De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 2 juli pagina 5

2 juli 1927 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

Ho. 2613 DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 2 JULI 1927 Een Standbeeld van Louis Bouwmeester De Plaats waar het moet komen door Mr. H. G. VAN DER VIES Monarchist en Republiek 1~\ E Amsterdamsche Schoonheidscommissie heeft, naar een dagblad meldt, een ontwerp voor «en. standbeeld van Louis Bouwmeester ter plaat sing in het rond-point" van 't Leidsche Boschje afgekeurd. Deze beslissing omtrent een ontwerp, dat, zoo goed als zelfs de naam van den ontwerper, mij onbekend is, geeft mij aanleiding nog eens op de reeds vroeger door mij besproken vraag omtrent de plaats voor een standbeeld van Bouwtneester terug te komen. Er zijn tegen plaatsing aan den openbaren weg twee directe argumenten aan te voeren en n indirect: n.l., dat een plaats elders reeds aange wezen schijnt. * * * I. Wij zijn geen volk voor openlucht-standbeelden. Men denke aan de lamentabele Naatje Eendracht op den Dam te Amsterdam .en haar lamentabel einde: gesloopt! In strijd met de belofte, baar in eere te houden ! Ook de laatste decenniën gaven op dit gebied ?weinig verheugenis. Bembrandt men herinnere zich het gegrond protest van wijlen Jan Veth voor de gezelligheid een verdieping lager geïnstal leerd en, to have a change", met zijn gezicht naar een andere zijde gekeerd. De Tweede Wülem de Tweede, in den letterlijken ?zin des woords ter zijde geschoven, alsof het Bui tenhof eens een goede beurt" moest hebben en Betje en Klaartje hem straks wel weer op zijn plaats zouden zetten, zoodat Mijnheer, als hij thuis Icwam, niet eens zou merken, dat er kamerdag geweest was. En als men de expiatoire beteekenis van de stichting daarvan op zich zelf buiten beschouwing laat, is ook het beeld van Johan de Witt in den Haag op zijn stoof of kubus? hij was immers "wiskundige niet de grootsche schepping van «en volk, dat aan een van de belangwekkendste en grootste figuren uit zijn geschiedenis een gruwelijke schuld te boeten had. Welk van die beelden beheerscht zijn omgeving ? Men moge van Bodin's Balzac zeggen, wat men wil, maar wie vergeet dit beeld, die het eenmaal gezien heeft? Wie vergeet Björnson en Ibsen, zooals zij daar naast elkaar vóór het Theater in Oslo staan? Wie zal ons een Bouwmeester geven, die de omgeving beheerscht, het tegen die groote ge bouwen om van de Publiek Werkenlijke apoca lyptische Fauna op de Leidschebrug te zwijgen nithoudt, die ons dien kleinen grooten man, die in zijn beste oogenblikken boven het talent uitkwam «n door het genie aangeraakt scheen, hetzij in een rol, hetzij in civiel" geeft als een domineerende figuur, meer dus dan een min of meer goedgelijkende pop op een voetstuk? Het hoopvolle: al doende leert men" zou ik, gezien onze ervaringen willen aanvullen tot: al ?doende leert men het af", tot tijd en wijle, dat uit ?onze cultuur de behoefte aan dergelijke openluchthuldiging van zelf opkomt, waarmee de uitdrukkings-mogelijkheden dan ook wel samen zullen gaan. II. Hebben wij eigenlijk wel het recht, nu een paar jaar na zijn dood, als voor een nationalen held, een openbaar standbeeld op te richten voor Bouwmeester, dien wij aan het eind van zijn lange leven als een Schmiere-Direktor het land door lieten trekken, terwijl intusschen de middelmaat de eerste plaatsen bezette? Daartegenover staat, het moge niet vergeten, dat wij hem, na zijn herstel van een ongeval, met Teekening voor de Groene Amsterdammer' door L. J. Jordcum \ OU PEUT ON TRE MIEUX, QU'AU SEIN DE SES ENNEMIS ....!" vier paarden door de stad lieten rijden ! En was hij niet populair ? Noemde men hem niet gemeen zaam: Lewie? Of hij zelf niet misschien mede schuld was aan die oppervlakkige populariteit? Wij hebben noch hiervoor, noch voor de omstandigheden, waarin wij, dat is het Nederlandsche volk, hem in zijn laatste levensjaren lieten spelen, naar schuld te zoeken. Maar ik meen, dat eerst dit soort van populari teit moet versterven, vóór wij het recht hebben hem als een nationalen held te eeren. Men richte in ons land, waar de tooneelkunst haar plaats nog moet bevechten voor een tooneelspeler geen openbaar standbeeld op uit voorbij gaande motieven van populariteit, terwijl wij aan de blijvende van oprechte vereering nog niet toe zijn. III. Maar binnen den kring van zijn. artistieke werkzaamheid, in de omgeving, waar hij zijn groot ste triomfen vierde, kunnen wij hem nu reeds eeren. Daar was hij, algemeen erkend, een heerscher. Hiermee schijnt de plaats voor Bouwmeesters beeld aangewezen: de rotonde in de vestibule van den Amsterdamschen Stadsschouwburg. De artistieke risico's vallen hier weg. Beeld houwers, die een expressief beeld van dezen CORN VAN DED ÓLUY5 M DEN HAAG expressieven kop kunnen maken, hebben wij in aantal. Practische bezwaren schijnen er ook niet te bestaan, plaats voor n beeld is er zeker. En talrijk zullen zij, die zich naast hem kunnen stellen, nimmer zijn. In den eersten schouwburg van ons land kan Bouwmeester de domineerende plaats innemen, die hem toekomt en die daarbuiten ons volk voor geen tooneelspeler nog beschikbaar heeft.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl