De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 23 juli pagina 7

23 juli 1927 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

Kb. 2616 DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 23 JULI 1927 Uit de Natuur Heide door Dr. JAC. P. THIJSSE ii /~)NZE echte heideplant, de Struik^>^ heide,is letterlijk eenig in zijn soort. De Dopheide, die zoo hemelsbreed van de Struikheide verschilt, heeft een behoorlijk stel geslachtsgenooten, die in bloei en bouw overeenkomen. Een enkele daarvan, de Grijze Dop heide, Erica cinerea komt hier en daar in het wild in ons land voor en wel in Limburg. Andere Erica-soorten kent gij uit onze tuinen, o.a. de Erica carnea, die reeds in den winter bloeit en die ge ook vindt op de Zwitsersche bergen. Maar van de Struikheide, Calluna, bestaat slechts n enkele soort, de gewone struikheide, de bezem hei, Calluna vulgaris. Het is een echt Europeesche plant. Buiten Europa wordt zij alleen nog maar aangetroffen in Marocco, op .de Azoren, een enkele plek in Siberiëen dan ook nog hier en daar in Amerika in de Noord-Atlantische Staten, maar daarheen is zij wel door de menschen gebracht, want het is niet waarschijn lijk, dat zij overgewaaid zou zijn uit IJsland. Ook groeit onze hei niet op Corsica en Sardinië, in Zuid-Italiëen Griekenland. Het mooist en best groeit de Struik heide tusschen Ierland en de Elbe en ons land ligt in het hartje van dat gebied en wij kunnen de heideplant dus nergens beter bestudeeren en hooger waardeeren dan juist bij ons, al groeit zij hier dan ook niet zoo hoog op als in Ierland. Daar zijn heideplanten gemeten tot een hoogte van 2.2 M., dus nog een flink stuk meer dan manshoog. In Brabant en in de Peel hebben wij wel hei aangetroffen tot borsthoog; een hoogte van anderhalveii meter lijkt mij voor ons land wel het maximum. De heidestammetje s worden maar zelden meer dan vingerdik. Het heidelandschap kan eeuwen oud zijn, maar elke afzonderlijke heide plant telt zijn leeftijd slechts bij enkele tientallen jaren. In een van de dikste heidestammen, die ik kon bemachti gen, telde ik tweeënveertig jaar ringen en dat is al heel veel. Die plant groeide op Texel en was een van de vele afzonderlijke heideboompjes, die daar groeien in den Zuidwesthoek langs den binnenkant van het duin. Wij zijn er aan gewend, dat de heide groeit in n aaneengesloten geheel en nu ziet het er heel vreemd uit dat daar de heidestruiken zoo geheel op zichzelf staan met tusschenruimten van ver scheidene meters, net alsof zij daar waren neergeplant met het doel er een heide te stichten. Hoogstwaarschijnlijk hangt dat wel samen met de gesteldheid van den bodem. Onze heideplant stelt namelijk zeer bijzondere eischen: zij is schuw van kalk en houdt van de allergroot ste soberheid. Waar andere planten zouden verhongeren, daar tiert de heide op zijn mooist. En nu is het zeer goed mogelijk, dat in die merk waardige Texelsche duintjes, waar oud en nieuw zoo zonderling door elkaar liggen en waar het nieuw weer kalkarm of kalkrijk kan zijn, de heide eilandsgewijze kleine kalkarme ma gere plekjes kan vinden waar ze kan tieren. Heidezaad is er genoeg, want sommige valleien zijn geheel begroeid met dicht aaneengesloten heidestrui ken van een zeer bijzonder type. De oppervlakkige wandelaar houdt de heide voor een plant van de droge gronden, een droogteminnaar, een xerophyt en wij hebben vroeger ook wel op school geleerd dat de heide in zijn kleine blaadjes met hun dikke opperhuid en weinige huidmondjes fraaie aanpassingen bezat aan droge gronden en droge lucht. In de laatste jaren is men dat anders gaan inzien en het blijkt al meer en meer, dat de heide een vochtigheidsplant is, die nog al aardig is gebonden aan een zeeklimaat, een jaarlijksche regenhoevelheid liefst niet minder dan zeshonderd millimeter en, wat mis schien nog van meer belang is, flink wat mist en nevel. Onder sommige omstandigheden groeit onze struik hei zelfs op plekken waar je alleen kunt komen met waterlaarzen of mooier nog met plankjes onder je schoenen. Dat zijn de beroemde trilveenen, die ge op hun mooist kunt vinden langs den oostrand van de Haarlemmermeer, langs de Westeinderplassen en de. Oosteinder poel. Welk een tegenstelling! Dezelfde heideplant die we op de Veluwe hebben zien groeien in het schamel gezelschap van voorjaarsspurrie, bijv. stelgras en stekelbrem, groeit hier in weelderigen overvloed naast kamper foelie en waterbezie, veenbes, boschbes en allerlei varens en orchideeën, de climax van het l Met land. De geleerden hebben van deze tegen stelling zeer vernuftige verklaringen weten te geven, die nog altijd worden bestreden. Ook bestaat er nog geen volmaakte eenstemmigheid in zake het merkwaardig bondgenootschap dat onze heidestruik, evenals zooveel ande re planten, gesloten heeft met de zwammen. Zijn wortel is omsponnen en gedeeltelijk doorgroeid met zwamdraden en daardoor wordt het leven hem vergemakkelijkt, misschien zelfs maakt die zwam het mogelijk dat de stikstof van de lucht dienstbaar gemaakt kan worden aan de voeding. Waarschijnlijk werken de .bakteriën hier ook nog meer, ten goede of ten : kwade. Er valt van de heide nog veel te leeren. Wij weten ook nog lang niet altijd wat er met de heide gebeuren zal, wanneer men haar aan haar lot over laat. Dat lot schijnt heel verschillend te kunnen uitvallen. Sommige heiden vertoonen een neiging om in bosch te veranderen, andere li ebben een zeer stabiel karakter, nog weer andere neigen er toe om over te gaan in veen, nog andere in zandverstuiving. Er is wel eens beweerd, dat het heideland schap ontstaan zou zijn door roekelooze bebossching en in stand gehou den door af plagging en schapenteelt, maar dat is toch niet vol te houden. Het staat ook al tamelijk vast, dat er al heiden op de wereld waren, eer de mensch ten tooneele verscheen. Wel is de mensch thans bezig om de heiden op te ruimen en te vervangen door woud, weide en akker. Niemand kan er iets tegen hebben wanneer difc met mate geschiedt en vooral wanneerhet met profijt gebeuren kan. Maarer zijn zeker toch op zijn minst een ? half dozijn goede redenen om te waarschuwen in dezen niet te ver te gaan en ik hoop dat uw vacantie u er toe brengen moge om in te stemmen met de leuze: Behoudt de heide t Altijd in het redelijke. L Frans Ereiis 1857?23 Juli?1927 door Prof. Dr. J. PRINSEN J.Lzn. T T ET blijkt ook physiek een krachtig en taai ?*??*??men neme het niet in malam partem geslacht, dat van de Tachtigers". We hebben er nu al eenigen de zeventig zien nemen; anderen naderen; thans is Frans Erens aan de beurt, hij, dézoo aparte, bijzondere figuur, die nimmer een groot werk voortbracht, dat de oppervlakkige be langstelling der groote menigte gaande maakte, maar, rustig en onbezorgd voor uiterlijke glorie, met heel zijn nobele, serene kunstenaarsnatuur opging in dat enkele kleine werk, waarmee hij den fijnproever weet te ontroeren en voor goed aan zich te binden. Men achte het geenszins geringschatting voor zijn overige werk, wanneer ik hoog boven al dat andere verhef dien nen bundel Dansen en Rhythmen, die?helaas alweer zonder jaartal op den titel\ verschillende stukken uit De Nieuwe Gids vereenigde en in 1024 zoo schoon door Leiter Nijpels werd herdrukt, Dansen en Bhythmen, in die beide uitgaven, omdat Berbke en De Conferentie niet mogen gescheiden worden. Daarop vooral wil ik gronden de hulde, die wij hem op dezen gedenkdag aanbieden. Vroeger wees ik er hier al op: Erens is voor onze groote herleving wat een Aloysius Bertrand met zijn Gaspard de la Nuit in de Fransche Romantiek was, maar veel sterker en bewuster. Ook met Baudelaire's Petits poèmes en prose is eenige ver wantschap en bij ons met Ary Prins en het weinige, dat Boosdorp ons naliet. Het is wel de echte art pour l'art, de krachtige liefde voor zuivere schoon heid, die zich openbaart in welbeheerschte vormen, die toch trillen van de innerlijke bewogenheid bij den kunstenaar, soms een enkele krabbel, drie, vier lijnen, die het dan ook direct doen, in haar vastheid en raakheid; soms fijn ciseleerwerk in rustige arceering. Ieder van die kleine precieuze stukjes proza is op zich zelf een heerlijk kunstwerk. Hoe veel is er al aan het verbleeken uit het oeuvre der Tachtigers, doch Dansen en Bhythmen blijft zijn onverander lijke waarde behouden voor ieder die zuiver kunst voelt, voor ieder die door een krabbel van Bernbrandt wordt aangegrepen of die wegdroomt in de verinnerlijking van een simpel potje bij Floris Verster. De Conferentie heette oorspronkelijk een frag ment uit een roman in wording, als ik mij wel herinner. Die roman is nooit verschenen. Dat be hoeven we niet te zeer te betreuren, al toont Erens zich hier de echte realist van het Hollandsche ras. Hij is nu eenmaal niet de man voor werk van grooten omvang; hij cultiveert met zorg en liefde de zuivere schoonheid in een enkel geval, dat hem trof en zijn genialiteit drong tot weloverwogen, scherp teekenen. En juist in dit kleine werk is hij grootsch en geweldig, geeft hij meer dan anderen in romans van vele deelen. Erens danken we nog heel wat meer dan deze klassieke Dansen en Bhythmen. In de eerste plaats gaf hij ons zijn kritieken en beschouwingen over wat hem trof bij zijn lectuur en in zijn gaan dooi de wereld; hij gaf zijn Gangen en Wegen, zijn Litteraire Wandelingen, Vertelling en Mijmering; Litteraire Overwegingen. Strenge, logische kritiek is hierin niet; ook hier geeft hij ons zuiver litterair genot door ons te laten zien, hoe een kunstenaar als hij staat tegenover allerlei litterair werk uit vroeger en later tijd, tegenover oude steden, waar door hij doolt, ziende het leven en de architec tonische schoonheid. Bustig, stil schouwend gaat hij rond, laat hij natuur en kunst op zich inwerken en hij getuigt van wat er in hem omgaat, van zijn sympathieën en antipathieën in min of meer lyrische uitingen, soms ook in beredeneerend betoog. Hij geeft vooral zijn mijmeringen en in drukken, zoekt niet naar koele objectiviteit. Hij zelf noemt het een tastend onderzoek" en zegt, dat hij zoo weinig mogelijk buiten zich zelf ge treden is. Zoo hebben deze bundels ook wel waarde als kritiek het is altijd interessant te hooren, hoe een fijn gevoelig man tegenover schoonheid van anderen staat maar meer toch nog zijn ze nieuwe schoonheid van Erens zelf. Hij geeft zich zelf in deze beschouwingen. Er is een serene vroomheid in dezen kunstenaar, een vroomheid die ruimheid en vrijheid tegenover al het menschelijke niet uitsluit, een vroomheid, die zich vooral heeft geopenbaard waar hij ver taalt naar of schrijft over Augustinus en. Thomas a Kempis, Bunsbroeck en Silvio Pellico. Frans Erens is een kunstenaar, die bijna zonder uitzondering geschreven heeft als hij werkelijk wat te zeggen had en als dat wat hij te zeggen had, rijp geworden was in zijn rustigen, fijnen, evenwichtigen geest.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl