De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 20 augustus pagina 19

20 augustus 1927 – pagina 19

Dit is een ingescande tekst.

No. 2620 DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 20 AUGUSTUS 1927 19 FEUILLETON: De klucht van de Reuskes door ANT. THIRY (Met teekeningen voor de Groene Amsterdammer" door Fred. Boyaerts l Had de Teppe-uit-de-Poort Stafke mogen gelooven, dat hij zoo maar voor de aardigheid eens geerne in zijne plaats op Reuskes-dag achter trommel en fluit met de Reuzin door de stad wou floreeren, met veel plezier had hij gezegd: Geluk ermee, Stafke, liever gij dan ik !" Want al was de Reuzin van dunne, met locht geblomd katoen omspannen wissen, met bovenop een kop van karton, al was ze bijlange zoo zwaar niet als heuren vent-gemaal Goliath dien Soe-de-Blazer rond droeg, 't was voor den Teppe zijn dun figuur toch altijd een erge korvee, verdoken onder heuren hoepelrok, die zotte pop op zijn schouders door de straten te promeneeren en heur daarbij dan nog op pleintjes en bruggen te doen draaien en zwieren. Veel liever hadde hij op zijn zolder bij zijn duiven gezeten of levers in een koel stamineeke om een potje te kaarten. Maar ja, hij was niet voor niet por tier van de Spaansche Poort, alwaar de stad heur magazijnen had en waar ook Goliath en zijn Mieke in een af zonderlijk kamerke hun onderdak genoten, 't Reuskesdragen op Zater dag vóór Lierekermis behoorde nu eens bij dat ambt en geerne of niet, de Teppe moest marcheeren. Was 't nu een andere geweest, die 't kwam vragen, lang had hij er niet moeten over verzinnen. Maar juist Stafke ! De Teppe kon er niet aan doen, maar volgens zijn begrippen was er iets niet in orde met dien jongen. Niet omdat hij theater sp ldeVerre van daar. Hij had respect voor Stafke zijn spel en als hij weer eens in de een of andere klucht optrad, was hij altijd de eerste om kaarten te koopen en te gaan zien. Want zoo'nen komiek vond men niet meer, in heel het land niet. 't Was om te bersten als men hem aan den gang zag en te verwonderen was het niet, dat 't Vredenberg dan iederen keer vol zat lijk een benneke haring ! Maar Stafke zijn serieusheid in 't leven van alle dagen had den Teppe nooit aangestaan. Als men hem daar zoo zag aanko men, deftig en gewichtig in zijn zwart kostuum, met eeuwig en altij d zijn landmeters aktetasch onder den arm, en 't gezicht, met het dobbelpuntig blond baardje eraan, in een strenge schoolmeestersplooi, was er toch geen mensch geweest, die had kunnen zeg gen dat dat nu die beroemde komiek was. Nooit geenen lach, nooit geen plesant woord, en als hij den mond open deed dan was het om op een zwaarwichtigen pastoorstoon dingen te zeggen over gemeentezaken en poli tiek, en steken onder water te geven aan wie ermee dierf lachen. Neen, er was iets niet in den haak bij Stafke en 't was maar goed dat geenen eenen zijnen klap ernstig op nam. De Teppe had het altijd gedacht. En nog veel meer geloofde hij het sedert hij aan zijn ooren was komen hangen om met Mieke te mogen uitgaan. Waarom die conditie dat niemand het weten mocht ? Waarom als er niets achter zat, vijf frank voor zoo'n karwei over hebben? En waarom zoo koppig-obstinaat ieder jaar, tegen dat Reuskesdag in 't zicht kwam, daar terug mee voor de pinnen komen? Want niet eenen keer had Stafke 't hem gevraagd, maar al twee jaar achtereen. En ook zoo niet terloops als ze malkander toevallig eens tegen kwamen. Neen, hij maakte zich voor de gelegenheid weer eens klant van ,,'t Sint-Jonas",waar deTeppe's avonds zijn potje pakte en een kaartje lei, kwam er aan zijn tafelke zitten, en als bij 't luiden der elfurenklok 't stamineeke gesloten wierd, bracht hij hem tot aan de Spaansche Poort. Al foeterde de Teppe dan ook honderdduizend keeren: neeëStafke, laat mij gerust, al zwoer hij er eeden op dat 't nooit ofte nooit zou gebeuren, 't was precies of hij zei niets. Van als hij effen den mond hield om op aseni te komen, was hij daar met zijn reuzin en dat hij er nog altijd vijf frank voor over had en dat niemand het mocht weten. En datzelfde lieke herhaalde zich dan soms zeven, acht dagen, avond aan avond, totdat Reuskesdag hem van dat geplaag kwam verlossen tot 't naaste jaar. 't Was voor den Teppe niet plesant te moeten peinzen dat dit hem weer te wachten stond dit jaar: een week lang zoo nen stommen potkijker bij 't kaartspel en dan zijn koppig ge vraag weer een keer. Hij kende Stafke. Lossen zou hij niet. "* ^Jjj Een wijle had hij eraan gedacht of het niet goed was alles aan 't klokzeel te hangen; dan zou do aardigheid voor Stafke er wel af zijn, meende hij, en dan werd hij er meteen van verlost. Maar hij dierf niet goed. Zouden ze niet met hemzelf gaan lachen in plaats van met Stafke? Vijf frank kunnen verdienen met niks doen, en 't niet willen ! Hij zou wat te hooren krijgen en niet het minst thuis van zijn Net ! En uitgelachen worden, en op den koop toe zijn huis vol ruzie, dat waren dingen waar de Teppe niet tegen en kon, die hem zouden ziek maken van ellende. Neeë, 't beste was nog maar te doen lijk verleden jaar en 't jaar tevoren, vond hij: zijn gezaag verdragen en hem laten loopen. Stafke zijn koppigheid zou wel slijten. Was 't dees jaar niet, dan was 't het volgende of later nog. In alle geval, toegeven deed hij nooit ! II Doch, al stond zijn besluit zoo vast als een muur, al had hij er zijnen kop willen voor laten afkappen, dat derde jaar gebeurde iets waaraan de Teppe in de verste verte niet had durven peinzen. . . . 't Wierd Maandag vóór Liere-kermis, en Dinsdag en Woensdag, maar geen Stafke liet zich zien 's avonds in Sinte-Jonas". Hij geeft het op !" lachte de Teppe opgelucht en hij wreef zegevierend in zijn handen. .,Da's jandore, rap. 'k Dacht da 'k hem tenminste voor een jaar of zeven aan mijn garen had ! Laat hem nu maar bij Soe-den-Blazer probeeren om met Goliath te mogen sleuren; die is van lood; daar breekt hij onder !" Maar lang duurde zijn blijdschap niet. 's Anderendaags reeds toen hij thuis kwam uit Sinte Jonas, eer nog dat hij de deur van hun keuken achter zich had toegedaan, kreeg hij een kouden geut erover die hem vergriezelen deed. Keg eens, Teppe." sprak Net rap en kwaad, 'k moet u iets vragen. Ge zij t toch ni zot ge worde zekers? Daar straks toen ge pas weg waart is Stafke hier geweest voor u. En 'k heb daar toen iets fraais moeten hooren. alsdat gij zoo maar weigert vijf frank op te rapen, die ze in uwen schoot willen gooien. H ebbe gij 't zoo rojaal, menheer de Baron? En als ge er nu nog iets voor moest doen, maar niks, absoluut niks !. . . . Ten contrarie, ge zijt er zelf van af." En wat hebde gij gezegd?"' onder brak haar de Teppe. Wa da'k heb gezegd? Wa zou'k nu hebben gezegd !. . . . Dat hij overinorge komen mag. . . . Da w' t zulle belikkere." ,,Oni den duvel ni !" sakkerde de Teppe en kwaad lijk een huis, met de vvüsten boven zijnen blazenden kop, keerde hij zich om en trok met veel gestamp en deurgeslaag naar boven. 't Was om razend te worden, om do muren op te loopen ! Want wat nu begonnen? Kop houden, zijn huis woken en maanden vol lawijd en hooi 't geval de straat op, of wél toegeven. Godwist-wat op zijnen nok halen voor dienstverzuim en dan nog door dat stukske comediespeler \iitgelachen worden ! Dien hooien nacht lag de Teppe er over te woelen on to duizeneeren 011 den dag daarop ook nog. Hij zag het in, 't was hangen of worgon, andors stond er niots op ! 't Maakte hem ton langen leste zoo zot en radeloos, dat hij er zonder eten uittrok, staminee in en staminee uit en zich een stuk in den kraag dronk lijk 't nog nooit was gebeurd. Ze moesten hem dien nacht zelfs naar huis brengen, alleen vond hij zijnen weg ni meer ! Zie...." sprak hij 's anderen daags tegen zijn Net, gij hebt het gewillen, hèmensch?.... Doet al op! . . . .Maar de gevolgen ze zijn voor u, zulle !. . . . En ge kunt alles zelf in orde brengen 'k Steek er geen hand aan uit !" Goed !" beet zo terug, ,,'k Zal 't alleen wel gedaan krijgen. . . . Maar gij, geen kuren ni meer, hoorde 't !.... En laat me nu maar doon !" En zonder naar den Teppe om te zien, die zich aan 't koper blinken zette van de brandweerpompen, die ook onder de Spaanscho Poort hun onderkomen hadden, trok ze aan 't werk. Ze sleurde op heur eentje de reuskes uit hun logement de koer op, stelde er een dobbel ladderken naast en met een handvleugel kuischto ze 't stof en de spinnewebben van Mieke en Goliath. Daarna stroopte ze de reuskes hun rokken omhoog, kroop hun van wissen gevlochten korpus binnen en daar ook werden ze verlost van 't vuil en de spinnekopdraden. (Slot volgt)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl