De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 9 juli pagina 15

9 juli 1927 – pagina 15

Dit is een ingescande tekst.

Ho. 2614 DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 9 JULI 1927 15 EEN JUBILEUM door Prof. Dr. L. RUITEN Het vijf-en-twintig-jarig bestaan der Nederlandsche Maatschappij tot het verrichten van Mijnbouwkundige Werken." ("^ïOK wensch ik een woord van waardeering te ) J^^^ wijden aan de aannemers onzer boringen, die steeds bereidwillig waren, om aan de zeer bijzondere eischen, bij deze wetenschappelijke boringen gesteld, te voldoen.... Ik heb van die zijde nimmer anders dan de meest bereidwillige mede werking, zelfs zeer waardevolle raadgevingen onder vonden, waardoor het succes van het onderzoek niet weinig werd verhoogd". Aldus de heer Van Waterschóofc van der Gracht in het Eindverslag" Van den Dienst der Rijks-opsporing van Delf stoffen. Het is de, nu jubileerende Nederlandsche Maat schappij tot het verrichten van Mijnbouwkundige Werken" geweest, die bijua alle boorwerkzaamJieden voor den Nederlandschen Opsporingsdienst heeft verricht, en aan welke op deze wijze door den directeur van dien Dienst hulde is gebracht. Twee motieven recht vaardigen het, hier even op dat jubileum te wijzen. In de eerste plaats heeft MijnSouwkundige Werken" verschillen de malen naast hare eigen belangen spe cifiek Nederlandsche belangen gediend, in de tweede plaats geeft haar geschie denis een fraai voorbeeld van een jonge Nederlandsche industrie, die telkens en telkens weer voor nieuwe problemen kwam te staan, doordat de voorwaar den voor haar bedrijf zich telkens wij zigden, maar die toch, dank zij de ener gieke leiding van haren directeur, Ir. J. Koster, zich telkens weer aan de veranderde omstandigheden heeft kun'nen aanpassen. Toen in 1903 besloten werd, om van Staatswege in den Nederlandschen bo dem naar nuttige delfstoffen te gaan zoeken, kende men alleen, en dat maar zeer onvolkomen, het voorkomen van steenkool in het zuidelijkste Limburg. Vijftien jaren later kon de directeur der Rijks Opsporing van Delfstoffen" in zijn eindverslag aan het Nederlandsche volk de volgende kolenvoorraden aan bieden: In Z.Limburg 3166, in de Peel 1766, in den Achterhoek 325 millioen ,ton. Deze, uiterst bevredigende inventa ris-opname", die aan ons volk vertelde, dat we zeker nog voor 250?500 jaar kolen genoeg in onzen bodem hebben, was het resultaat van de vijftienjarige, vruchtbare samenwerking tusschen Dr. Van Waterschoot van der Gracht (en later Dr. Ir. P. Tesch) met Mijnbouw kundige Werken". Bij de oprichting der Kon. Nederl-. Hoogovens en Staalfabrieken'' heeft ver volgens Mijnbouwkundige Werken", die maar een betrekkelijk kleine organi satie was, niet geschroomd, om voor een belangrijk bedrag deel te nemen aan de schepping dezer nieuwe industrie. Het was weliswaar a priori duidelijk, dat het in deze onderneming gestoken kapitaal gedurende langen tijd geen zeer hooge rente afwerpen zou, maar het gold hier, een nieuw bedrijf van mijnbouwkundigen aard in Nederland te steunen, en men deed dit op onbekrompen wijze. In 1923 liep de vijftienjarige periode, gedurende welke opsporing van nuttige delfstoffen in Neder land door particulieren verboden was, af, en eindigde tegelijkertijd de werkzaamheid van den Opsporingsdienst. Mijnbouwkundige Werken" heeft onmiddellijk daarna het onderzoekingswerk in den Gelderschen Achterhoek op eigen risico voortgezet, en, op vrij ver van elkander gelegen plekken, met vijf diepboringen de aanwezigheid der steenkoolformatie in den ondergrond aange toond, wier voorkomen op bereikbare diepte veel grooter bleek te zijn dan men, op grond van de gegevens der oude boringen, mocht verwachten. Het spreekt van zelf, dat de Maatschappij met deze ontdekkingen in de eerste plaats haar eigen belangen heeft willen dienen, want zij geven haar aanspraak op een concessie tot ontginning van steenkolen in dit deel van ons land. en men mag hopen, dat zich hier binnen afzienbaren tijd een nieuw mijnbouwcentrum zal ontwikkelen, maar aan den anderen kant was de ontdekking van zoo belangrijke en betrekkelijk zoo gunstig gelegen koolvoorraden ook van essentieel belang voor het Nederlandsche volk. Een enkel woord over de telkens veranderende omstandigheden, waaraan Mijnbouwkundige Wer ken" zich in de afgeloopen 25 jaar heeft moeten aanpassen. Opgericht met het directe doel, om boringen voor derden te doen en ook zelf nuttige delfstoffen op te sporen, wordt reeds na n jaar haar arbeidsveld beperkt, doordat in Nederland Opsporing van Delfstoffen door particulieren onmogelijk wordt en het duidelijk wordt, dat aan spraken op mijnconcessies, die door vroegere opspoorders kunnen geldend gemaakt worden, door den Staat zullen worden afgekocht. Dadelijk zoekt de jonge maatschappij haar arbeidsveld buiten Nederland uit te breiden, en doet omstreeks 1906 veel boor-werk in Duitschland en Hongarije. Tevens weet zij de hand te leggen op de meeste boorwerkzaamheden, die in Nederland nog voor den Staat zullen worden uitgevoerd. Kort na 1907 vermindert ook in Duitschland de mogelijkheid Beurs-spiegel IR. J. KOSTER (naar een schilderij van Th. Lelyveldj tot het doen van boringen sterk, zoodat men alweer naar een nieuw arbeidsveld moet zoeken. Er hebben in de volgende jaren opsporingen naar petroleum plaats in Rumenië, N. Amerika en Nederl. Indië. Als het petroleumbedrijf in Rumenië, waarbij de Maatschappij groot belang had, juist tot een zekeren bloei is geraakt, volgt de vernieling van alle eigendommen tijdens den wereldoorlog. Kort daarna worden nieuwe onderzoekingen naar petroleum begonnen in Peru en Argentinië. Als ten laatste in 1923 het eigenlijke werk der maatschappij in Nederland, n.l. het doen van boringen voor derden, een einde neemt, wordt onmiddellijk het stuur omgegooid, en gaat de maatschappij voor eigen risico het onderzoek van den Nederlandschen bodem voortzetten. Het is duidelijk, dat er een zeer groote energie en een bijzondere snelheid van oordeel noodig was, om zóó vaak wijzigingen in de werkzaamheid van Mijnbouwkundige Werken" aan te brengen en het is zeker een bijzonder succes van den heer Koster, dat hij er steeds in geslaagd is, zich op zoodanige wijze aan te passen, dat zijne maatschappij slechts nmaal, in 1921, geen dividend heeft kunnen uitkeeren. Donderdag, l Juli. f^\ NZE fondsenbeurs was over het algemeen, in ^~^ overeenstemming met de meeste buitenland sche beurzen, uitermate lusteloos gestemd. De om zetten, die werden bereikt, bleven binnen zeer enge grenzen, hetgeen in het huidige seizoen overigens niet behoeft te verwonderen. Voor het eerst na langen tijd begint zich onder het publiek een voor nieuwe buitenlandsche obligatie-emissies, waar mede de markt weder rijkelijk werd bedeeld, minder gunstige stemming te openbaren, waar mede onze locale beurs zich aansluit bij de NewYorksche, zooals zulks meer geschiedt. H et aantal der hier verhandelde waarden van deze soort is langzamerhand zoo omvangrijk geworden, dat het publiek zich de weelde kan perrnitteeren kieskeu rig te zijn, en hooge eischen van soliditeit te stellen. Dat ondanks de voor storting op nieuwe uit giften benoodigde bedragen de prolongatierente zich in dalende richting kon bewegen zal zeker o.m. zijn toe te schrijven aan het afwikkelen van posities die men gedurende de wei nig levendige zomer-beursdagen niet wil overhouden, waardoor de vraag naar leengelden vermindert. De discontomarkt bleef daarentegen onveranderd vast. Nog steeds moest voor papier met twee handteekeniiigen 39/16 worden toegestaan, terwijl ook bij de Nederlandsche Bank aanzienlijke bedragen ondergebracht werden, tenge volge waarvan de binnemandsche wisselportefeuille van deze instelling steeg met ? 20.000.000. Het spreekt vanzelf dat ook de Juni-ultimo op dit cijfer den stempel heeft gedrukt. Te New-York sphijnt de geldmarkt geleidelijk vaster te worden, nadat ge durende maanden het aanbod zoo groot was geweest, dat de vraag hoewel eveneens zeer omvangrijk de rente|( koersen niet kon opvoeren tot het peil van weleer. Men spreekt thans in de Amerikaansche marktoverzichten van buitengemeen groote vraag naar leengeld door handel en nijverheid. Eigen aardig doet het aan gelijktijdig ge ruchten te vernemen van een minder gunstigen toestand der algemeene be drijvigheid daar te lande, welke in den jongsten tijd, naast geldmarktinvloe den, de beurskoersen bijwijlen naar beneden drukten. De vraag dringt zich dan ook op of men in de Ver. Staten naar het einde van een volgens theo retici reeds te langdurige hausse periode neigt, en thans bezig is de productie nog op peil te houden door voorraden te vormen, die wellicht straks bevroren voorraden zullen blijken. Dat in zulk een stadium do credietbehoefte van handel en nijverheid vooral van de laatste, die tot stock-financiering het meest neiging zal vertoo11011 aan voortdurende stijging onder hevig is. Om een definitief oordeel ter zake te vellen, zou echter de beweging van langeren duur geweest moeten zijn. Men zal het verdere verloop dan ook dienen af te wachten. Ter Berlijnschen beurzo is nog steeds de kooplust niet weergekeerd. Ondanks aanbevelingen van beursfirma's en banken is het publiek niet te bewegen zich wederom te intresseeren. Velen hebben dan ook in den jongsten tijd te groote verliezen geleden dan dat zij zich spoedig weer op hausse-engagementen zouden werpen. De schrik die een paniek, als op en na 13 Mei in Duitscho beurskringen uitbrak, nalaat, blijft de benadeelden langen tijd bij. Heel veel speculanten hebben trouwens alle bewegingsvrijheid verloren: zij hebben bij de laatste daling slechts zooveel van hun positie geliquideerd als hoogst noodzakelijk was om de noodige dekking te verkrijgen of te behouden; thans zijn hun rekeningen juist gedekt, doch margo is nagenoeg niet meer aanwezig. De bij voortduring vaste geldkoersen werken overigens evenmin stimuleerend op don onder nemingslust.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl