De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 25 juni pagina 23

25 juni 1927 – pagina 23

Dit is een ingescande tekst.

No. 2612 DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 25 JUNI 1927 23 KORTE INHOUD VAN HET VOORAFGAANDE GEDEELTE, Andrej Wassiljewitsj Kowrin, doctor in de wijsbegeerte, heeft zich overwerkt. Hij gaat uitrusten bij zijn vroegeren voogd en pleegvader Jegor Sjemjonytsj Pjesotskij een belangrijken kweeker die met zijn dochter Tanja een groot landgoed bewoont. In het park verschijnt aan Kowrin de zwijgende figuur van De Zwarte Monnik". Jegor Sjemjonytsj begint met Kowrin een gesprek over de toekomst van zijn tuin en over Tanja. Hij zegt Kowrin openlijk, dat hij alleen genist zou zijn op het behoud van zijn levenswerk als Kowrin met Tanja trouwde. Na een kibbelarij tusschen Tanja en haar vader, gaat Kowrin naar haar kamer om de twist bij te leggen, waarbij hij leert beseffen, hoeveel hij van haar houdt. 's Avonds in het park ontmoet Kowrin weer zijn hallucinatie en er ontspint zich een diepzinnig gesprek, dat Kowrin sterkt in de overtuiging 'een geniaal begenadigde te zijn. * * * '^IBT alles wat de Romeinen en Grieken zeiden, is waar. De verhoogde stemming, de opwinding, de extase, alles wat de profeten, de dichters, de martelaren voor een idee onderscheidt van de gewone menschen, gaat tegen hun dierlijken kant, dat is hun physieke gezondheid in. Ik herhaal: als je gezond en normaal wilt zijn, ga bij de kudde. Vreemd, je herhaalt juist dat, wat mij zelf dikwijls door het hoofd gaat, zei Kowrin. Het is alsof je mijn ver borgen gedachten beluisterd en be gluurd hebt. Maar laten we nu niet over mij spreken. Wat versta je onder de eeuwige waarheid? De monnik antwoordde niet. Kowrin keek naar hem en kon zijn gezicht niet meer onderscheiden: zijn trekken werden vaag en vervloeiden. De kop van den monnik begon te verdwijnen, zijn handen, zijn romp smolten samen met de bank en de avondnevels en hij verdween geheel en al. De hallucinatie is voorbij ! zei Kowrin en lachte. Jammer ! Hij ging naar huis terug, vroolijk en gelukkig. Het weinige dat de zwarte monnik hem gezegd had, streelde niet alleen zijn eigenliefde, maar zijn heele ziel, zijn heele wezen. Een uitver korene te zijn, de eeuwige waarheid te dienen, in de rijen te staan dergenen, die de menschheid een paar duizend jaar eerder waardig maken het Gods rijk binnen te gaan, dat beteekende de menschheid bevrijden van een paar duizend jaar strijd, zonde en lijden, alles offeren aan de Idee jeugd, kracht, gezondheid, bereid te zijn voor het algemeen heil te sterven welk een hoog, welk een gelukzalig lot! Hij dacht aan zijn verleden, rein, kuisch, vol van zijn werk, hij dacht aan wat hij geleerd had en aan wat hij nu aan anderen leerde en hij besloot, dat er in de woorden van den monnik geen overdrijving lag. In het park kwam Tanja hem tege moet, ze had al een andere japon aan. - Ben je hier? zei ze. En wij zoeken je en zoeken je.... Maar wat is er met je? en ze keek verwon derd op naar zijn verrukt, stralend gezicht en zijn met tranen gevulde oogen. Wat ben je toch wonderlijk, Andrjoesja. Ik ben tevreden, Tanja, zei Kowrin en legde zijn handen op haar schouders. Ik ben meer dan tevreden, ik ben gelukkig ! Tanja, lieve Tanja, je bent zoo'n bijzonder innemend wezentje, lieve Tanja, ik ben zoo blij, zoo blij. FEUILLETON: De Zwarte Monnik Uit het Russisch van A. TSJECHOW vertaald door A. ROMEIN?VERSCHOOR Met teekeningen voor de Groene Amsterdammer" door George van Raemdonck Vurig kuste hij haar beide handen en ging voort: > Ik heb zooeven lichte, wonder lijke, onaardsche oogenblikken door leefd. Maar ik kan je niet alles ver tellen, want je zou me voor gek houden of me niet gelooven. Laten we liever over jou spreken. Lieve, heerlijke Tanja ! Ik houd van je en die liefde is me al een gewoonte geworden. Je nabijheid, onze ont moetingen tienmaal daags zijn mijn ziel nu al onmisbaar geworden. Ik weet niet, hoe ik het zonder_je zou <£* wrong haar handen als in wanhoop. Maar Kowrin kwam haar achterna en zei altijd met datzelfde stralende, verrukte gezicht: Ik wil een liefde, die me heelemaal omvat, en die liefde kan jij, Tanja, me alleen geven. Ik ben_zoo gelukkig, zoo gelukkig ! _ fl| Ze was als verdoofd, ze boog het hoofd, schrompelde inén en het^was of ze plotseling tien jaar verouderde, maar hij vond_haar heel mooi en gaf luide uiting aan zijn^verrakking: Hoe heerlijk is ze l ... DIE ZICH OPWOND EN IN WANHOOP NAAR ZIJN HOOFD GREEP ... moeten stellen, als ik weer naar huis ga. Kom ! lachte Tanja. Je zult ons in twee dagen vergeten zijn. Wij zijn maar gewone menschen en jij bent een groot man. Nee, laten we ernstig pratenrl zei hij. Ik neem je mee naar huis, Tanja. Goed? Je gaat met me mee? Je wilt mijn vrouw worden? -?Och ! zei Tanja en wilde weer lachen, maar de lach bleef steken en er kwamen roode plekken op haar gezicht te voorschijn. Ze begon snel te ademen en liep haastig verder, niet naar huis terug, maar verder het park in. Daar heb ik nooit aan gedacht.... nooit aan gedacht l zei ze en ze VI. Toen Jegor Sjemjonytsj van Kowrin hoorde, dat er niet slechts een roman netje begonnen was, maar dat er zelfs een bruiloft van zou komen, ijs beerde hij een tijd lang de kamer op en neer en deed zijn best zijn ontroering te verbergen. Zijn handen begonnen te trillen, zijn hals zwol op en werd rood, hij liet zijn ren-wagentje inspannen en reed in het wilde weg heen. Tanja, die gezien had hoe hij op het paard los sloeg en hoe diep, tot bijna over zijn ooren, hij zijn muts over zijn hoofd trok, begreep, hoe het met hem gesteld was, sloot zich in haar kamer op en schreide den heelen dag. In de kassen rijpten al de perziken en pruimen. Het inpakken en ver zenden van die teere en onberekenbare licht-kwetsbare waar naar Moskou vereischte veel zorg, arbeid en moeite. Doordat de zomer zeer warm en droog was, moest iedere boom be goten worden, wat veel tijd en ar beidskracht in beslag nam en boven dien vertoonden zich massa's rupsen, die de arbeiders en zelfs Jegor Sjem jonytsj en Tanja, tot groote afschuw van Kowrin eenvoudig tusschen de vingers fijn knepen. Bovendien moes ten reeds de bestellingen van vruchten en boomen voor den herfst in ontvangst genomen en een uitgebreide correspon dentie gevoerd worden. En op het hoogtepunt, toen naar het scheen niemand meer een minuut vrij had, kwam de veldarbeid en onttrok meer dan de helft van de arbeiders aan den tuin. Jegor Sjemjonytsj, hevig ver brand door de zon, afgesloofd, boos, sprong dan in den tuin, dan op het veld rond en schreeuwde, dat ze hem in stukken scheurden en dat hij zich een kogel door zijn kop zou jagen. En dan nog de bedoening met het uitzet, dat de Psjesotskij's als een zaak van gewicht beschouwden. Van het^ knip -knap der scharen, het ge ratel der naaimachines, van de door dringende strij klucht en de kuren van de modiste, een nerveuse, prikkelbare dame, liep iedereen in huis het hoofd om. En alsof het zoo moest kwamen er lederen dag bezoekers, die bezig gehouden moesten worden, die men een maaltijd of zelfs logies moest verschaffen. Maar deze heele marteling ging ongemerkt voorbij, als in een nevel. Tanja had het gevoel alsof de liefde en het geluk haar onverwachts omvat hadden, ofschoon ze sedert veertien jaar om de n of andere reden overtuigd was, dat Kowrin niemand anders zou trouwen dan juist haar. Ze was verstomd, twijfelde, geloofde zichzelf niet. . . . Dan plot seling grijpt haar zoo'n vreugde aan, dat zij naar de wolken zou willen opvliegen om daar tot God te bidden, maar even plotseling herinnert ze zich, dat ze in Augustus uit het ver trouwde nest weg moet en haar vader verlaten of, God weet waarvandaan, valt haar de gedachte in, dat ze een onbeduidend wezen is, een gansje en een zoo groot man als Kowrin niet waardig en ze gaat naar haar kamer, sluit zich op en weent bitter gedurende eenige uren. Als er gasten zijn, lijkt het haar plotseling dat Kowrin onge woon knap is, dat alle vrouwen op hem verlieven en haar benijden en triomf en trots vervullen haar ziel, alsof ze de wereld onderworpen had, maar het is al voldoende, dat hij een dame vriendelijk toelacht, om haar te doen trillen van jaloezie; ze gaat naar haar kamer en weer tranen ! Deze nieuwe gevoelens beheerschten haar geheel, ze hielp haar vader machinaal, en ze zag noch perziken, noch rupsen, noch arbeiders, noch, hoe snel de tijd voorbij ging. Met Jegor Sjemjonytsj gebeurde bijna hetzelfde. Hij werkte van den morgen tot diep in den nacht, liop altijd haastig hier of daar naar toe, wond zich op, ergerde zich, maar dat alles in een soort magischcn droom toestand. In hem woonden nu als het ware twee menschen, de n was de werkelijke Jegor Sjemjonytsj, die, wanneer de tuinbaas Iwan Karlvtsj hem over den n of anderen misstand inlichtte, zich opwond en in wanhoop naar zijn hoofd greep; de andere en niet werkelijke, die, als half-dronken midden in een zin een zakelijk gesprek afbrak, de tuinbaas op den schouder klopte en halfluid begon.j (\Vordt vervolgd)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl