De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 16 juli pagina 18

16 juli 1927 – pagina 18

Dit is een ingescande tekst.

18 DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 16 JULI 1927 No. 2615 KORTE INHOUD VAN HET VOORAFGAANDE GEDEELTE Andrej Wassiljewitsj Kowrin, doctor vn. de wijsbegeerte, heeft zich overwerkt. Hij goed uitrusten 'bij zijn vroegeren voogd en pleegvader Jegor Sjemjonytsj JPfesotskij een belangrijken kweeker ? die met zijn dochter Tanja een groot landgoed bewoont.' In het park verschijnt ?aan Kowrin de zwijgende figuur van ??De Zwarte Monnik". Na een kibbelarij tusschen Tanja ?en haar vader, gaat Kowrin naar haar kamer om de twist bij te leggen, waarbij hij leert beseften, hoeveel hij van haar houdt. 's Avonds in het park ontmoet Kowrin ?weer zijn hallucinatie en er ontspint zich een diepzinnig gesprek, dat Kowrin sterkt in de overtuiging een geniaal begenadigde te zijn. In extatische stemming keert Kowrin ?naar huis terug en als Tanja hem in het park tegemoet komt, vraagt hij haar eijn vrouw te worden. Na hun huwelijk trekt het. jonge paar naar Moskou; waar Tanja in den vol genden winter tot haar groote ontsteltenis een diepzinnig nachtelijk gesprek" met den monnik aanhoort en bevestigd wordt ?in haar vrees, dat haar man ziek" is. 'Kowrin stelt zich onder behandeling van den dokter. Rust wordt voorgeschre ven. Tanja behandelt Kowrin, naar zijne meening, als een klein ziek kind, waardoor hij ruw uitvalt en zich op windt. Ook Tanja' s vader wordt met den dag prikkelbaarder, twistziek en ver velender. Kowrin is in een jaar tijds zeer ver ouderd; zijn lange, mooie haren zijn er niet meer, zijn gang is iraag, zijn gezicht bleek en bol. FEUILLETON: De zwarte monnik Uit het Russisch van A. TSJECHOW vertaald door A. ROMEIN?VERSCHOOR Met teekeningen voor de Groene Amsterdammer" door George van Raemdonck toch eens: vader wordt niet hij ? den dag, maar bij het uur ouder. Ik smeek je, Andrjoesja, om Gods wil, om der wille van je zaligen vader, om der wille van mijn zielsrust, wees vriendelijk tegen hem ! Ik kan het niet en ik wil het niet. Maar waarom? vroeg Tanja en begon over haar heele lichaam te beven, zeg me dan, waarom ? Omdat hij me niet sympathiek is, dat is alles, zei Kowrin onverschillig en hij haalde zijn schouders op, maar laten we daar niet over spreken : het is jouw vader. Ik begrijp het niet, ik begrijp het niet! zei Tanja, mot de handen tegen de slapen gedrukt voor zich uitstarend. Iets onnaspeurbaars, iets vreeselijks voltrekt zich hier in huis. Je bent veranderd, je lijkt niets meer op je zelf. ... Jij, een verstandig, een buitengewoon man maakt je boos over kleinigheden, laat je in met allerlei gekibbel. . . . Over zulke dwaasheden ?windt je je op, dat je er vaak een voudig verbaasd van staat en je afvraagt: Ben jij het wel? Toe, toe, ?wees niet boos, wees niet boos, ging ze voort, verschrikt door haar eigen ?woorden, terwijl ze zijn hand kuste. Je bent verstandig, je bent goed, je bent edel. Je zal rechtvaardig zijn tegenover mijn vader. Hij is zoo goed ! Hij is niet goed, maar goedig. BUjspelooms op de manier van je vader met zatte goedige tronies, buitengewoon gastvrij en wonderlijk, liebben mij vroeger weieens in ver halen, blijspelen en ook in het leven ?wel getroffen en aan 't lachen gemaakt, maar nu staan zij mij tegen. Het zijn egoïsten in merg en been. Het allerafstootelijkste is mij hun zatheid en dat slijmerige, zuiver runder- of varkensachtige optimisme. Tanja ging op het bed zitten en lei haar hoofd op het kussen. 't Is niet te doen zei zij en haar stem was aan te hooren, dat zij reeds tot het uiterste afgemat was en haar het spreken moeilijk viel. Van van 't winter af al geen enkele rustige minuut. . .. Dat is verschrik kelijk. Ach God, wat ben ik onge lukkig ' - Ja, natuurlijk, ik ben Herodes en jij en je papaatje zijn de kinderen van Bethlehem. Natuurlijk ! ^ijn gezicht leek Tanja leelijk en onaangenaam. Haat en ironie stonden hem slecht. En reeds eerder had zij nog iets langer geleefd had. En de doktoren verzekerden hem, dat het niets gevaarlijks was en rieden hem alleen zich niet op te winden, regel matig te leven en zoo weinig mogelijk te spreken. In Januari kon hij om dezelfde reden zijn rede niet houden en in Februari was het al te laat om nog een college te beginnen. Zoo moest hij dat uitstellen tot het volgend jaar. Hij leefde al niet meer met Tanja WARWARA NIKOLAJEWNA gemerkt, dat er iets niet zijn gezicht niet in orde was, alsof er sinds den tijd, dat hij zijn haar had laten knippen. ook in zijn gezicht iets veranderd was. Zij wilde hem iets krenkends zeggen, maar onmiddellijk betrapte zij zich op dit onaardige gevoel, zweeg en ging de slaapkamer uit. Kowrin kreeg een aparten leerstoel. Zijn intree-rede was op den tweeden December vastgesteld en de aankon diging was in de aula van de Universi teit aangeslagen. Maar op den vastgestelden dag verwittigde hij cura toren door een telegram dat hij wegens ziekte niet zou optreden. Hij had een bloedspuwing gehad. Hij spuwde nu vaker bloed, maar zoo eens in de veertien dagen gebeurde het, dat het bloed rijkelijker vloeide en dan werd hij zwak en verviel in een dommeligen toestand. Deze ziekte verontrustte hem niet erg, omdat hij wist, dat zijn moeder zaliger met dezelfde ziekte nog tien jaar en zelfs maar met een andere vrouw, die twee jaar ouder was dan hij en hem ver troetelde als een kind. Zijn stemming was vredelievend en berustend: hij schikte zich graag en toen Warwara Xikolajewna zoo heette zijn vrien din zich in haar hoofd gezet had hem naar den Krim te brengen, gaf hij zijn toestemming, ofschoon hij voelde, dat er uit deze reis niets goeds zou komen. Zij waren 's avonds in Sebastopol aangekomen en hadden hun intrek in een hotel genomen om uit te rusten en den volgenden dag naar Jalta te reizen. Beiden waren vermoeid van de reis. Warwara Nikolajewna dronk thee, ging te bed en sliep spoedig in. Doch Kowrin ging niet slapen. Thuis nog. een uur voor het vertrek naar het station, had hij een brief gekregen van Tanja, maar niet kunnen besluiten hem te openen.Die zat nu in zijn zij-zak. De gedachte eraan beroerde hem onaangenaam. Oprecht en diep in zijn ziel hield hij zijn huwelijk met Tanja nu voor een misgreep en was er blij over, dat hij voor goed van haar vandaan was. De herinnering aan die vrouw, die tenslotte toch maar een levend lijk was en in wie alles reeds gestorven scheen op haar groote starende verstandige oogen na, de herinnering aan haar wekte slechts meêlij in hem en ergernis over zich zelf. Het handschrift op de enveloppe herinnerde er hem aan hoe onrecht vaardig en hard hij twee jaar geleden geweest was, hoe hij zijn leegheid van ziel, zijn verveling, zijn eenzaamheid en zijn ontevredenheid met het leven op volkomen onschuldige menschen had gewroken. En dan herinnerde hij zich ook, hoe hij eens zijn dissertatie en alle artikelen die hij tijdens zijn ziekte geschreven had, in kleine snip pertjes verscheurd had en hoe hij ze het raam uitgeslingerd had en hoe de snippers wegdwarrelend op den wind aan de boomen en bloemen bleven hangen; in eiken regel zag hij zonder linge, door niets gerechtvaardigde aanmatigingen, lichtzinnige opwin ding, onbeschaamdheid, grootheids waanzin, en dit maakte op hem net zoo'n indruk alsof hij een opsomming van al zijn zonden gelezen had; maar toen het laatste schrift verscheurd en het venster uitgevlogen was, kreeg hij plotseling een hem onbegrijpelijk ge voel van ergernis en bitterheid, ging naar zijn vrouw en zei haar veel bitters. Mijn God, wat had hij haar gesard ! Eens wilde hij haar pijn doen en had haar gezegd, dat haar vader in hun verhouding een weinig aan trekkelijke rol gespeeld had, daar hij hem zelf verzocht had, haar te trouwen. Jegor Sjemjonytsj had dat toevallig gehoord, was de kamer binnen komen loopen en had van vertwijfeling geen woord kunnen uitbrengen: hij stampte alleen maar met zijn voet en gromde zoo zonderling alsof hij zijn spraak verloren had; maar Tanja zag haar vader aan, gaf een hartverscheurenden gil en viel flauw. Het was afschuwelijk geweest. Dit alles kwam hem bij het zien van het beken de handschrift in de gedachte. Kowrin trad naar buiten op het balkon. Het was stil, lauw weer en het rook naar de zee. De heerlijke bocht spie gelde de maan in zich en de lichtjes en had een kleur, waarvoor bezwaarlijk een naam te vinden is. Het was een teêre, week e versmelting van blauw en groen; hier en daar leek het water in zijn kleur op blauw vitriool, elders leek het weer alsof het maanlicht zich verdicht had en samen met water de bocht vulde en, heelemaal. wat een harmonie van kleuren, welk een vredige, rustige en hooge stemming ! Op de beneden-verdieping, onder het balkon, stonden de vensters waarschijnlijk open, aangezien men duidelijk vrouwe-stemmen en lachen hoorde. Kennelijk was daar een avondpartijtje. Kowrin deed zich geweld aan. opende den brief en las weer in de kamer tredend: Zoo juist is mijn vader gestorven. Dat dank ik jou, want jij hebt hem gedood. Onze tuin gaat te gronde, vreemde menschen redderen er al in, het komt dus precies uit, zooals mijn. arme vader gevreesd had. Ook dat dank ik jou. Ik haat je met heel mijn ziel en wensch, dat je spoedig te gronde gaat. O, hoe lijd ik ! Mijn ziel verteert ondragelijk leed.... Wees vervloekt .' Ik heb je voor een buiten gewoon mensch gehouden, voor een genie, ik heb van je gehouden, maar je was alleen maar een krankzinnige?" Kowrin kon niet verder lezen, hij verscheurde den brief en smeet hem weg. Een onrust, die op ontzetting leek. maakte zich van hem meester. f S lot volgt)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl