De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 30 juli pagina 7

30 juli 1927 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

?lift' DËGROEftE AMSTERDAMMER VAN 30 JULI 1927 Uit de Natuur SCHILDERKUNST door A. PLASSCHAERT ANAGALLIS TENELLA Bij paal twintig door Dr. JAC. P. THIJSSE (Foto van P. Strijbos) TT ET valt moeilijk afscheid te nemen van de zee, maar bij paal twintig op Texel willen we toch even landwaarts afslaan. De lange duinenrij ligt voor ons in drie kleuren: wit het zand, een gor del van donkergroen vlak voor den duinvoet en hoogerop lichtergroen met geel doorspikkeld. Het donkergroen is van het biestarwegras, de plant waarmee in onze streken de vorming van vast duin gewoonlijk begint. Nog op het vlakke strand vinden we hier en daar reeds enkele sprietjes van dat gras, nu pas ontkiemd in den vochtigen zomer. Over vijfentwintig jaar kunnen deze plantjes uitgegroeid zijn tot groote plakkaten, die het zand hebben vast gehouden en zoo is dan een duintje ontstaan gelijk aan die welke wij thans betreden, vijftig meter verder landwaarts. Hier groeit nu de helm, in vollen bloei met groote grijzig witte of lichtgroene aardpluimen dicht behangen met wiegelende meeldraden. Het zand tusschen de helmbossen is vast en hard en effen en geeft menigen indruk te zien van allerlei gedierte dat hier Ver keert: gfoote duidelijke voetsporen van zilver meeuwen, met zwemvliesindruk goed afgeteekend, drieteenspoor van scholekster met kleinen indruk van den vierden teen, kriewelig gekrabbel van graspiepertjes en een raar kettingspoor van de , mesttorren. Het onvermijdelijk konijn ontbreekt , natuurlijk ook niet en even natuurlijk komen ons 'hier de sporen voor van de hennelijnen, of zooals de Texelaar zegt: bannelingen. Een kettingachtige teekening is afkomstig van de blinkende violette mestkevers, die hier de konijnenbolletjes begraven. Overigens is het hier in het buitenste duin bar en ledig. Eén voor een komen er enkele planten bij: zeeraket met paarse bloempjes, die op pinksterbloemen lijken, breede blauwgroene grasbladeren van zandhaver en eindelijk plat op den grond rozetten van de akkennelkdistel, die in de beschut ting van de helm ook hooge bloeistengels verheft met mooi gegroepeerde groote gele bloemen als van paardebloemen. Bij de meeste is de eerste bloem van de groep al uitgebloeid en veranderd in een mooien vruchtbol met wit wollig pluis. Op menige plaats in Holland's duin is deze melkdistel een sieraad van de zeereep. Nu volgen ook de eerste duindoorns en daarmee bereiken we de kamhoogte van de buitenste duiuenrij. Met een tooverslag verandert nu het landschap. Voor ons ligt een lange groene vallei, die naar links overgaat in een blinkende waterplas. De duinhellingen en de rand van de vallei zijn begroeid met de dichtste duindoorns met daartusschen veel vlieren, klein en groot, die nu op het eind van Juli hier nog rijkelijk bloeien. Bitterzoet strengelt door alles heen, behangen met ijle trossen van vio lette bloemen met geel hartje en sommige duin doorns zijn overdekt met kamperfoelie, de Texelsche kamperfoelie met de donkerroode bloemen. Uit een andere duindoorngroep steken de roomwitte bloempluimen van moerasspiraea omhoog en daar langs heen over biezen en riet ontdekken we het water, maar dat laten we links liggen. Wij hebben nu niet anders te doen, dan af te dalen langs een steil pad tusschen de duindoorns om ons te bevinden in een waar bloemperk, een indrukwekkende tegenstelling met de eenvormig heid van de buitenrichel. Het eerst zien we de roode bloemen van het duizendguldenkruid, nu wijd open in den zonneschijn, planten van twee decimeter hoog en nog hooger, rijk vertakt, frisch groen en dik in de bloemen. Geel en wit zijn zulke gewone bloemenkleuren, dat de gewone wandelaar er niet zoo heel bijzonder op let en zoo is het mogelijk, dat die hier in de vallei bij paal 22 kan staan zonder er erg in te hebben, dat al het wit afkomstig is van een van onze allermooiste bloemen, het Parnassusgras, Parnassia palustris. Doch eenmaal opmerkzaam gemaakt op den stijlvollen vorm, de reine kleur, de ongelooflijk fijn gevormde nektariën, de merkwaardige bewegingen van de meeldraden, het bijzondere steelblad aan de bloeistengel en velerlei andere moois, zal hij deze bloem naar waarde schatten en haar naam als leuze aanvaarden voor het behoud van onze vochtige duinpannen. Hier bij paal 22 staat de Parnassia in goed gezelschap, vooreerst dat duizendguldenkruid en dan nog het Wintergroen, Pirola, ook een plant van den eersten rang en de Moeras-wespenorchis, een van onze mooiste orchi deeën en die hier gelukkig ook bij duizenden groeit en bloeit. Nog andere orchideeën staan hier, mee rendeels uitgebloeid: Gevlekte Orchis, vleeschkleurige orchis, en de kleine groene Sturmia. Dat is er weer een, om apart naar uit te kijken: twee lichtgroene bladeren en een bloeistengeltje vingerhoog met enkele vreemd gevornde lichtgroene bloempjes. Terwijl we daarnaar zoeken zien we opeens tusschen het gras en de lage bloembiesjes een helder rose bloempje, nog een en nog een en nu merken we dat de grond hier als het ware door weven is met een kruipend plantje, bezet met een dubbele rij van ronde matgroene blaadjes en veel tamelijk groote rose bloempjes met een onduidelijk hartje. Als we dat beter bekijken, dan zien we dat de vijf meeldraden dicht bezet zijn met korrelige haren, die in de oudere bloemen verwelken. Dit H. Wiegersma te Dettrne De beeldhouwer Zadkine schijnt pas gezegd te hebben, dat Wiegersma de grootste schilder is van Holland. Om de waarde dezer uitdruk king zuiver te taxeeren, zouden wij moeten weten, hoever de kennis gaat van Zadkine wat betreft onze tegenwoordige schilderkunst, en hoe diep het oordeel van dezen beeldhouwer-teekenaar peilt. Maar dwaas zou het toch zijn, om dit oordeel van Zadkine, de waarde van Wiegersma te ontken nen. Want, ik heb het reeds meer neergeschreven: Wiegersma is ongetwijfeld een talent, en hij maakte reeds werk genoeg om dit talent tot zekerheid te maken. Hij is daarenboven een schilder in ont wikkeling. Dat bewijzen twee zijner laatste werken gewis: twee portretten van zijn vrouw. Niet lang geleden had ik met n mijner vrienden (tenminste ik beschouw hem als zoodanig !) een altercatie, die ontstond, doordat ik zei, dat hij geen dames-portret kon schilderen, of liever tot nu toe niet schilderde. Ik betreurde dat, omdat ik hem er toe in staat dacht, en ik wees hem op voorbeelden van grooten aard, b.v. op die van Moro van Dashorst. Deze vriend nam mij dit zoozeer euvel, dat ik het twist gesprek staakte. Wiegersma zat daarbij o.a., e gaf mij in deze gelijk. Maar zei hij ik kan het misschien binnenkort l Hij bewees het reeds te kunnen, want de twee portretten van zijn vrouw bewijzen het voor mij. Maar naast deze twee beeltenissen, die een schakeering meer beteekenden, zag ik bij hem drie andere portretten, on geveer van eendere picturale geaardheid, die, eenvoudig, eenvoudig! zijn psychisch-modelleerende kracht weer eens duidelijk maakten. Het waren een portret van een zwager, een zelf portret, en een van Zadkine. Dat van zijn zwager was, psychologisch, het grootst; dat van hemzelf had een karakter als de Batapoil van Daumier; dat van Zadkine was typischer voor den Boersche", die Wiegersma meestentijds is, of wil wezen. Alle drie waren zij in de saamstelling hunner kleur sonoor, maar simpel; in den vorm groot, en toch steeds karakteriseerend (zie b.v. de handen ! Deze vijf schilderijen beteekenen allen een bewijs, dat Wiegersma even goed psychische beschaving als een primairen, een primairen staat kan schilderen. Ze zijn alle de beeltenissen rijk aan 't sap van 't leven, anders zou ik ze niet bespreken, en ze zijn technisch-voltooid; de techniek is onmiddellijk verbonden, m.a.w .,met de innerlijke roering, die ze deed ontstaan. Naast deze zag ik verder een familiegroep (zijn huisgezin!), waar de kop van den schilder wat weinig volumen bezit onder den ouden gedeukten hoogen hoed, en een Offer van Abraham", dat me in de détails niet gansch-geslaagd lijkt, en ook in de uitdrukking wat psychisch-gewrongen. ... Alles tesaam was Wiegersnia's nieuwe werk, van zekerder gang dan tevoren weer, een goede be looning voor een graag-ondernomen tocht naar zijn stins" of state". J. S. MEUWSEN, Hofl. A'dam-R'dam-Doi Haag. DE BESTE HOEDEN IN HOLLAND plantje, zoo wondermooi is eigenlijk nog meer geschikt dan Parnassia om de strijdleuze te geven voor het behoud van vochtig duin en vochtiger hei, maar ongelukkig heeft het geen pakkenden naam, want alleen de plantkundigen onthouden Anagallis tenella en de gewone wandelaar kan niet goed wennen aan Tengere Bastaardmuur" of Teer Guichelheil". Maar niettemin is het een van onze mooiste en tegelijk minst gekende planten en een aanwijzer voor echt, oorspronkelijk wild landschap. In het Texelsch duin groeit het nog in grooten overvloed, evenals al de andere hoofd figuren van de vallei bij Paal 24. Ware dat niet het geval, dan had ik u die plek nooit gewezen. En ik wil graag, dat gij die bloemen ziet en bewondert, opdat gij de noodzakelijkheid gaat gevoelen, om de plaatsen, waar zij groeien te ontzien en te sparer. OOKTFRED:JftOESKE ZANDBLAD - SIGAREN 6 enIO ets'

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl