De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 6 augustus pagina 15

6 augustus 1927 – pagina 15

Dit is een ingescande tekst.

No. 2618 DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 6 AUGUSTUS 1927 15 Op den Economischen Uitkijk Van beroepsziekten! door Jhr. Mr. H. SMISSAERT r\ E Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid heeft aan het einde van Mei bij de Tweede Kamer een ontwerp ingediend tot wijziging der Ongevallenwet 1921, onder welk jaartal de reeds zoovele malen gewijzigde en herziene Ongevallen wet 1001 laatstelijk bekend is. De considerans van deze wetsvoordracht luidt eenvoudig dat het wenschelijk is gebleken in de O.-W. 1921 eenige wijzigingen en aanvullingen aan te brengen" en leert ons dus niets. Maar de M. v. T. doet ons zien, wat ook uit den inhoud der artikelen blijkt, dat hoofd zaak is de door den Minister verlangde gelijkstel ling van bepaalde beroepsziekten met ongevallen. Daarover nu valt wel een en ander op te merken. Over die gelijkstelling" is reeds veel te doen geweest; haar practisch effect is natuurlijk dit: dat de door zekere beroepsziekten onder zekere onstandigheden getroffene arbeider ten aanzien eener uitkeering vanwege de Bijksverzekeringsbank zal gelijkstaan met den door een ongeval getroffene. Hierbij doen zich verschillende vragen voor. Allereerst deze: wat is eene beroepsziekte"? Hoe is zij als zoodanig te herkennen ? Voorts: is het billijk den werkgever, de onderneming, te belasten niet de kosten, die uit het optreden van de bedrijfsziekte voortvloeien? Indien daarop bevestigend moet worden geantwoord, dan ryst^de vraag: of het juist is, zoodanige ziekte met een ongeval gelijk te stellen. Theoretisch is dit m.i. zeker niet juist, omdat men bij een ongeval altijd te denken heeft aan de plotseling zich voordoende inwerking van uitwendig geweld, waardoor lichamelijk letsel ontstaat, eene begripsbepaling, welke op ziekte niet past. Maar nüj dunkt, toegegeven kan worden, dat, indien men voorziening tegen de gevolgen van beroepsziekten wenscht en men de lasten (ten volle) op de onderneming wil leggen, het practisch is hier eene gelijkstelling met ongevallen aan te nemen. Doch Talma had er bezwaar tegen, de regeling van de schadeloosstelling voor beroepsziekten op te nemen in de Ongevallenwet; hij ontwierp eene (bijzondere) wet tot wettelijke verzekering van arbeiders tegen geldelijke gevolgen van beroeps ziekten" (1912), eene regeling, die (gelijk de term luidt) den weg naar het Staatsblad niet heeft ge vonden. Voordat ik over Talma's bezwaren spreek en over het betoog contra van Prof. Slotemaker de Bruine wil ik eerst meedeelen, waarom deze laatste thans met deze aanvulling komt: bij de S. G-. is ingediend een wetsvoorstel nopens voorbehoud der bevoegdheid tot toetreding tot het ontwerp-verdrag betreffende schadeloosstelling voor beroeps-ziekten, aangenomen door de Zevende Internationale Arbeidsconferentie, gehouden te Genève van 19 Mei tot 10 Juni 1925." Dit langademig verhaal beduidt, dat onze Begeering de goedkeuring vraagt van ons Parlement om mee te doen aan eene inter nationale afspraak om voor beroepsziekten scha deloosstelling te geven. Men weet, dat wij, Nederlanders, op zulke con ferenties nooit ontbreken en nimmer ons onttrekken aan op zoodanige bijeenkomsten rijpende plannen tot uitbreiding van sociale wetgeving. Men weet ook dat onze sociale wetgeving in vergelijking met die van andere landen reeds zeer uitgebreid is, zoodat wij dikwijls reeds hebben wat de anderen van elkaar verlangen. Doch de regeling van beroeps ziekten sluimerde bij ons sedert 1912. En de ver plichting erkennende willen wij haar ook nakomen. De heeren hebben te Genève in 1925 niet te veel van elkaar verlangd: wie daartoe bereid zou zijn, verbond zich om lijders aan beroepsziekten schadeloos te stellen op denzelfden voet en in dezelfde mate als bij hem voor ongevallen gold. Overigens bleef ieder vrij in de wijze van regeling, ook in de aanwijzing van het begrip beroeps ziekte", mits steeds als zoodanig aangemerkt wer den ziekten en vergiftigingen door a. lood (enz.), b. kwik (enz.) en c. miltvuurachtige infectie tenge volge van bepaald omschreven werkzaamheden. Wij konden dus daarmede volstaan, maar het zeer teekenende verschijnsel, waarop ik doelde, is nu dit; dat het door minister S. de B. ingediende ontwerp verder gaat dan het ontwerp-verdrag eischt. Waarom? De M. v. T. vermeldt geen grond, doch deze ligt voor de hand, is ongetwijfeld te vinden in de zucht onzer Begeering (en harer ambtenaren) om de zaken niet (naar men vreest) ten halve" te doen, om niet met het minimum te volstaan; zij voegt er nog vrijwillige categorieën aan toe. Volgens het ontwerp zullen bij algemeenen maat regel van bestuur nog andere dan de in de wet genoemde als met ongevallen gelijkgestelde kunnen aangewezen worden. Op welken grond berust deze uitbreidings-mogelijkheid? De M. v. T. zwijgt hierover, merkt alleen op, dat dit een gemakkelijke weg is, want, indien ,,in de praktijk de wenschelijkheid blijkt" van verdere uitbreiding, dan is daarvoor niet een uiteraard tijdroovende wets wijziging noodig." Echter gaat het niet aan, zoo ver volgt de Minister, om de bepaling van het ten laste der industrie komende verzekerings-risico aan de wet te onttrekken en aan een K.B. op te dragen; de bestuursmaatregel zal dus vervallen, indien niet binnen vier maanden na zijn in werking treden een wetsontwerp tot bekrachtiging is ingediend. Aan dezen (laatsten) waarborg moet men m.i. niet te veel gewicht toekennen. De uitbreidende bestuursmaatregel is dadelijk van kracht en blijft van kracht, mits maar binnen 4 maanden de wet tot goedkeuring is ingediend, ongeacht de vraag, wanneer die wet door het Parlement zal zijn aange nomen. En is verwerping van zulk een wet waar schijnlijk ? Die wet ontneemt dan den arbeiders door hen verkregene (hun door den bestuursmaatregel toe gekende) rechten; daartoe gaat men niet zoo licht over. Practisch komt dit stelsel" (reeds uit de Invaliditeitswet bekend) hierop neer, dat de Minister al vast nieuwe beroepsziekten als onge vallen aanwijst, dus het verzekerings-risico ten. laste der industrie verzwaart, rustig afwachtende dat het Parlement te gelegener tijd zijn besluit goedkeurt Een stelsel" van spoed, waardoor het verzekerings-risico de O.W. '21 steeds onzeker is, want het kan van den eenen dag op den anderen door een K. B. worden uitgebreid. Welke wordt, bij zoodanige onvastheid, de positie van instellin gen, die tegen eene vaste premie dit risico deiondernemingen hebben overgenomen? De M. v. T. stelt zelfs deze vraag niet! De onverschilligheid des Ministers voor de gelde lijke gevolgen van zijn voorstel blijkt ook uit zijne weerlegging van Tahna's bezwaren. Deze waren tweeërlei: l o. de maatstaf van de verzekeiingsplichtigheid volgens de O. W. is eene andere dan die in verband met beroepsziekten. Hiertegen voert Minister S. de B. niet ten onrechte aan, dat, deze bedenking feitelijk wegvalt nu alle bedrijven verzekeringsplichtig geworden zijn. Het tweede bezwaar betrof de risico-overdracht: vaak open baart de beroepsziekte zich eerst na geruimen tijd; welke risico-drager is nu voor de kosten aansprake lijk? Natuurlijk zal altijd aangesproken worden de risicodrager ten tijde van het zich manifesteeren der ziekte. Wat onbillijk is. Maar Minister S. de B. wuift deze bedenking met een breed gebaar op zijde: in 't algemeen zullen de gevallen, waarin een werk gever te zwaar wordt belast, opwegen tegen die, waarin juist hij vrijloopt, hoewel de ziekte ook in zijn dienst is ontstaan; hoe dit zij zoo besluit hij dit bezwaar weegt bij mij niet zóó, dat ik daarom van de eenvoudige regeling zou willen afzien. Ja, eenvoudig is de regeling. Zij onderscheidt en onderzoekt niet; dit na te laten is wel heel een voudig". Zij neemt aan, dat de nu eens te veel betalende werkgever 'n volgend maal te weinig betaalt, terwijl dan de last ten onrechte een ander treft.. .. Een blijmoedige onderstelling van com pensaties: nu eens te veel, dan weer te weinig, door elkaar waarschijnlijk net goed! Het stelsel van gooien met de muts. Eenvoudig ! O, zeker. Een stelsel"? Voldoende gegevens om na te gaan, welke lasten mijne wet zal meebrengen, heb ik tot mijn spijt niet, zoo eindigt de Minister, maar veel zal 't wel niet zijn en over eventueele uitbreiding zal ik vooraf de belanghebbenden raadplegen. Waarom dit niet nu reeds gedaan? Het is door dit alles wel duidelijk, dat men aan dit Departement van Arbeid wel heel licht denkt over zaken als deze. Het zal wel losloopen, zegt men, en wel meevallen en er zal wel een zekere compensatie zijn en in eik geval: het moet maar. Beurs-spiegel Donderdag 4 Augustus 1927. f~\ P de locale fondsenbeurs trokken wellicht ^"^ petroleumwaarden de meeste belangstelling, bij eenigszins onregelmatige tendens. Langzamer hand schijnen alle minder gunstige momenten, welke zich in den laatsten tijd ten aanzien van de olieindustrie hebben voorgedaan, t.w. de sterk toegenomen productie in de Ver. Staten, de kwes tie van den verkoop der Bussische petroleum, en de mogelijke invloed van een toepassing van het Bergin-procede, wel in de koersen verdisconteerd. De koersontwikkeling in de naaste toekomst blijft echter moeilijk te voorzien, te meer omdat de vorenvermelde invloeden alle uiterst ontastbaar en moeilijk op geld te waardeeren zijn. Nadat gedurende eenige maanden de discontomarkt bij voortduring heeft blijk gegeven van een uiterst vaste stemming, die de koersen voor het meest gangbare papier met twee handteekeningen deed stijgen tot boven de bankrente, is in de allerlaatste dagen een niet onbelangrijke verruiming ingetreden. De hernieuwde stijging van de wisselportefeuille der Nederlandsche Bank tot niet minder dan ? 175.000.000 op l Augustus j.l. doet veronderstellen dat in de vorige week het meerendeel van het ter markt komend disconto materiaal weder een onderkomen heeft moeten zoeken bij de Centrale Bank. Thans schijnt de open markt eenige capaciteit tot opnemen te bezitten, of het aanbod wellicht door na-ultimo-invloed tot een minimum gereduceerd. Particulier disconto kon althans weder een noteering van 3 7/16 bereiken. Dat de daling zich in eenigszing belangrijke mate zal voortzetten is intusschen uiterst onwaarschijnlijk. De geldmarktpositie op de beurzen rondom ons, en de ontwikkeling van het Nederlandsche acceptwezen, zullen een aanzienlijke verruiming wel tegenhouden. In Berlijnsche beurskringen ziet men in gespan nen verwachting een opleving van de activiteit op de fondsenmarkt tegemoet. Beeds sedert eenige weken, voorspellen insiders om strijd dat een ver ruiming op de geldmarkt, die het teeken tot de wedergeboorte eener haussebeweging zal geven, onmogelijk lang kan uitblijven. Men wijst daarbij op de omvangrijke leeningen door Duitsche pu bliek- en privaatrechterlijke lichamen in den vreem de ondergebracht, waarvan het provenu aldus de theoretici ten goede komt aan de Duitsche inheemsche geldmarkt. Bij het opstellen van die theorie heeft men echter buiten den waard gerekend. Men veronderstelde dat de Bijksbank een groot deel van de uit die leerlingen vloeiende deviezen zoude aankoopen, en aldus de circulatie uitbreiden. Het groote handelsbalans-deficit echter absor beert belangrijke bedragen van die deviezen, zoodat de Bijksbank weinig kans tot ,aankoop krijgt. Zoowel maandgeld op de effectenbeurs als particulier disconto blijven dan ook te Berlijn uiterst krap. De inschrijving op de nieuwe 6 pCt. consolidatieleening van Frankrijk is thans gesloten. In totaal is voor een bedrag van ruim 4.5 müliard francs daarop ingeschreven, hetgeen zelfs voor Fransche begrippen, die in den laatsten tijd meer en meer gewend zijn geraakt aan succesvolle binnenlandsche emissies, veel is. Voor niet minder dan twee derden werden de stortingen gekweten in contan ten, voor de rest door inwisseling van kortloopend schatkistpapier. Tot nog toe is het gevolg dat in vakkringen van deze uitgifte werd verwacht, nml. vermindering van de kunstmatige ruimte op de geldmarkt, nog niet ingetreden. De koers zoowel van particulier disconto als van beursleengeldeh blijft op een niveau van resp. 2J en 3 pCt. De stijging van den pondenkoers ten opzichte van den franc van ongeveer 124,02 tot 124.10 heeft te Parijs enkele dagen overdreven vrees voor de positie van den franc uitgelokt. Voor eenigentijd reeds had de Banque de France ten deele om de nog steeds actieve haussespeculatie in francs te remmen te kennen gegeven dat zij in den vervolge niet meer een verkoopkoers voor ponden zoude publiceeren, waaraan zij zich zou houden. Vroeger had zij zulks gedaan om de franckoers te steunen. Toen nu van de zijde van den handel vraag naar ponden ontstond bleek de Bank slechts bereid aan die vraag te voldoen tegen een koers die hooger lag dan den nog steeds gefixeerden inkoopsprijs. Wel moet de Franschs circulatiebank zich meester van de situatie op d« valutamarkt voelen, dat ze zich zulk een weeldi kan permitteeren, die haar voor een aantal maan den noodlottig had kunnen worden. C. K

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl