De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 9 juli pagina 16

9 juli 1927 – pagina 16

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 9 JULI 1927 No. 2614 Goud, geld en prijzen Op den Economischen Uitkijk door C. A. KLAASSE w Gevolgen van werkloozensteun ~\ B bekende Zweedsche econoom, Prof. Gustav Cassel, die voor elke aflevering van het driema&ndelijksch bericht der Skandinaviska Kreditaktiebolaget een bijdrage verschaft, welke steeds i* zeer lezenswaard is, heeft in het Juli-bertcht van deze instelling wederom de aandacht gevestigd op het probleem der wereldgoudproductie, nadat hij in Januari j.l. eveneens dit vraagstuk onder de loupe genomen had. Uit de hem toegevloeide gegevens meent Cassel te mogen besluiten dat na ongeveer 15 jaar de goudmijnen in Zuid-Afrika zoover uitgeput zullen zijn, dat hun rol als hoofdbron der verzorging van de goudbehoefte uitgespeeld is. Tegelijkertijd zal de behoefte aan goud stijgen daar deze steeds een ?nagenoeg onveranderd percentage circa 3 pCt. van de bestaande goudvoorraad bedraagt, en de laatste voortdurend toeneemt. Omstreeks 1940 zal de productie naar alle waarschijnlijkheid nog niet de helft van de behoefte dekken. Het is dan ook begrijpelijk dat men allerwege het gevaar voorziende pogingen in het werk ju heeft gesteld, de vraag naar goud voor monetaire doeleinden zooveel mogelijk te beperken. * * In zijn artikel memoreert Cassel dat voor eenigen tijd een oogenblik gevaar bestond, dat de monetaire goudbehoefte plotseling een aanzienlijke .uitbreiding zou ondergaan. Toen nl. EngelschIndiëop advies der muntcommissie besloot het gouden metaal als muntbasis in de plaats te stellen van zilver, had men aanvankelijk het voornemen gouden munt in omloop te brengen. Het spreekt wel vanzelf van een dergelijke munthervorming door. een land met zoo groote bevolking, ware zij doorgevoerd, verstrekkend geweest zouden zijn. Toch is men sedert de conferentie van Genua, toen het punt der economie in het goudverbruik eveneens ter sprake is gekomen, en men van het belang van dit vraagstuk overtuigd bleek, niet voor teleurstellingen gespaard gebleven. Men had n.l. toenmaals aangenomen dat van de buiten gemeen grooten goudvoorraad die de Ver. Staten hadden opgezameld niet onbelangrijke hoeveel heden geleidelijk haar weg zouden vinden naar andere landen die minder ruim bedeeld waren. Deze verwachting is niet verwezenlijkt, integendeel. * * * Komen wij thans tot de kern van Cassel's betoog. Indien de monetaire ontwikkeling voortgaat op den thans ingeslagen weg, dan zal men door de steeds krappere geldvoorziening een onophoudelijke daling van het prijsniveau tegemoet kunnen zien. De index-cijfers van de laatste jaren vertoonen reeds een dergelijke beweging aldus de schrijver. Ten bewijze van deze stelling voert hij aan dat b.v. in Amerika het cijfer van 161 in Februari 1925 daalde tot 155 in Februari 1926, en vervolgens tot 146 in de overeenkomstige maand van het loopende jaar. Ook in andere goudvalutalanden valt een zelfde verschijnsel waar te nemen. Zoo daalde het Engelsche Economist-indexcijfer van 165 in Juli 1D25 tot 149 in Februari 1927, in Zweden daalde de index in diezelfde periode van 161 tot 146. Het wil ons voorkomen, dat Cassel zich hier wellicht heeft laten verleiden, de feiten in zijn theorie, ,hineinzuinterpretieren". Inderdaad is het juist dat in de Ver. Staten het prijsniveau in de laatste jaren voortdurend daalt. Dat echter zulk een daling veroorzaakt zou worden door inperking der circulatiemiddelen tengevolge van vermin dering van het goudaanbod schijnt eenigszins apocrief. Zooals Cassel elders in zijn artikel zelf toegeeft, vertoonde, namelijk dezelfde periode waarin opgemelde prijsdaling werd waargenomen, een belangrijke goudimport. Tenslotte nog een argument tegen Cassel's stelling. Aan het slot van zijn betoog stelt hij zelve dat de prijsdaling, die uit hoofde der ver minderde goudproductie te verwachten is, een langdurige, sleepende industrieele depressie dreigt uit te lokken. Dat Amerika sedert eenige jaren . daarentegen een buitengewoon omvangrijke en ongemeen langdurige gunstige conjunctuur medemaakt is vrij algemeen bekend. Doch ook voor de overige landen, wier goud voorraad wél vermindering onderging behoeft een daling van het index-cijfer geen gevolg te zijn van die afvloeiingen. Inderdaad heeft in de meeste dier .landen sedert den oorlog een deflatie plaats gedoor Jhr. Mr. H. SMISSAERT TP\ E Nederlandsche Vereeiiiging voor Armenzorg ^"^ en Weldadigheid, welker doel en karakter ik bij mijne lezers wel bekend mag veronderstellen zij hield immers de vorige week reeds hare twin tigste vergadering had deze jongste bijeenkomst bestemd voor eene bespreking van de gevolgen die uit werkloosheidszorg, inzonderheid uit werkloozen steun voor gemeenschap en bedrijfsleven voort vloeien en v au de individueele gevolgen, die aan zoodanigen steun zoowel economisch als moreel verbonden zijn. Men ziet, dit is een wijd veld van beschouwing, al bleef dit dan ook beperkt tot waar neming van gevolgen. Zij vond tien prae-adviseurs bereid, vooraf hunne meening over de aan de orde gestelde aan gelegenheden op schrift te stellen. Het bestuur koos die referenten uit verschillende kampen" (als ik dit woord herhalen mag), vooral waar het ging om de eerste der twee onderwerpen: gevolgen voor gemeenschap en bedrijfsleven. Want men ge voelde, dat hierover de beschouwingen het verst onderling zouden uiteenloopen. Zoo werden hier over zeven van de tien prae-adviseurs aan het werk gezet. De pluimage was zeer divers" en de refe renten zijn dan ook tot sterk onderling uiteenloopende stellingen gekomen. Men heeft die stellingen reeds 14 dagen geleden kunnen lezen in onze dagbladen, waarin zij eenige kolommen vulden; ik zou ze hier dus niet kunnen herhalen, kan ook niet een uittreksel daarvan geven. Maar wel wil ik wijzen op het merkwaardige betoog, geleverd door den directeur der Amsterdamsche Districtsarbeidsbeurs, den heer W. F. Detiger. Merkwaardig noem ik dit betoog, niet alleen of vooral, omdat het sterk constructief is, d.w.z. zich hetmeest bezighoudt met de vraag,hoe werkloosheid moet worden voorkomen en hoe, voorzoover dan nog noodig, steun te regelen is, zoodat het, daartoe zich bepalende, aan de gevolgen geene aandacht wijdt, terwijl toch die gevolgen het aangewezen onderwerp waren. Neen, de merkwaardigheid schuilt voor mij in de constructie. Tweeërlei staat dezen constructeur voor den geest: een stel van maatregelen tot rationeele uit breiding van onzen landbouw, nijverheid en handel, en een stelselmatige regeling van arbeiders-reserves. De hierbedoelde uitbreiding moet z.i. bevorderd worden door o.a. een technisch zoo groot mogelijke volmaaktheid bij de productie. Daartoe stelle de Overheid een algemeenen technischen voorlichtings dienst in (op 't gebied van landbouw, handel en nijverheid). Een tweede middel is: een zoo econo misch mogelijk beheer, zoo groot mogelijk rende ment. Daartoe vestige de Overheid een algemeenen dienst van voorlichting op het gebied van bedrijfsbeheer en -efficiency, annex psycho-technische labo ratoria. Zonder mij aan overdrijving schuldig te maken kan ik zeggen, dat de aanbeveling van deze twee middelen mij heeft verbijsterd. Als doel stelt de schrijver rationeele uitbreiding door achteruit gegane takken van voortbrenging te herstellen, nieuwe bronnen van bestaan aa.n te boren of be staande uit te breiden, waartoe de concurrentiemogelijkheid met gelijksoortige buitenlandsche takken zoo hoog mogelijk moet worden opgevoerd. En om dftt te bereiken moet dan de productie techniek aan het volmaakte naderbij gebracht wor den door een overheidsdienst en het beheer zoo economisch mogelijk gemaakt door alweer een overheidsdienst. . . . Nu kan men natuurlijk altijd zeggen, dat de productie-techniek (al klinkt dit woord bij den handel wat vreemd !) ten onzent niet volmaakt is (waar ter wereld is zij dat wel?) en dus nog ver beterd kan worden. Ook kan men zeggen, dat de overheid hier wel diensten kan bewijzen; zij heeft dat gedaan en gaat voort dat te doen o.a. door landbouw-onderwijs. Maar te zeggen dat ter voorkómingen bestrijding van werkloosheid overheids-diensten als door schrijver verlangd het meest aangewezene, voor de hand liggende middel zijn, ik herhaal: dit klinkt mij verbijsterend. Het is in het algemeen niet waar, dat ons Nederlandsch bedrijfsleven tech nisch achterlijk is en dat, indien wij op de wereld markt thans een moeilijker strijd dan voorheen te voeren hebben, dit aan verouderde outillage e.d. te wijten zou zijn. Onze industrieelen, onze hande laren, onze landbouwers zijn over 't geheel (ook in vergelijking met hun buitenlandsche vakgenooten) wakkere lieden, die met hun tijd mee gaan, een open oog hebben voor wat noodig is om hun bedrijf telkens te moderniseeren. zich offers daarvoor getroosten, in 't algemeen op de hoogte zijn van hun zware taak. Niet daar ligt de bron deibezwaren. En wat daaraan ontbreken moge, zoude niet door algemeene technische voorlichtings diensten van overheidswege worden aangevuld Hoe zouden de met de uitoefening van die diensten te belasten ambtenaren zonder aanmatiging zich kunnen verbeelden, dat zij de positie op de wereld markt onzer industrieelen, handelaren en landbou wers door hun wijze lessen verlichten zouden? Maar ik onthoud mij van verdere vragen of kantteekeningen bij dit wonderlijke voorstel. Wat ons bedrijfsleven behoeft, is niet: meer ambtelijke steun, meer bemoeienis van de overheid, meer. staatszorg. Een der andere praeadviseurs, mr, W. P. J. H. Gort van der Linden, secretaris van het Verbond van Nederlandsche Werkgevers, heeft het in een frissche, rake philippica gezegd: wil men, zoo schrijft hij, de werkloosheid in ons land inder daad in haar kern aantasten, dan zal men moeten raken aan tal van heilige huisjes. Dan verbloemen wij ons niet, dat een textielfabriek in Ensched slechts 48 u. per week mag werken, terwijl zijn con current nog geen uur verder over de grens 53 uur en langer werkt, terwijl zijn collega in Japan onze Indische markt overstroomt met een werktijd van nog veel langer. Wij nemen in aanmerking, dat een Duitsche arbeider met evenveel marken, een Belg met evenveel franken, een Italiaan niet evenveel lira's genoegen neemt als de Nederlandsche ar beider aan guldens ontvangt. Dan kijken wij naai de werkelijke verdiensten van de arbeiders in over heidsdienst, naar de prijzen van onze monopolisti sche overheidsbedrijven, naar de budgetten van Staat, provincie en gemeente en naar de sterk pro gressieve schaal van onze belastingen, die kapitaal vorming in den weg staan. Dan weten wij dat ons land te duur produceert, dat ons land dus ook werk loosheid kent, niet door zijn natuurlijke gesteld heid, maar grootendeels door den wil van zijn regenten. En waarachtige werkverschaffing en werkverruiming, zoo besluit deze praeadviseur, kan alleen worden verkregen, wanneer wij onze particuliere nijverheid in staat stellen op de wereldmarkt te concurreeren. Want de toekomst is aan het volk, dat werkt en voortbrengt. Dit is goed en juist gezegd. Geen voorlichting" van de overheid is noodig, maar verlichting" van lasten, opheffing van belemmeringen, een doen door laten. vonden, en wel uit tweeërlei hoofde: a) verminde ring der vlottende regeeringsschulden, en b : vrijwillige of gedwongen liquidatie van handelscredieten. Voorzoover deze gedwongen inperking door de centrale banken werd bevorderd was toch veelal in de laatste plaats de wensch tot vergroo ting van de gouddekking aanleiding met uit zondering wellicht van Engeland. Eerder kan men het prijsniveau van voor eenige jaren als abnormaal hoog bestempelen, en de sedert dien ingetreden daling als terugkeer tot normale proporties be schouwen. Toch verdient overweging van Cassel's conclusie alleszins aanbeveling. De dreigende prijsdaling aldxis het slot van schrijver's betoog zou men voorloopig afdoende kunnen bestrijden door wij ziging van het percentage der gouddekking van de verplichtingen der centrale banken. Dit percentage is hoofdzakelijk gegrond op traditie-overwegingen. Tegen verlaging van die dekking is geen enkel mouetair-politiek bezwaar. Men behoeft slechts de traditie te wijzigen

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl