Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 6 AUGUSTUS 1927
No. 2618
Iets over testamenten
door Mr. H. G. KOSTER
T S er_jn jle wereld _van het recht een plechtiger
handeling^ dan het maken van een testament?
Bjj de meeste rechtsceremoniën kan de met een
weinig humor begaafde mensen een glimlach niet
weerhouden; doch het maken van een testament
stemt altijd tot diepen ernst. Geen wonder: het is
een handeling, waardoor de levende zijn wil doet
werken tot aan gene zijde des doods. Het testament
is van Bomeinschen oorsprong. Onze Germaansche
voorouders Tacitus vermeldt het uitdrukkelijk
in het twintigste hoofdstuk zijner Germania
wisten niet wat een testament was. Zij huldigden
de leer van den familie-eigendom. Die leer berustte
op het communistisch grondbezit der oude Ger
manen. Niet de individueele Germaan was eigenaar
?van den grond, maar de stam, de familie. Het stam
hoofd (vader, grootvader) was beheerder van de
stambezittingen. Stierf het stamhoofd, dan kwam
het beheer der bezittingen aan zijn zoon, maar de
eigendom ging niet over: deze bleef, waar hij was,
namehjk bij alle stamgenooten tezamen. Eerst na
de groote volksverhuizing verschijnt in de
Germaansche landen heel langzaain-aan het testament.
De_Kerk voerde het in, voornamelijk om de
geloovigen_in de gelegenheid te stellen, legaten te
maken voor vrome doeleinden (ad pias causas). Die
eerste Germaansche testamenten werden dan ook
niet ten overstaan van een notaris maar ten over
staan van den pastoor verleden. Toch was er een
heel groot verschil met het testament zooals dat
in het Bomeinsche recht al meer dan duizend jaar
bekend^was.^ Het Germaansche testament was
alleen geldigjvoorzoover het roerend goed betrof;
voor het onroerend goed bleef nog lang communisme
gelden; daarover mocht niet het individu, doch
alleen de gemeenschap beschikken. Bovendien kon
in het Germaansche testament nooit een erfgenaam
worden aangewezen, wél een legataris. Daarentegen
was een Bomeinsch testament waarin geen erfge
naam was aangewezen, ongeldig. Waarschijnlijk
hangt dit samen met de oud-Bomeinsche voor
ouder-vereering: er moet iemand zij%, die zorg
draagt voor den geest des overledenen door het
brengen van doodenoffers en andere piëteitvolle
handelingen. Ook de meeste oosterlingen, in het
bizonder de Chineezen, sterven niet gerust, indien
zij niet iemand nalaten, die voor het zielenen van
hun schim kan zorgen. De Chinees, die geen kin
deren heeft, neemt om die reden allén dikwijls een
zoon aan. Bij ons in Indiënoemt men zoo iemand
een djaga aboe d.w.z. aschverzorger: zorgdrager
voor de belangen van de schim, als het lichaam tot
asch is vergaan. Diezelfde angst, dat de lares et
penates te kort zouden komen, bewerkte, dat de
Romein een testament zonder aanwijzing van een
erfgenaam geen echt deugdelijk testament achtte.
En zónder testament te sterven, was voor een goed
Romein eigenlijk een schande. Doch evenals de
begrippen van zedelijkheid overal ter wereld ver
schillen, zoo loopen ook de opvattingen van
vroom, held bij de verschillende volken zeer uiteen. De
"Viermanen, zelfs toen zij reeds lang tot het
Christendom waren bekeerd, duldden in hun testamenten
geen aanwijzing van een erfgenaam. Een legataris
aanwijzen bij testament, kon er mee dóór: de Kerk
had het ingevoerd; maar een erfgenaam bij testa
ment instellen, dat nooit! Dieu seul fait héritier en
France, luidde een spreuk in het noorden van
Frankrijk, waar het Germaansche recht evenzeer
gold. Dieu l Met andere woorden: de eene mensch
den anderen niet tot erfgenaam benoemen.
N.v. % F. VAN DER HEIDE
HILVERSUM
fORAVELANUSCHEWEa TEL. 1150.
VRAAGT U EENS TEEKEN INGEN
EN PRIJSOPGAAF VOOR HET
SMAAKVOL INRICHTEN VAN
uw LANDHUIS OF VILLA.
BEKNOPT PROSPECTUS FRANCO,
Een Duitsche spreuk zegt het ook kernachtig:
Der Erbe wird geboren, nicht erkoren. Nog heden ten
dage kan in Frankrijk iemand niet tot universeel
erfgenaam worden ingesteld. Wel mag de eene
Franschman den anderen bij testament zijn heele
vermogen nalaten, maar de gelukkige heet dan niet
universeel erfgenaam, doch universeel legataris t
Wonderlijk : het Fransche erfrecht is
Germaanscher dan het Nederlandsche en moderne Duitsche.
Het testament bevat den wil, den uitersten wil
van den overledene. Maar die wil is niet almachtig:
de erflater mag maar niet bepalen wat hem goed
dunkt. Hij mag geen onzedelijke of met de openbare
orde strijdige wenschen uiten. Doet hij dat toch,
dan wordt daaraan geen gevolg gegeven. Van
oudsher is als onzedelijk beschouwd de clausule,
dat iemand erven zal als hij trouwt met een door
den erflater aangewezen meisje, bijvoorbeeld met
des erflaters zuster of nicht. Maar bovenal: de erfla
ter is niet vrij zijn heele vermogen aan vreemden te
geven; een minimum moet hij aan zijn naaste bloed
verwanten nalaten. Dit wettelijk minimum noemt
men de legitieme portie. Ten onzent hebben zoowel
de kinderen als ook de ouders recht op een legitieme
portie; de ouders echter alleen dan als er geen
kinderen zijn. Wie zijn naaste bloedverwanten dus
geheel onterft, maakt een ongeldige beschikking.
Zoowel het Bomeinsche als het latere Germaansche
recht huldigen het beginsel der legitieme portie.
Maar het is interessant te zien, hoe geheel ver
schillend Bomeinen en Germanen dit principe
beredeneerden. Voor den Germaan was het de
natuurlijkste zaak ter wereld. De kinderen zijn
immers reeds bij het leven des erflaters mede
eigenaars van het familiegoed. De erflater is slechts
beheerder. Hoe zou die beheerder hun iets kunnen
ontnemen, dat hem nooit alleen .heeft toebehoord ?
De onroerende stamgoederen zijn de natuurlijke
legitieme portie. Deze opvatting werd mij eens
aardig geïllustreerd door een met het geld zijns
vaders zeer kwistig omspringend student in de
rechten. Toen ik hem tot eenige matiging aan
spoorde, kreeg ik ten antwoord: och, mijns vaders
geld is eigenlijk reeds mijn geld; mijn vader is
alleen maar de beheerder; ik huldig de leer van
den oud-Germaanschen familieeigendom !
De Bomeinen hadden het niet zoo gemakkelijk
met de motiveering van de legitieme portie. Bij
hen was de wil des erflaters soeverein. Als een
onzichtbare geesteshand strekt die wil zich uit
over den rand des grafs. Maar de Eomeinsche
juristen waren voor geen kleintje vervaard en zij
redeneerden aldus: wie zijn bloedeigenkinderen
onterft, is niet wel bij het hoofd; het testament
van een waanzinnige is ongeldig, ergo, ook het
testament van hem, die zijn kinderen de legitieme
portie onthoudt, is ongeldig.
