Historisch Archief 1877-1940
No. 2616
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 23 JULI 1927
De oud-vaderlandsctie kruidentuin
te Arnhem
door Dr. HL COHEN
t_I ET gebruik der heylsame
cruyden" is steeds het middel geweest
om door alle tijden heen ziekte en
ongeval te bestrijden. In de natuur
vond men veelal wat men noodig had,
en waar dit niet het geval mocht zijn,
wist men door eigen aanplant
zichzelven te helpen.
Zoeken wij naar wat in deze richting
in onze eigen omgeving werd tot
stand gebracht, dan wordt de aan
dacht gevestigd op de kloosters der
Benedictijner orde in ons land, daar
, uit de voorschriften, aan de monniken
gegeven, wel zeer duidelijk blijkt, dat
zij ook door eigen cultuur in hun
behoefte aan geneeskruiden hadden
te voorzien. Nog steeds is het bouwplan
van St. Gallen van het jaar 830 het
voorbeeld, hoe men zich voorstelde,
dat in het kloostercomplex ook de
teelt der geneeskruiden zou worden
ter hand genomen. Een weliswaar
klein hoekje, in het oostelijk gedeelte
gelegen, geeft eenige bedden te zien,
waarin de namen van enkele genees
krachtige planten zijn geteekend. En
een bekend werk, als Jacob van
Maerlant's Naturen Bloeme, dat toch
in aanleg van geestelijken oorsprong is,
vormt het bewijs, hoe ook ten onzent
de geneeskruidcultuur de zorg der
kloosterlingen had. Zelfs nu nog, op
. den huldigen dag, nu de middelen van
verkeer bijkans volmaakt zijn, vindt
men enkele kloosters in ons land, waar,
' der traditie getrouw, een stukje
gronds werd afgescheiden, om daar wat
kruiden te telen.
Het ligt voor de hand, dat, toen de
uitoefening der geneeskunde van de
kloosterlingen in handen der dokters
overging, en zeker toen ook een apo
thekersstand begon te verrijzen, de
cultuur der kruiden niet werd ver
waarloosd. Talrijk zijn de vaak in
gewikkelde voorschriften, waarin het
kruid een rol speelt: de theriak der
ouden had nog lang zijn roem niet
overleefd, het aq. pestilentialis, het
aq. ant.-epileptica, en meer van
dergelijke mixta composita hielden
nog lang stand. De apothekerstuin,
soms bij de apotheek gelegen, maar
meestal in de peripherie der stad,
daar waar de bebouwing minder
dicht was, was de plaats, waar het
benoodigde voor zich en soms voor
de vakgenooten werd verkregen. Al
thans voorzoover de apotheker niet
voorzien werd door den kruidenzoeker,
die er voor zorgde, den voorraad in het
veld en langs den weg te verzamelen.
Is er van een dergelijken
apothekerstuin geen afbeelding meer over
die welke op de titelbladen van som
mige plaatselijke Pharmacopee's zijn
voorgesteld, zijn slechts symbolisch
bedoeld den inhoud daarvan leeren
wij kennen door kennisname van
menig kruidboek uit de 16e en 17e
eeuw. Dodonaeus in de eerste plaats,
Nylandt, Blankaart, zij leeren ons
in breedvoerige taal den naam der
kruiden kennen,dienstig tegen ziekte en
ongemak, nader toegelicht door hun
,,beschrijvinge, aert en crachten", en
niet in 't minst hun toepassing. Ook
uit de boeken van den Dordtschen
schepen Johan van Beverwijck ,,De
Schat der Gesontheyt, De Schat der
Ongesontheyt" is heel wat van dien
aard te putten.
Maar ook anderen; dan zij, wier
beroep dat meebrengt, zijn vaak in
het bezit van een kruidtuin. Naast den
bloemhof, den ooft-boom- en
fruythof, maakt veelal de medicinale
Kruyt-hof deel uit van de hofstede,
rijk bezit van onze gegoede mede
burgers. En waar de eigenaars in
enkele gevallen tot den kring onzer
dichters behooren, treffen we soms
een berijmde beschrijving aan van
die lusthoven. Hofwyck van
ConstantijnHuygens, Sorghvliet van Jacob
Cats, Ockenburg van den geneesheer
dichter Jacob Westerbaen, Hofstede
va.n Johan van Nijenborch, zijn
hierNaast deze hoven, die van grooten
opzet getuigen, vond men op het
platteland, en vindt men zelfs nu nog,
eenvoudige tuintjes, waar soms enkele
bekende planten als volksgenees
middel werden verzorgd.
Maar hiernaast kwam de groote
aanvoer uit de handelskweekerijen,
vooral in de omgeving van Noordwijk
gelegen. De Noordwijker kruiden"
hebben door de eeuwen heen hun roem
weten te handhaven. En zij, die,
ook thans te Noordwijk vertoevende,
bekoord worden door den aanblik
der bloeiende akkers, door de zoete
en welriekende geuren en door het
fraaie kleurenspel van het genees
kruid, die mogen de Noordwijksche
Arkadia opslaan, om te zien, hoe
reeds in 1718, toen Jacobus van der
,
Herbarius of Kruydt-Boeck,
B B
C H R Y V E N D E
SSoomen/
nen jManten / te <n e Nederlanden to 't
«O* m fc $otorn otüOTïjoaiwn Wwn.
ALSMEDE ?
De UvtlandtfiiB of vreemde Droogens, die gcmeenhjck in de Apothe
kers Wicckels gebruyckt worden. .
u r T
©erfelien&e KruyJt-befchrijvers tot nut tuti aflf j&anuir-&tmDrr# /
Onwrpmafte?/ 3ta)thcherp / Cfjitursüi* / «> liKfteWKt* b,«i Knipten m £>ten»
ttubpceiilJttsaOcrt/ cu tfd):cl)ni
Door PETRUS N Y L A N D T, M. Dotter,
t'Amfterittb« toOJ M»rcas Doomkk, SJofrtt-bftftooptr op bt
, avnyttfa antt-bat, itfyo. , Met Privilegie veot »| J»rei».
TITELBLAD VAN DE NEDERLANDTSE
HERBAR1US OF KRUYDT-BOECK, DOOR PETRUS NYLANDT
van enkele voorbeelden. De laatste
eindigt zelfs met een dichterlijke
ontboezeming over eenige medicijnen
ende genees-kruyden."
Daer is meed' geen quael of zeere,
Of men vindt een medicijn
Ons gegeven van den Heere,
Voor die siècle en de pijn.
Vooral het gedicht de
MoufeSchans" van den
predikant-dichterplantkundige Petrus de Hondt
(Hondius) geeft van zulk een vaderlandsch
kruidhof een zeer uitgebreide dich
terlijke beschrijving. Dat er een grens
is aan alle kunnen, toont hij na de
opsomming van zooveel heilzaam
gewas, door te wijzen op het kruid:
patientie; dat alleen is in staat bij
ongeneselijke ziekten te helpen.
Om dese alle te genesen
Weet ick recht een cruyt gepast
Dat hoe seer het wert gepresen
Niet in ieders Hoofken wast.
Die dat cruyt niet winnen kan
Is een ongeluckig man.
Valck dit werk dichtte, het schoon
gelegen dorp een centrum was van
geneeskruidenaanplant.
Nieuwer geneesmethoden, andere
inzichten hebben het geneeskruid
meer naar den achtergrond gebracht.
Hydro- en electrotherapie, en niet in
't minst de chemotherapie, waarbij de
synthetische geneesmiddelen een eerste
rol speelden, droegen hier het hare
toe bij. En toch, ondanks alle reclame,
en de groote kapitalen, in de chemi
sche nijverheid gestoken, is het kruid
nooit volledig onderdrukt. Toen door
den wereldoorlog de aanvoer van de
producten der chemische industrie werd
bemoeilijkt, legde men zich met
groote volharding weer toe op de
cultuur van geneeskrachtige kruiden.
Het was eeti gelukkige gedachte van
het bestuur der Vereeniging het Neder
landsen Openluchtmuseum en van dat
der Nederlandsche Voreeniging voor
Geneeskruidtuiiien.door samenwerking
in het park van het Openluchtmuseum
te Arnhem een oud-vaderlandschen
Toegepaste Kunst
door JAN D. VOSKUIL
Tentoonstelling van oud tinwerk
te Leiden
Het Stedelijk Museum De Laken
hal" te Leiden exposeert thans een
merkwaardige collectie oud tinwerk.
In een groote verscheidenheid zien wij
huisraad, versieringen en voorwerpen
voor kerkelijk gebruik van de eerste
eeuwen onzer jaartelling af, zooals een
Engelsch-Romeinsche schotel uit drie
of vierhonderd, tot aan de negen
tiende eeuw, bijeengebracht. Tiental
len bekers, nappen en schalen, waarin
wij de wisselingen der tijden en de
karaktrekken der verschillende vol
keren kunnen waarnemen, spreken van
den primitieven eenvoud der middel
eeuwen, de zelfbewuste kracht der
tijdperken van bloei en de decadentie
van de vervalperioden. Men vindt er
gegoten en gehamerde voorwerpen,
waarvan de sobere en stoer gevormde
de grootste bekoring bezitten, omdat
hierin de aard van het tin, met zijn
ingetogen glans, wel het best tot zijn
recht komt. Uit de vele belangwekken
de dingen herinneren wij aan een twee
tal torsene kerkkandelaars uit de
zestiende eeuw, een bijzonder gaaf en
evenwichtig gevormde sabbatlamp van
omstreeks zeventienhonderd, eenige
kloekgebouwde Leidsche stadswijn
kannen uit het begin der zestiende
eeuw, een paar eenvoudige
zeventieneeuwsche kloosterbekers en een zeld
zame Jan Steen"-kan. Maar ook
onder de talrijke gildekannen en
bekers treffen wij menig
bezienswaardig werkstuk aan, zooals den
in decoratieven vischvorm geh'ouden
gegraveerden Augsburgschen
gildebeker uit de zeventiende eeuw en een
gildekan van het Amsterdamsche
bierdragersgilde, gedateerd 1618. Als
een historische bijzonderheid ver
meldt de catalogus nog voorwerpen
afkomstig van de overwintering
op Nova-Zembla in 1596?'97. Van
de inzenders noemen wij o.a. de
heeren A. J. G. Verster, R. Hl. Vetter,
Mr. H. C. Gallois en een drietal
Nederlandsche musea, terwijl een aantal
schilderijen van het museum de La
kenhal" met af beeldingen van tinnen
voorwerpen en eenige vormen voor het
gieten van tin, in het bezit der H
aagsche firma Meeuws en Zoon, benevens
een klein model van haar tingieterij
in 1775, o.m. het geheel opluisteren.
kruidentuin te stichten. Dit kruidhof,
aangelegd naar de plannen van den
heer A. J. van Laren, hortulanus
van den Hortus Botanicus te Amster
dam, dat op Vrijdag 22 Juli door den
minister van Binnenlandsche Zaken
en Landbouw is geopend gelukkige
erkenning van dit belang van
officieele zijde zal in de eerste plaats
hebben te zijn een monument ter
herinnering aan den bloei onzer
vaderlandsche geneeskruidcultuur, een
met piëteit te verzorgen groeiplaats
van veel planten, wier faam tot in het
verre verleden teruggaat, een prikkel
tot stage stxidie onzer vaderlandsche
plantlore. En tevens zullen we erin
zien het symbool, dat naar de toe
komst wijst de opwekking tot
grooter waardeering van het genezen
de kruid, tot krachtiger pogen zich
aan de cultuur daarvan met hart en
ziel te geven.
J. i BOSKAMP «In,
Meubelen
OVERVEEN