Historisch Archief 1877-1940
No, 2617
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 30 JULI 1927
Met
LPCTL VOOT? <
O
T~\ E tartaan, het vrachtschip, dat
^"^ kapitein Nino Mo Fih'ppa" had
genoemd, naar zijn eerste vrouw, voer
den kleinen havenmond van Porto
Empedocle binnen bij een dier zons
ondergangen op de Middellandsche
Zee, gedurende welke het eindeloos
uitgestrekte watervlak trilt en siddert
als in een delirium van licht en kleur,
van Punta Bianca rustend op het
schrille blauw gelijk de kop van een
sneeuwwitten, slapenden walvisch
tot Monte Bosello, waarvan 's avonds
alleen het bloedroode vuurtorenlicht
te onderscheiden is. Van den wal
wordt het delirium van 't water be
antwoord door het rosse blikkeren der
ruiten in de kleurige huizen van het
plaatsje, gelegen tegen den
rotsachtigen wand der hoogvlakte, die
met haar zilverige mergelaarde en
den gouden glans van de langs het
lang« strand op hoopen liggende
swavel eveneens schittert; alleen de
schaduw van het oude kasteel aan zee,
somber, vierkant blok bovenaan den
havendam, vormt een tegenstelling.
Keerend en wendend om binnen
te varen tusschen de twee rotsreeksen,
die als beschermende armen den
kleinen Molo Vecchio het kantoor
'van den havenmeester omsluiten,
"weid het scheepsvolk gewaar, dat de
gansene kade, van het kasteel tot
aap het witte vuurtorentje, vol
menschen stond, die schreeuwden en met
mutsen en zakdoeken zwaaiden.
Noch kapitein NinöMo, noch
iemand van de bemanning kon
eenigszins denken, dat al dat volk daar
verzameld was voor de aankomst
van de Pilippa", hoewel toch het
geschreeuw en het aanhoudend woeste
gezwaai met zakdoeken en mutsen tot
hen gericht scheen te zijn. Zij ver
onderstelden, dat er een flottille
torpedobooten in de kleine haven lag
en deze nu op 't punt was het anker
te lichten, vroolijk toegewuifd door de
bevolking, voor wie het zien van een
oorlogsschip van de KoninklijkeMarine
een gebeurtenis was.
Voorzichtigheidshalve gaf kapitein
Nino last dadelijk het zeil te minderen,
geheel te strijken zelfs, in afwachting
van het bootje dat de Filippa" naar
de ankerplaats moest sleepen.
Terwql het schip, niet meer ge
dreven nu het zeil was neergehaald,
langzaam voortgleed, nauwelijks klie
vend het trillende, glinsterende water,
dat daar, ingesloten tusschen de
rotsen, een meer van parelmoer geleek,
klommen de drie scheepsjongens ?
nieuwsgierig wat er aan de hand was
als eekhoorns in het want, in den
top van den mast, in den spriet.
Daar kwam, met snel en heftig
op het water slaande riemen, de
roeiboot aan, die hen moest sleepen,
gevolgd door een menigte zwarte
sloepen, overbelast met erin staande,
schreeuwende,
opgewonden-armzwaaiende en teekens gevende menschen,
zoodat het niet veel kon schelen, of
ze zouden zinken.
Dus heusch voor hen, al dat volk,
al die beroering ? Waarom ? Misschien
een valsch gerucht van schipbreuk?
De bemanning, verwonderd,
nieuwsgierig, verlangend om te weten, boog
zich over den voorsteven naar de
haastig aanvarende bootjes, om te
kunnen verstaan wat er geschreeuwd
werd.Maar duidelijk verstonden zij niet
anders dan den naam van het schip:
Filippa ! Filippa !"
Alleen kaptein Nino Mo, stevig,
gezet, rood als een kreeft, stond
niet nieuwsgierig afzonderlijk, zijn
ruige zeemanspet diep in de kleine
met bloed beloopen oogen, waarvan
hij het linker altijd dicht hield. Op
een gegeven oogenblik nam hij zijn
wortelhouten pijpje uit den mond,
spuwde, en met den rug van zijn
hand langs de borstelige haren van
zijn rossigen snor en dun puntbaardje
wrijvend, zei hij bedaard, ernstig,
stroef:
Va'jiti, cci nisci !" (Ach, ze zijn
gek geworden !)
En zich opeens tot den scheeps
jongen, die in 't want was geklauterd,
wendend, riep hij hem toe naar
beneden te komen en op het achterdek
de klok te gaan luiden voor het
Angelus".
Zijn gansche leven gevaren hebbend,
in zichzelf gekeerd en zwijgzaam
geworden, diep doordrongen van Gods
oneindige macht, die altijd, onder
alle omstandigheden moest worden
geëerbiedigd, met stille berusting,
kon hij het lawaai der menschen niet
verdragen.
Op het triestig gelui van de
scheepsklok nam hij zijn pet af, waardoor de
zeer witte huid van zijn hoofd, nau
welijks bedekt door wat dun, rossig
haar, werd ontbloot; hij maakte een
kruis en wilde juist gaan bidden, toen
het scheepsvolk op hem kwam
toegeloopen, een en al opwinding, lachend
en schreeuwend als gekken:
Zi'Ni! Zi'Nil). La gna 2) Füippa!
je vrouw, la gna Filippa ! Zij leeft!
Ze is teruggekomen ! Je vrouw !
Kaptein Nino stond verbijsterd,
alsof hij een slag op 't hoofd had ge
kregen, als verloren onder al die
mannen, die hem dus bestormden;
en onthutst zocht hij in de oogen der
anderen als 't ware zekerheid, dat
hij deze tijding kon gelooven zonder
gek te worden. In een oogenblik
teekenden verschillende gemoedsaan
doeningen zich af op zijn gelaat: ont
steltenis ging over in ongeloovigheid,
angstige spanning in blijdschap; dan,
zichzelf niet meer meester, duwde hij
woest al het volk op zij, greep er een
in de borst, schudde hem heftig,
onder het uitroepen van: Wat?
Wat zeg je? en met opgeheven
armen, als wilde hij een bedreiging
afweren, stuiten, liep hij naar den
voorsteven, naar de mannen in de
sloepen, die hem met luide kreten en
uitnoodigend armgezwaai begroetten;
hij trad achteruit, haast geen weer
stand bieden kunnend aan 't ver
langen, het nieuws te hooren be
vestigen?of aan den lust om naar
beneden te springen? en keerde
zich opnieuw tot het scheepsvolk als
om hulp te vragen, te worden tegen
gehouden. Wat moest hij doen?
Maar, hoe zat dat dan ? Zij leefde, was
teruggekomen ? Waar vandaan ? Wan
neer? Niet spreken kunnend, be
duidde hij, door te wijzen naar den
bolder, dat ze het scheepstouw da
delijk zouden losmaken; en zoodra
ze het neerlieten om gesleept te
worden, riep hij: Houdt vast ?
greep het touw met twee handen,
sloeg een been erover heen, en werkte
zich naar beneden, sprong temidden
van de sleepers, die hem met opge
heven armen afwachtten.
Het scheepsvolk van de tartaan
was teleurgesteld en uiterst opge
wonden,' toen het de sloep met kapi
tein Nino zag wegvaren; en, om het
schouwspel niet te missen, begon het
als bezeten te schreeuwen tegen de
mannen in de andere sloepen, dat zij
tenminste het touw zouden inhalen
en de tartaan binnensleepen. Maar
niemand sloeg acht op dat geschreeuw,
allen roeiden wat ze konden achter de
sleepboot aan, waar in de grootste
verwarring kapitein Nino Mo op de
hoogte werd gesteld van den
wonderbaarlijken terugkeer zijner vrouw, die,
drie jaar geleden, op weg naar Tunis
om afscheid te nemen van haar
stervende moeder, door iedereen voor
dood was gehouden, omgekomen,
met de andere passagiers, bij de
schipbreuk van de boot. Maar neen,
neen, zij was niet omgekomen de
stakker: een dag en een nacht was
zij in 't water geweest drijvend op
een plank toen gered, opgenomen
door een Bussische boot, die naar
Amerika ging maar krankzinnig,
ja, krankzinnig geworden van schrik
en angst twee jaar en acht maanden
was zij krankzinnig geweest, in Ame
rika in New York, ja, in een ge
sticht toen genezen; ja, ja,
heelemaal genezen ??van het consulaat
had ze geld gekregen, om naar het
vaderland terug te keeren, n sinds
drie dagen was ze nu thuis, uit
Genua gekomen.
Kapitein Nino Mo, verbijsterd door
die van alle kanten op hem
neerhagelende berichten, knipte onop
houdelijk met zijn kleine,
bloedbeloopen oogen; tusschenbeide bleef het
linkeroog dicht, alsof het lid omlaag
was getrokken; en zijn gezicht trilde
krampachtig, nu hier, dan daar, als
prikten er spelden.
(Wordt vervolgd)
*) Afkorting van zio (oom) Nino.
2) Afkorting van signora.