu is het wel eigenaardig, dat bij ons het woord ook voorkomt; onze voorouders noemden met eenige minachting de Spanjaarden en ook wel de Portugeezen Marranen; in geuzenliederen en andere opstandslitteratuur wordt het als scheldwoord gebruikt tegen do gehate landsvijanden. Wat de oorspronkelijke beteekenis is, waag ik niet te gissen; het is even goed mogelijk, dat er van een verbreeding als dat er van een ver enging der beteekenis sprake kan zijn. *** Practisch gesproken kan men met Marranen aan duiden de Portugeesche Joden, die zich in het laatst der zestiende eeuw in ons land, met name in Amsterdam hebben gevestigd. Juist op dit punt brengt het boek van mr. Prins nieuwe feiten en daardoor ook nieuwe gezichtspunten. De tot dus verre vrij algemeen aangenomen voorstelling van den gang van zaken was in groote trekken deze. Sedert de verovering van Portugal door Philips 11 in 1580 stonden de Joden, gedoopte en ongedoopte, in dat land bloot aan een scherpe vervolging door de regeering en de inquisitie. Tengevolge daarvan zijn zeer talrijke Marranen en anderen na 1580 en vooral na 1590 uit Portugal naar Amsterdam gevlucht. Daar het aan velen was gelukt have eu goed mede te nemen naar het gastvrije land aan de Noordzee, konden de gevluchte Portugeesche Joden in Amsterdam weldra een economisch goede positie innemen; zij konden hierheen overbrengen een groot deel van hun handel op Amerika, op Indië, op de Middellandsche zee; ook daarom werden de Portugeezen zooveel mogelijk begunstigd door de hooge regeering der Staten Generaal en ook door de regeering van Amsterdam. Door nauwgezette studie is mr. Prins tot een andere voorstelling gekomen. Dat blijkt reeds uit den titel van zijn boek: hij spreekt van Marranen, niet van Portugeesche Joden. Het onderscheid blijkt uit hetgeen wij boven mededeelden: Marranen zijn gedoopte Joden, Nieuwe Christenen, zooals men toen zeide, valsche Christenen, zooals men destijds veelvuldig meende. De geschiedenis der Marranen is dan volgens mr. Prins deze. In het laatst der vijftiende eeuw zijn duizenden Joden voor de vervolging der wreede inquisitie naar Por tugal gevlucht. Daar werden zij wel niet vriendelijk maar toch zonder bezwaar ontvangen; alleen moesten zij het zich laten welgevallen, dat zij in massa werden gedoopt. Men kan zich voorstellen. wat zulk in ruime quantiteit toegediend doopsel beteekende; de Marranen waren goeddeels niet meer dan schijn-christenen. Dat wil niet zeggen. dat er ook niet een aantal Joden oprechte Christe nen zijn geworden; maar het is zeker, dat de meer derheid in hun hart het oude geloof trouw bleef. Het ligt voor de hand, dat zulk een toestand in dien tijd lang niet zonder bezwaar en zelfs lang niet zonder gevaar was. Voorloopig nog niet; bij hun doop in 1497 had koning Emanuel den Nieuwen Christenen gedurende twintig jaren vrijheid en veiligheid beloofd; later was dat voorrecht nog tot 1526 verlengd. In dat jaar zet dan ook een vervolging van de Marranen in Portugal in, die nog werd verscherpt, toen koning Johan III in 1530 van den Paus verlof kreeg de Spaansche iri1) Izak Prins. De vestiging der Marranen in N oord-Nederland in de zestiende eeuw, Amsterdam. Menno Hertzberger. 1927. quisitie in zijn land in te voeren. Die vervol ging werd zoo scherp, dat in dezen tijd tal van Marranen en ook Joden met have en goed Portu gal verlieten en zich ne derzetten in de Nederlan den, met na me in de groote koop stad Antwer pen. Oppervlak kig gezien zou men zeg gen, dat de emigranten hier van den regen in den drop waren gekomen. Immers, de Nederlanden behoorden tot het groote rijk van Karel V, die allerminst met zich liet spotten irigeloofszaken. I iet is be kend, dat Karel V reeds in 1521 de inquisitie in de Nederlanden invoerde, wel niet de beruchte Spaansche inquisitie, maai' toch wel een zeer strenge rechtsorde tegen alle afwijkende leer en geloof. Ook in de Neder landen zijn dan ook Marranen, die als vreem delingen en als schijn-Chiïstenen werden ge wantrouwd, vervolgd en zelfs terechtgesteld; /oo zijn er te Middelburg in 1511 zelfs twee verbrand. Maar een vervolging als de Portugeesche is hier toch niet over de Marranen losgebroken. Vooreerst was het stadsbestuur van Antwerpen liberaal genoeg om even goed als Lutheranen ook Marranen toe te laten, die ten slotte toch gedoopte Christenen waren. Maar bovendien gaf hier het handelsbelang den doorslag: zelfs Karel V zag dat in en drong niet steeds sterk op vervolging aan. Zelfs na 1550, toen de Keizer een decreet uitvaardigde tot ver banning van alle Marranen. was hun toestand vrij dragelijk. Ongetwijfeld zijn vele Marranen uit Antwerpen heengegaan. Maar ook velen bleven; wij vinden ze ook na 1550 in niet onbelangrijken getale iri de groote Scheldestad en elders. Maar op den duur zouden zij daar toch niet kunnen blijven. Toen in 1585 Parma Antwerpen had veroverd, was voor hen daar evenmin plaats meer als voor Protestanten. Wij weten trouwens. dat ook Katholieken ter wille van hun bedrijf naar het noorden zijn geweken. Zoo deden dan ook de Marranen: zij trokken grootendeels naar Am sterdam. Maar hier was hun positie in den a-anvang geheel onzeker, om niet te zeggen gevaarlijk. Immers als Portugeezen behoorden zij tot de, landsvijandeii, al haatten zij den koning van Spanje ook even fel als de Nederlanders. Kn als Katho lieken, zij het dan ook schijn-katliolieken. werden zij evenmin gaarne ontvangen. Vandaar dan ook dat zij den schijn prijs gaven en weer als Israëlieten gingen leven, voor wie dan ook geen Portugeesche nationaliteit kon bestaan. Daardoor werd hun positie een geheel andere. Als Joodsche vluchtelingen konden zij op den steun der regeering staat maken. Dat ging echter voor zoover dat ging. Want de vaart op Indië, die de Hollanders na 1590 inzetten, ging dikwijls tot schade der Portugeezen. Kn ook de kaapvaart. destijds op steeds grooter schaal door de Hollanders uitgeoefend, kwam maar al te dikwijls den Portu geezen ten kwade. Kequesten aan de Staten Generaal daarover ingediend, werden hoffelijk af gewezen. In de geschiedenis van onze eerste EEN ONVERWACHT NUMMER IN DE REVUE VAN DE WEEK tochten naar Indiëis dan ook zelden sprake van Portugeesche Joden. Toch hebben zij zich econo misch weten te handhaven en het door krachtige. toewijding en scherpe kennis van zaken tot wel vaart, dikwijls zelfs tot rijkdom gebracht. Maar heel gemakkelijk is dat niet gegaan; want de Hol landers vreesden toch nog lang in de Portugeezen ernstige concurrenten, die men wel niet vervolgde. maar toch ook volstrekt niet aanmoedigde. Dat is het historische beeld, dat mr. Prins op hangt van de vestiging der Marranen in ons land. Of het geheel juist is, kunnen wij hier niet nagaan. Wel kunnen wij constateeren, dat het beeld voor alsnog ons voorkomt veel meer gelijkend te zijn dan het traditioiieele. Dat beeld is opgebouwd uit een overvloed van bijzonderheden, die van alle zijden zijn bijeengebracht en in den regel hun belang hebben. In den regel want niet altijd is dat het geval. Het nasehetsen. van het beeld, dat wij boven hebben beproefd, is niet steeds zeer gemakkelijk geweest. Het betoog van mr. Prins is niet altijd gemakkelijk te volgen, omdat de stof den schrijver wat over liet hoofd is gegroeid. Hij is blijkbaar overstelpt geweest door den overvloed van bijzonderheden, die hij heeft gevonden, en heeft er geen weg in en mede geweten. Daardoor is zijn voorstelling niet overal duidelijk; de lezer wordt voortdurend afgeleid en raakt daardoor het overzicht over het geheel kwijt: de draad raakt spoedig verloren. Maar niettemin, wie den draad stevig in de hand houdt en zich ernstig rekenschap geeft van de uiteenzetting, kan den weg wel vinden en hemden in het betoog van mr. Prins. Al stellen wij hoogen prijs op den vorm van een historisch werk, (hinhoud gaat natuurlijk toch altijd daarboven. Kn die inhoud is voor de geschiedenis van Nederland en Amsterdam hier belangrijk genoeg otn er met nadruk de aandacht op te vestigen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl