De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 9 juli pagina 17

9 juli 1927 – pagina 17

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 9 JULI 1927 17 Alida's croquante croquetjes door ALIDA ZEVENBOOM Uit het Idadschrift van Jantje T O vivat! lo vivat! * Wat een week ! Och, och, meneer Pierre was in zijn tijd een ondeugend studentje en als ik u vertelde wat die al niet uit heeft gehaald.... Weet u nog van dien muur van Oostmeijer ? Nou, daar was hij haantje de Voorste bij met nog een paar anderen die later o zoo netjes waren. Meneer was r unist. Ik wist eerst niet goed wat dat was. Ik dacht dat het een soort geheelonthouderij was, die hebben tegen woordig zulke aardige namen, maar ik was al heel gauw op de hoogte toen hij den eersten avond thuis kwam. Avond" bij wijze van spreken. Och, och, ik moest denken aan Noach toen die van de loopplank van de Ark af viel, want meneer lag onder tegen de stoep en niet dat het zoo glad was. Er werd om vier uur in den nacht gescheld of er brand was en ik op mijn kousevoeten en in mijn nachtjak want ik draag geen heerenkleeren 's nachts, want dat geeft geen pas of wou u soms dat wij, die tegen het vrou wenkiesrecht zijn ons 's nachts ver toonden in broek en jas, al is het dan maar van flanel of van zij ? Vrouw moet vrouw blijven en vooral als niemand ons zien mag. Ik keek voorzichtig door het raamp je en het was de particuliere nacht waker die meneer bezig was op te hijschen. Dat zoo'n man zich niet schaamt. Ik schrok want ik dacht aan een ongeluk. En zoo kort na zijn Parijsche reis. Wie weet, dacht ik, wat die vrouw, want het is een mirakel, dien man in zijn onschuld gedaan heeft. Misschien wel levend vermoord. Is ie dood ? vroeg ik. Bijna lijk, zei de nachtwaker. Help me maar een handje, juffrouw. Ik zal den dokter telefoneeren, zei ik want ik was erg geschrokken. Ze had hem dus wel degelijk wat aan gedaan. Wie weet wat voor een vreeselijke scène !.... Jalouzie en een pistool.... Ik had het van de week nog op de film gezien en geef den Burgemeester nu maar eens ongelijk dat hij die smerige dingen verbiedt. Hij moest al de bioscopen laten sluiten. Help me liever een handje, zei de nachtwaker. Hij is nog al zwaar. En zoo ben ik midden in den nacht in mijn nachtjak en op me kousevoeten in den regen op straat geweest en heb meneer op de been geholpen. Och, och wat was hij slap in zijn knieën. Neemt u hem bij zijn beenen, zei de nachtwaker die erg deskundig dee en het meer bij de hand scheen ge had te hebben, dan neem ik hem onder zqn oksels. Als wij hem maar eerst binnen hebben. Dan leg ik hem op de mat. ? Spreek met wat meer eerbied over een dooje, zei ik, maar toen be gon de vent zoo te lachen dat hij me neer bijna had laten schieten. Ik zal zoo dood zijn, zei hij. Ik heb er vannacht zoo al vijf thuis gebracht. Réunisten zei hij. Morgen kom ik wel om te hooren of meneer goed geslapen heeft en zet hem maar een nieuwe haring klaar. Daar zal hij morgenmiddag als hij weer bij komt, wel trek in hebben. Och, och, hoe kan een mensch zich zoo verlagen en dat had nog geen drie weken geleden juffrouw Ali" tegen me gezegd. En nu zoo. Een mensch moet in die dingen zijn maat weten. Als ik maagkramp heb, neem ik wel eens een klein glaasje cognac maar ben ik daardoor onbekwaam? En wat een humeur zoo'n man heeft als hij den volgenden morgen weer bij zijn posi tieven is. En ik had nog al zijn slapen zitten betten ! Zou die uit Parijs dal: gedaan hebben? Na de derde sterke kop koffie kwam hij eindelijk wat bij, maar toen ik met een zacht gebakken spiegeleitje kwam, draaide hij zijn hoofd om. Er is eigenlijk niets beters om van een kater af te komen, dan een nieuwe te beginnen, zei hij en hpe vind u zooveel lichtzinnigheid in een man die waarachtig wel eens aan wat anders mocht denken? Want zijn wij niet allemaal stof van een uur? En zoo is hij de heele week onder de pekel gebleven, om een uitdrukking van meneer Pierre te gebruiken die me te binnen schiet. Niet lang geleden heb ik een avond broodje van onze Universiteit mee mogen maken maar wat een verschil ! En daar werd toch geen slemp ge dronken, al zeg ik het zelf. Maar is het niet heerlijk dat de straf hier altijd op de zonde volgt? Nu zit hij met jicht in zijn rechtervoet en als ik hem zijn bouillon breng, dan kan ik niet na laten te neurieën: I o vivat, i o vivat" maar ik pas wel op dat hij het niet hoort, want als ondergeschikte moet men weten waar men staan moet. En nu hij niet lekker is, is het juffrouw Ali" voor en juffrouw Ali" na. Maar ik doe net of ik geen erg heb. Zoo zijn de mannen. Als ze een veer van hun mond kunnen blazen, hebben ze lak aan je, om het zoo eens te zeggen, maar o wee als ze een krupsje hebben, dan is de vrouw goed genoeg om ze als een zuigeling te verzorgen. Mevrouw zaliger was nooit gelukki ger da.n als meneer ziek was. Dan weet ik waar hij is. zei ze dan altijd en dan verzorgde ze hem, neen, ze vertroetelde hem en och, och, dan had je geen kind aan hem. Maar als hij dan weer op de been was. Dan ging hem geen zee te hoog. En tusschen al de bedrijven door, heeft meneer wat de wethoudersver kiezingen betreft, toch weer gelijk ge kregen. Meneer Ferdinand is niet van de deur te slaan en hij heeft mij zelfs een boeket gestuurd en hij is nog niet eens gekozen. Maar het komt er van, zegt meneer. Drie roojen, een vrij zinnig-democraat, Abrahams in de plaats van Vos en Drabbe en Wierdels. Juffrouw Ali, ook al juf frouw Ali" ! zei meneer Ferdinand gisteren nog tegen mij, als het lukt, als ik er weer kom te zitten, dan gaat u met mij mee naar Parijs. . . . Als hij mij niets anders aan te bieden heeft Kenners zeggen: MIJ smaakt allén een BROCHES Cigaret'' MIJN FILM T^* EN heer van mannelijke kunne werd onlangs te Amsterdam ver oordeeld, wijl hij. in woede ontstoken. tegen een Amsterdamschen agent van politie het woord kelerelyer" had gebezigd. Ik vermoed dat hij bedoelde te zeggen choleralijder", hoewel ik niet inzie in welk opzicht een lijder aan deze, mij overigens persoonlijk onbe kende ongesteldheid, iets oneervols zou begaan en niet veeleer recht zou hebben op sympathie en zelfs steun, voor zoover hij niet in een ziekenfonds is. Hoewel dus feitelijk het gebezigde woord als scheldwoord ondeugdelijk is, nam de rechter aan dat de verdachte iets onvriendelijks bedoeld had aan het adres van de dienstdoende uniform en veroordeelde. Wanneer mijn vermoeden juist is, dat de abonné's op deze en andere vreemd aandoende woorden, een bij zonderen term zoeken die iets krachtigs en toch iets wetenschappelijkvreemds heeft, dan zou ik toch, ten einde afwisseling te brengen in het monotone van hun bestaan, voor een keer de uitdrukking: Krijg den fiscus" willen aanbevelen. Zij is voor tweërlei uitlegging vatbaar. De fiscus is onpopulair. Hij staat rechtstreeks in verband met de onaangenaamste manifestaties van het begrip: Staat. Hij taxeert, dwangbeveelt, deurwaardert en executeert. Hij mist alle gevoelen, grijpt op de meest onaan gename momenten in het bestaan van den gekwelden burger. Dit houde men in het oog wanneer men iets zichtbaar Staatelijks", al dan niet in uniform gekleed, op verrassende wijze wil toespreken. Zoodra de Staat echter beschuldigend optreedt wijze men als verdediging op het veeleer eervolle van dien term: ..Krijg den Fiscus". Want de fiscus is het meest rustige, meest philosophische orgaan van den Staat. Dag- en weekbladen wrijven hem de meest onaangename affaires onder den neus. De fiscus reageert niet. Men verwijt hem echt valsche dingen dat hij beslag zou leggen bij een vennootschap op dat gene wat die vennootschap aan een harer firmanten schuldig zou zijn, en nog vele andere zaken van gelijke strekking. De fiscus zwijgt. Hij zwijgt altijd. Zelfs omtrent de goede dingen die hij doet. Want het geviel dat een Amsterdammer, die alreeds zijn be schrijvingsbiljet voor de inkomsten belasting had ingediend, zich her innerende dat hij een belangrijken post vergeten had en om deze ten nadeele van den fiscus begane ver gissing goed te maken, vroeg hij zijn biljet terug, onder opgave van de redenen waarom hij het terugwenschte. Hij ontving te zijner tijd een briefje om voor den inspecteur te verschijnen, ten einde zijn reclame toe te lichten. Wijl het aangegeven tijdstip hem niet gunstig was, vroeg hij uitstel en het bericht waarbij een nieuw onderhoud werd bepaald, bereikte hem niet tijdig. Zoodat hij de mededeeling ontving, dat wegens niet verschijnen. . . . zijn reclame afgewezen was. De man is niet in hooger beroep gegaan van deze beslissing. Hij had een dieper inzicht gekregen in de geheime bedoeling van den fiscus en de rustige gestadigheid waarmede hij voort schrijdt, hoe hoog ook de golven van nijd en kwaadaardigheid om hem heen slaan. Ik beveel alle temperament volle lieden deze uitdrukking ten zeerste aan.... JOHAN L. fc*

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl