De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 9 juli pagina 11

9 juli 1927 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 9 JULI 1927 1) AUTOM A P O OBILE L L O Origineele reclame-middelen door OTTO VAN TUSSENBROEK T_I ET ligt voor de hand dat men, bij het uitdenken van reclame-mid delen, er op gespitst is deze door in het oog vallenden vorm zoo pakkend" mogelijk te maken. Bij het zoeken in deze richting zijn er dan ook vaak opmerkelijke vondsten gedaan en vooral is dit laatste het geval bij de z.g. woord-teekeningen, waarbij de letters, welke den naam van een of ander fabrikaat vormen, zoodanig worden gerangschikt dat deze eene bepaalde voorstelling te zien geven, ?welke in onmiddelijk verband staat met het geadverteerde fabrieks-product. Het merkwaardigste dat op dit gebied wordt aangetroffen is wel de publicatie der Apollo-automobielen, zooals deze m tal van Duitsche bladen en tijdschriften werd afgedrukt. Uit het woord Apollo" is een moderngebouwde reiswagen, conduite int rieure, saamgesteld en als zoodanig onmiddellijk te herkennen! Want om dit laatste gaat het vooral: de vormassociatie bij het beschouwen; men ziet allereerst in kloeke, zwarte vlak ken het auto-silhouet en dadelijk daarna komt men tot de ontdekking dat daaruit tevens de naam van het fabrikaat valt af te lezen. Hoe goed is daarvan de beginletter tot koffer en reserveband verwerkt; hoe kernsachtig doet het vierkant der tweede letter aan als venster-opening tegen over de beide ronde stippen der derde en laatste letters als ballon-banden, terwijl ten slotte de twee resteerende karakters (wederom aan elkander gelijk) n autofront n radiatorkap weergeven ! Een tweede voorbeeld (eveneens van Duitschen oorsprong) is het Watt mannetje dat als reclame- en fabrieksmerk dient voor de z.g. Ferrowattlampen. Had de teekenaar der hiervoren besproken auto zes letters tot zijne beschikking, die van de gloei lampen moest zich tot een viertal beperken, maar hij deed het heel listig door een kop met groote staar-oogen tusschen de armen der letter W te zetten en overigens, ter wille van het evenwicht, een zware basislijn te geven waarop het gansche, kubistisch aandoende, samenstel rust. Goed ge zien is mede het accentueeren van het ragfijne der glazen bollen tegenover de zware, donkere vlakken der hoofd figuur. Minder gelukkig, ietwat naar links vallend, zijn de letters boven het Watt-mannetje geteekend, wat bij de Apollo-automobiel-annonce juist zoo rustig en duidelijk geschiedde, met eene zekere voornaamheid van schik king (vooral door het spatieeren der letters op den onderregel.) Een derde voorbeeld is in Holland algemeen bekend: het z.g. Amstelmannetje voor de Amstel-rijwielen. Het kan gelden als sterk bewijs van beeld-associatie, want op den keper beschouwd blijft er van den uit zes letters opgebouwden wielrijder, qua naturalistisch gegeven voorstelling, maar weinig over, terwijl toch, op eenigen afstand bezien, alles, tot aan de slagschaduw van het voorwiel, rechts, onmiskenbaar duidelijk wordt. Een vierde en laatste voorbeeld (ditmaal van Engelschen oorsprong) toont aan dat het met opzet naar voren brengen van den naam van het ge publiceerde fabrikaat ook wel eens met wat minder nadruk, ja zelfs op rebus-achtige manier geschiedt. Het l is wel grappig gevonden, dit beeld van twee wandelaars die, blijkens bijbehoorendeu tekst, een zeker soort schoensmeer verkiezen. In de plooilijnen van het modieus-korte rokje der dame valt het uit vier letters saamgestelde merk Kiwi" te her kennen ! Behalve deze laatste teekening: welke meer naar het algemeen illustra tieve neigt (in dit opzicht is de volgorde waarin de hierbij gereproduceerde ontwerpen worden besproken, maat staf onzer voorkeur) blijkt uit een en ander wel zeker dat, ook al zou men aanvankelijk geneigd zijn de teekeningen eer als een grapje of hoogstens als geestigen vondst op te vatten, er toch een zuiver gevoel en aanleg voor de decoratieve werking van het vlak, een bepaald talent voor het even wichtig verdeelen van zwart en wit, aan de betrokken ontwerpers niet te ontzeggen valt. Zij slaagden er dan ook in de aan dacht te trekken niet alleen, doch deze ook een oogenblik te boeien en door middel van eene zekere, opzettelijk ongewone vormenspraak wisten zij tevens te bereiken, dat wat door daad werkelijke aanschouwing tot den geest doordringt, juist door het uit het kad«r van het alledaagsche vallende der mededeeling, tevens in het geheugen wordt geprent zóó, dat men het iri negen van de tien gevallen nimmer meer vergeet. . . . Nieuwe Nederl. verzee door A. DEFRESNE IV' Erts, 1927, bij S. L. van Looy, Amster dam. De samenstellers der uitgave van Erts 1927 hebben hun denkbeeld om ook vertegenwoordigers der muziek en beeldende kunsten tot medewerking uit te noodigen zelf niet in ernst genomen. Of de muzikale bijdragen en reproducties zijn bedoeld als zakelijk aan te bevelen afwisseling en veraange namende opluchting, of zij dienen om den huidigen stand dier kunsten aan te geven. In het eerste geval doende samenstellers den bewerkers van klank,kleur en stof te kort, in het tweede geval hebben zij in schromelijke onvolledigheid gefaald. Hoe dan ook, de uitgave maakt nu, wat de bedoelde medewerking betreft, den indruk van slordig dilettantisme. Of men geve het volgende jaar Erts in drie deelen uit, letterkunde, muziek en beeldende kunsten en behandele iedere kunstsoort op denzelfden voet, of men bepale zich uitsluitend tot het woord. * * * Wat nu den stand van letterkundige zaken be treft, althans voor zoover deze uit de bijdragen blijkt, deze is in alle opzichten beangstigend. Over de ouderen kan ik kort zijn; die deden niet meer dan hunne laatstleden mogelijkheid in varieerenden vorm herhalen. Over de allerjongste generatie moet ik uitwijden omdat het beangstigende hier in een kenmerk schuilt, dat geldend is voor bijna alle allerjongste woord-kunstenaars van Nederland. Hun werk is namelijk te goed. Marnix Gijzen, 28 jaar, Jan Engelman, 27Jaar, Marsman, 28 jaar, A. den Doolaard, 26 jaar o.a., zijn met goede of zeer goede verzen vertegenwoordigd. Het bedenke lijke van dezen stand van zaken blijkt, als men zich afvraagt, wat er te verwachten is van den dichter, die op zijn 25ste jaar het zwaarste onderwerp in een goed vers bijna alle recht doet, zoowel aan rede als gevoel. Die is op zijn veertigste jaar de gelijke van Vondel en Shakespeare of heeft zijne kracht ver spild, leeft met een uitgewerkt gemoed en met in beteekenisloozen waan verstrikte rede. In bijzon dere mate komt dat beangstigende voor den dag bij de essai-schrijvers H. Scholte, Menno ter Braak en D. A. M. Binnendijk, de drie wonder kinderen der hedendaagsche letterkunde. Zij schrij ven goed, soms zeer goed, zij vergissen zich nooit, hunne meeningen zijn steeds overdadig gemoti veerd en hun oordeel gaat over de waardevolste onderwerpen. Ik meen het in vollen ernst. Maar in dien iemand op zijn 25ste jaar in goed oordeel vol komen op de hoogte is of dit althans meent te zijn van al zijne voornaamste innerlijke en de hem betreffende uiterlijke zaken, dan bewijst zulks dat er geen groote conflicten zijn, geen vraagstukken, geen oplossingen, dat er geen ontwikkelingsmogelijkheid meer is. Meestal volgt dan eene korte periode van rust, die aan een kinderkerk hof denken doet, waarna mogelijk op erotisch gebied ingeleide verwordingsverschijnselen optreden en op hun 35ste jaar zijn de jonge heeren zwetsende oude mannen. Indien hun nog eenig inzicht is overgebleven, en dit is de gunstigste mogelijkheid, zwijgen ze voor goed. Wat is de oorzaak van een dergelijken gang van zaken? Mogelijk heeft eene zeer bijzondere en zeldzaam voorkomende ijdelheid hun op innerlijke zaken speurend vernuft gescherpt. Daardoor zijn gevoelens te vroeg opgewekt, ge voelens, die uiteraard toch al zwak zijn en die door1 dat te vroege; daarbij; nooit op vollej sterkte komen en toch uitbloeien. Dan is het mogelijk dat men na een korte rust van te vroegen oudcidcm het gemis gaat voelen. Men tracht dan aan de er kenning van innerlijke onmacht te ontkcmen door alle aandacht te geven aan beteekenislooze bij zonderheden, hetgeen men voor verfijning aanziet. Het beangstigende zit dus hierin, dat door te zwakke, ontijdig opgewekte en verbloeide gevoelens den allerjongsten kunstenaars waarschijnlijk geen lang kunstenaarschap van eenige betoekenis be schoren is. Uit de letterkunde van 1880 zouden voorbeelden te over aan te wijzen zijn, die mijne op vatting en voorspelling waarschijnlijk maken. Maar indien dan de allerjongste generatie van htden evenals de bedoelde tachtigers nu hunne hoogste mogelijkheid beleven, dan is hoogmoed en ijdelheid allerminst gemotiveerd en ben ik er van oveituipd, dat de historie door het groote qualiteitsverschil de huidige generatie eer zal beschouwen als de onmachtige naschool van belangrijke voorgangers dan als het machtige begin eener nieuwe periode, al geven de betrokkenen zich in onderlinge intervieuws en opdrachten daar nog zoo graag voor uit. Het is heel goed mogelijk, dat ik mij in de wónderjongens vergis en dat er hier werkelijk een stuk of vijftien letterkundige genieën leven, maarik vrees, goede dichter, Maisman, die misschien de eenige uitzondering is, dat ik het slechts gedeeltelijk mot je vers eens kan zijn, De tijden zijn zwart. Wij zijn eeuwen en eeuwen ie laat geboren.... te vroeg. Hotel Duin en Daal" - Bloemendaal Str. koud en warm water op alle kamers PRIVÉBADKAMERS Telefoon 22223

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl