Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 20 AUGUSTUS 1927
Gijsbrecht's Amstelstad
door Pro/. Dr. H. BRUGMANS
|~^ E heer 't Hooft behoort sedert jaren tot de
^^-^ ijverigste en scherpzinnigste onderzoekers van
«Ie oudste geschiedenis van Amsterdam. Ongeveer
tien jaar geleden onderzocht hij in een min of meer
geruchtmakend boek den oorsprong der stad.
Hoewel zijn conclusiën niet zonder bestrijding zijn
.gebleven, heeft hij ze in hoofdzaak gehandhaafd in
«en reeks van studiën, die voornamelijk in de
jaarboeken van Amstelodamum zijn verschenen
«n die ook weer niet onbesproken zijn gebleven.
Ten slotte heeft hij nu de resultaten van al zijn
^onderzoekingen samengevat in een boek, dat
onlangs is verschenen; hij noemde het Gijsbrechts
Amstelstad. 1)
Die titel geeft reeds den inhoud van dit boek
Aan. De heer 't Hooft tracht in dit goed geschreven
boekje het oudste Amsterdam, dat der Aemstels
?en in het bijzonder dat van Gijsbrecht IV, Vondels
held, weer op te bouwen. Zelfs is hij niet vreemd
aan de gedachte, dat Vondel niet zoo sterk over
dreef, toen hij het ondergaande Amsterdam in zijn
<lrama beschreef als een groote en grootsche stad,
?vermaard in oorlogen, sterk door handel en
scheep?vaart. In dichterlijke visie heeft Vondel reeds
.gezien, wat veel later het historisch onderzoek
?zou komen bevestigen.
Is dat inderdaad zoo? Is Amsterdam inderdaad
?zooveel ouder en in zijn oudheid zooveel rijker
«n machtiger dan men gewoonlijk aanneemt?
Er is reden tot twijfel, ook na het onderzoek van
?den heer 't Hooft. Deze historicus behoort zeker
tot de meest ijverige en toegewijde speurders;
men kan veilig zeggen, dat geen document of ander
gegeven, dat ook maar in de verste verte verband
houdt met de geschiedenis van Amsterdam, hem
is ontgaan. Zijn heuristiek is voortreffelijk; van
?zijn met noeste vlijt verzameld materiaal kunnen
alle latere onderzoekers in de ruimste mate partij
trekken, ook al aanvaarden zij niet alle conclusies,
?die hij eruit trekt. Ook zijn kritiek is gewoonlijk
juist en treffend; hij ziet onmiddellijk, wat uit een
<J.ocument is te halen en weet elk gegeven zijn
plaats te geven. Maar zijn kritiek gaat soms wel
?wat te ver; zij wordt hyperkritiek; zij verwerpt
«en voor de hand liggende, maar niet geheel
vaststaande conclusie om een andere te aan
vaarden, waartegen veel meer te zeggen is.
Tot zoover gaat alles goed, ook al kan men den
teer 't Hooft niet steeds op zijn paden volgen.
Maar'op de kritiek volgt de synthese, het uitbeel
den van het historische verleden zelf. Het spreekt
van zelf, dat kritiek en synthese elkander dikwijls
raken en zelfs veelal over elkander heen schuiven.
Maar wanneer men den historischen arbeid van den
lieer 't Hooft overziet, is het toch duidelijk, dat hij
in zijn synthese het meest tekort schiet. Wat toch
is het geval? De heer 't Hooft zegt ergens, dat hij
?niet behoort tot die geschiedvorschers, die alleen
-met documenten werken en de middeleeuwsche
geschiedenis alleen opbouwen op oorkonden.
"Volkomen juist. Alleen moet mij de betuiging van
het hart, dat zoodanige geschiedvorschers ook
?uiterst zeldzaam zijn of liever niet bestaan. Ieder
verstandig historicus zal zijn historische stof
putten uit de bronnen, directe en indirecte, die
ter beschikking zijn en niet alleen uit een bepaalde
DIT
MERK
18 BEN WAARBORG VOOR
ONOVERTROFFEN REPRODUCTIE EN
ONGEËVENAARDE AFWERKING.
N.V. DUTCH GRAMOPHONE COMPANY,
AMSTERD. VEERKADE 28 A OEN HAA«
soort bronnen, welke dan
ook. Dat doet de heer
't Hooft en hij volgt daar
bij een methode, die al
zeer veelvuldig werd en
wordt toegepast. Hij maakt
gebruik van de alom en van
oud s bekende directe en
indirecte bronnen voor de
oizdste geschiedenis van
Amsterdam, oorkonden, re
keningen, kronieken en der
gelijke. Meer dan iemand
vóór hem bestudeert hij
den bodem en wat deze
hem leert over de oudste
periode der stad. En ook
speurt hij naar de gege
vens, die oudere en nieu
were rechtsgewoonten en
-toestanden kunnen ver
schaffen over vroegere ver
houdingen : formulieren,
namen, titels doen hier al
lerlei feiten aan de hand.
Ten slotte trekt hij zijn
conclusies uit afbeeldingen
van thans verdwenen ge
bouwen.
Dat alles is zeker volko
men in orde. Hoe rui
mer de historicus .zijn taak
opvat, hoe zekerder hij kan
worden van goede en be
trouwbare resultaten.
Intusschen ligt het voor de
hand, dat het niet alleen
aankomt op de veelheid der
bronnen, maar op het rechte
gebruik, dat men ervan
maakt, en vooral van de
synthese, waartoe men ze
brengt. Nu schiet in dit
laatste opzicht de heer
Hooft stellig te kort: hij
schiet te kort, omdat hij te
ver en ook wel verkeerd
mikt. Wij wezen er reeds
op, dat zijn synthese dik- '
wijls zeer goed en juist is;
maar even vaak trekt hij conclusies van verre
strekking uit een zeer schamel aantal gegevens.
Daarvan eenige voorbeelden.
In 1218 schrijft Gijsbrecht III een brief aan de
regeering van Lubeck, waarin hij verzoekt een
kogge met eenige van zijn mannen, die daar zijn
vastgehouden, vrij te laten. De heer 't Hooft
concludeert daaruit met Ter Gouw, dat dat wel
een Amsterdamsch schip zal zijn geweest.
Intusschen is in den brief van Amsterdam nergens
sprake; van waar de kogge afkomstig was uit het
vrij groote gebied van Aemstel, weten wij niet.
Een der zuilen van het oude stadhuis van Amster
dam draagt een afwijkend karakter en is misschien
wel romaansch. De heer 't Hooft concludeert
daaruit, dat wij hier met den aiouden rechtspaal
van Aemstel en Amsterdam hebben te doen,
waarvoor eigenlijk geen enkel argument is aan te
voeren. In het privilege van 1300 van Guy van
Avesnes is sprake van raden of van een raad
der stad. De heer 't Hooft acht dezen raad identiek
met de latere vroedschap, de vier-en-twintig,
later de zes-en-dertig, hoewel het volkomen zeker.
is, dat die raad of vroedschap eerst in de eerste
helft der vijftiende eeuw voorkomt. Een overoude
zouthandel op Frankrijk wordt gegrond op het
feit, dat er aan het Damrak een Zoutsteeg is, die
op zijn vroegst in de vijftiende eeuw voorkomt.
Er is een oud zegel, dat door den heer 't Hooft
op 1275 wordt gesteld, maar waarvan de tijd van
vervaardiging en gebruik geheel onzeker is.
In 1495 laat Amsterdam zich een privilege be
vestigen, dat in 1277 door den bisschop van Riga
aan de kooplieden, die zijn stad bezoeken, was
verleend. Het is duidelijk, dat dit stuk alleen
bewijst, dat Amsterdam in 1495 handel op Lijfland
dreef, wat wel niemand zal tegenspreken. De heer
't Hooft concludeert, dat dat reeds in 1277 het
geval moet zijn geweest.
Wij zouden zoo kunnen voortgaan, maar
wenschen het niet. Vooral ook hierom niet, omdat wij
den schijn niet op ons willen laden aan de werk
kracht en de scherpzinnigheid van den heer 't
Hooft niet alle recht te willen doen. Maar bij alle
waardeering, die wij voor zijn noesten arbeid hebben,
mogen wij toch niet verhelen, dat zijn poging om
De Valera's eed van trouw aan den Koning
Teekening voor de Groene Amsterdammer" door. Joh Braakensiëk
MEINEED? PARDON, MIJN EED!
J. B* BENNER 6 ZOON l
PIANOHANDEL ^^^^ I
DEN HAAG 97 NOORDEINDE =
aan het Amsterdam der dertiende eeuw een groote
beteekenis als handelsstad en als middelpunt van
Amstelland te geven, vrij wel is mislukt. Men zou,
om dat in bijzonderheden aan te toonen, een betoog
moeten opzetten van minstens denzelfden omvang
als het boek van den heer 't Hooft. Hier moge het
voldoende zijn met enkele gegevens aannemelijk
te maken, dat Gijsbrechts Amstelstad, zooals de
heer 't Hooft die ziet, van evenveel waarde is als
de dichterlijke verbeelding van Vondel. Ten slotte
is de moderne onderzoeker dan toch bij den ouden
dichter niet in slecht gezelschap.
l) C. G. 't Hooit. Gijsbrechts Amstelstad,. Amster
dam, P. N. van Kampen en Zoon. Z.j.
SLUIT GEEN ZON
BUITEN
VRAAGT BEGROOTING VOOR EEN
HUISINRICHTING MET UITSLUITEND
K L E U R E
DEN HAAG
C H T E
MATERIALEN
lAMSTERDAM ? ROTTERDAM
XHPER
&ZOHEN