Behalve op het punt der legitieme portie, is de
erflater ook nog op andere wijze in zijn vrijheid
beperkt. Zoo verbiedt onze wet onder meer, dat de
domino, rabbi of pastoor, die den overledene ge
durende de ziekte, waaraan deze bezweken is, heeft
bijgestaan, uit het testament voordeel geniet
(953 B.W.). Dit is niet heel vleiend ten opzichte
van de geestelijke herders. De oud-Fransche wetten
waren een beetje inschikkelijker en verboden alleen,
dat de biechtvader des overledenen in het testa
ment bedacht werd. De geestelijken behoeven zich
echter van dit wantrouwen niet al te veel aan te
trekken, want het treft en nog op veel bijtender
wijze - een geheel andere klasse van personen: ook
de dokter en de apotheker, die den overledene
gedurende de laatste ziekte diensten hebben ver
leend, mogen uit het testament evenmin voordeel
genieten. Wie denkt hier niet even aan het Haagsche
vergiftigingsdrama? Helaas, homo homini lupus
* ? *
*
Op l Mei 1925 is er een merkwaardig wetje tot
stand gekomen, dat lijnrecht ingaat tegen den
geheiligden wil der erflaters. Oude dames en heeren
bepalen menigmaal in hun testament, dat hun
artistieke, historische of wetenschappelijke ver
zamelingen op een voor het publiek toegankelijke
plaats bewaard moeten blijven. Zelfs vermaken
NEEMT EEN PROEF MET DE
Caramel en Toffee
van de Lancashirc Confectionery Products
ELANDSTRAAT No. 77f DEN HAAG
zij wel eens heele heerenhuizen aan een gemeente
met beding, dat de gemeente zulk een huis onder
houden zal en met onveranderden inhoud ter be
zichtiging stellen. De toegangsprijs en kijkdagen
staan soms in het testament. Maar zulke beschik
kingen kunnen voor particulieren zoowel als voor
gemeenten leelijke lastposten worden. Sluiting op
sommige dagen, verhooging van entreegelden
kunnen wenschelijk, vereeniging van zulke
dwergmuseumpjes met een gemeentelijk museum kan
noodzakelijk worden. Daarom is nu bepaald, dat
veertig jaar na den dood des erflaters de Hooge
Baad (onder goedkeuring van de Koningin) zulke
beschikkingen mag wijzigen of zelfs heelemaal
vervallen verklaren. Dit wetje is een unicum in ons
recht: een volmaakt geoorloofde testamentaire
beschikking wordt achteraf door de Overheid
teniet gedaan. Juristen van den ouden stempel
zouden zulk een overheidsinmenging met veront
waardiging hebben afgewezen. Voorzeker zouden
zij hebben uitgeroepen: o, gij bemoeizieke Staat,
zelfs de dooden laat ge niet met rust !
Boekbespreking
door HERMAN MIDDENDORP
Nordahl Grieg. . .. Maar het schip c/aat
verder. Vert. uit het Noorsch door
Annie Romein- Verschoor. A
msterdam, z.j. H. J. W. Becht.
Een mooi, boeiend boek, dat zich in het uit
nemende Hollandsch van de vertaalster bijzonder
goed laat lezen. De kleine maatschappij van een
scheepsbemanning wordt hier in beeld gebracht.
Een maatschappij in haar afgeslotenheid van de
wereld, haar eenheid op zich-zelf, met haar ver
schillende levens, die zich toch verbonden voelen
aan de aarde en die aarde nu en dan bereiken, zich
uitvierend in onbeheerschte hartstochten, ver
scheurd door het onevenwichtige, dat het bestaan
van den zeeman meebrengt. Het boek is pessi
mistisch van atmosfeer. Er is niets in van het
geïdealiseerde zeemansleven, zooals we ons dat
herinneren uit onze, nu al lang weer verouderde,
negentiend'eeuwsche Hollandsche letterkunde. Het
is een boek van bitteren ernst; een boek van de
sombere zee, die eischt, eischt het heele leven van
den mensch, verandert en vervormt het heele
menschelijke zieleleven tot'de banden met de
aarde verbroken zijn. Dat tragische proces wordt
hier in verschillende individuen voltrokken; nood
lottig, onvermijdelijk, en zoo plastisch is de be
schrijving, dat het schip als het ware wordt tot een
macht op zich zelf, een noodlots-incarnatie, die
onweerhoudbaar haar slachtoffers meevoert, haar
last van geschonden zielen, van droomen en ge
dachten, zuchten, vloeken en tranen. De
eigenaardig-fatale nawerking van het zeemansleven op
het menschelijke karakter bij een bepaalde groep
van personen is bier uitgebeeld op een treffende
manier, en met meesterschap over den vorm opge
bouwd tot een uitnemend geheel.
Een suggestieve teekening van Hahn Jr. versiert
het omslag.
RIJMPRENTEN.
De kunstschilder J. Franken Pzn. was zeker de
aangewezen man om het gedicht De Vaders van
J. Greshojf te illustreeren met een houtsnede die
thans de rijmprent (uit de hand met 5 kleuren
verlucht) siert. Deze prent mag alleszins geslaagd
heeten. Thans zijn in voorbereiding het gedicht
Zomernacht van Albert Besnard (illustratie van
J. Franken Pzn.), Soldatenkerstmis van M. Nijhoff,
Ceres van J. van Nijlen, Bloed en Zand van A.
den Doolaard, Hölderlin van H. Scholte. De
uitgever A. A. M. Stols te Bussum die deze
rijmprenten in eenzelfde formaat uitgeeft (prijs 40 cent
per exemplaar) heeft ook planodrukken van Vondel
en Hooft en Fransche rijmprenten in voorbereiding.