Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 20 AUGUSTUS 1927
PÏO. 2620
Meet- en wiskunde als fondament
der beeldende kunsten
door H. J. M. WALENKAMP C*.
aanleiding van het in
No. 2599 van de Groene" onder
bovenstaanden titel verschenen
artikel ontving ik verschillende blijken
van instemming .met de strekking
ervan, en tevens het verzoek,
dergelijke beschouwingen zoo nu en dan
voort te zetten.
Eerlijk gezegd, was ik over dezen
bijval wel eenigszins verwonderd.
Want al wat met wis- en meetkunst
verband houdt, wordt over 't algemeen
als dor en droog opzij gezet. Is het
zelfs niet zóó ver gekomen, dat de
laatste jaren door deskundigen op
' dit gebied heftige strijd gevoerd
wordt over de vraag, of het niet
wenschlijk is, pp onze inrichtingen van
Onderwijs deze wetenschappen
gedeeltlijk te schrappen, althans het
ervoor bestemde aantal uren sterk
in te krimpen?
Toch behoorden meet- en wiskunde
reeds bij de Klassieken tot de hoogste
wetenschappen, wier roeping volgens
.hen bestaat in de scherping van het
vernuft en de verheldering van het
voorstellingsvermogen. Op deze zijde
van het vraagstuk kunnen we echter
hier verder niet ingaan. Slechts zij
opgemerkt, dat de geheele fout en de
oorzaak van de tendens tot achteraf
stelling dezer verheven wetenschappen
hierin schuilt, dat bij het tegenwoordig
onderwijs alles te abstract" behan
deld wordt.
De jeugd is nog niet geschikt tot
het opnemen van abstracties; zij
haakt naar concreete" dingen. Zij
moet de dingen zelf eerst grondig
hebben leeren kennen en door aan
schouwing in zich hebben leeren
opnemen, 'alvorens zij in staat is, de
abstracte eigenschappen ervan te
bevatten en te doorgronden.
Alle aangeblazen wetenschap is hol.
Slechts wat op controleerbare waar
neming berust, heeft beteekenis voor
de jeugd.
Leerbeeken over Meetkunde be
ginnen met direct de verschillende
?eigenschappen van lijnen, hoeken,
vlakken enz. te bespreken en te ver
klaren, zonder ook maar iets te ver
melden over de lichamen" waaraan
deze lijnen, hoeken, vlakken uitslui
tend hun aanzijn danken. Ziehier het
onderwijs eener Wetenschap op z'n
kop l
Hoe prachtig en aantreklijk zou
deze wetenschap niet gedoceerd kun
nen worden, indien men trachtte,
op de allereenvoudigste manier, aan
de hand der regelmatige lichamen en
hun afleidingen, hun wezen en onder
ling verband, ja hun wederzijds door
dringen, hun aan elkaar ontgroeien
en zich weder in elkander oplossen,
dus hun innerlijke Eenheid in on
eindige verscheidenheid, ,,in natura"
den leerling helder voor oogen te
stellen; om eerst daarna aan te toonen
en te bewijzen, hoe, hetzij direct of
indirect, alle meetkundige wetten
aan de bestudeering dezer lichamen
te danken zijn.
Door de aanschouwing der regel
matige lichamen (de kristallen) leert
de leerling onder beproefde leiding
geleidelijk hun mathematische eigen
schappen, doch vóór alles hun schoon
heid kennen. Deze aanschouwing
oefent een onweerstaanbare aantrek
kingskracht, die heel het onderwijs
ten goede komt. En in aansluiting
hiermede diende men de leerlingen
bij d,e voorgeschreven teekenlessen
deze lichamen te leeren projecteeren
met het volledig trekken der daarvoor
benoodigde cirkels en hulplijnen. Hier
door zouden zij leeren inzien, hoe uit
de eenvoudigste gegevens als 3-,
4- en 5-hoek, enz. de grootste ver
scheidenheid van kunstige figuren
ontstaat, figuren als bloemen, een
lust voor het oog.
(Men bezie de bijgaande schetsen
van Konijnenburg).
Zouden aldus de bekende mathe
matische wetten voor de studeerende
jeugd nog niet iets anders worden dan
droge wetenschap? Zouden zij geen
gestalte verkrijgen en waarachtig
beginnen te leven? Geen takken van
Wetenschap, die een beter inzicht
vermogen te geven in de onmisken
bare eenheid in de natuur, ondanks
alle verscheidenheid, dan wis- en
meetkunde. En zouden zij, van een
hooger plan bezien, daardoor niet tot
de hechtste steunpunten van ons
moreele leven moeten gerekend wor
den? Want zou er wel iets ter wereld
zijn, dat, ondanks allen twijfel, ons
zulk een groot vertrouwen in het
leven afdwingt als juist de overtuiging,
dat de schepping geleid wordt door
wetten, vast en hecht en eeuwig
onveranderlijk? Onveranderlijk,
onafhanklijk van ruimte en tijd, geldend
voor deze wereld, evenals voor alle
andere.
Meetkundige grondslagen in de
schilderkunst
Om op m'n vorige beschouwing
terug te komen, dient allereerst
gememoreerd, dat een der lezers zoo
vriendlijk was mijn aandacht te
vestigen op een interessante studie
van K. H. de Haas, verschenen onder
den titel: Over aantoonbaar meet
kundig verband tusschen formaat en
compositie van schilderijen".
De schrijver bespreekt hier achter
eenvolgens werken van Durer, Mauve,
Bembrandt, Bubens, Jan van Eyk en
Pra Angelico en tracht op vaak zeer
aanneemlijke gronden aan te toonen,
hoe hun kunstwerken een
meetkunstig lijnenspel tot verborgen onder
grond hebben.
Het is te betreuren, dat dit belang
rijk werkje niet in den handel is. Het
ware te wenschen, dat er een tweede
en tevens uitgebreider en van grootere
afbeeldingen voorziene uitgaaf van
verscheen. Deze studie verdient dit in
alle opzichten.
Een tweede en in algemeenen zin
belanger werk is dat van den schilder
W. van Konijnenburg, dat den titel
voert: De Aesthetische Idee",
Van Konijnenburg toont zich hier
overtuigd voorstander van den
geometrischen grondslag voor den opbouw
van kunstwerken.
Hetgeen mij het meest in zijn boek
treft, is, dat hij de oneindige ver
scheidenheid der meetkunstige grond
slagen doet kennen, en dat hij de te
kiezen grondslagen afhankelijk stelt
van den aard en het wezen der daarop
te verwezenlijken composities. Ziehier
het juiste uitgangspunt. Want aldus
wordt het systeem of mathematisch
lijnenspel geen dwangbuis voor kunst
uiting, doch het gewillig voertuig;
geen bediller of bedwinger, maar een
helper en vriend voor den kunstenaar.
Van Konijnenburgs werk wordt
door sommigen duister genoemd; ik
ben het met dit oordeel niet eens, al
dien ik te erkennen, dat het zich aller
minst gemaklijk laat lezen. Het komt
mij voor, dat dit laatste veroorzaakt
wordt door den aphoristischen stijl
waarin het geschreven is; het mist de
noodzaaklijke overgangen; ook is het
in vele uitingen te apodictisch en op
verschillende punten voor bestrijding
vatbaar. Afgescheiden hiervan is het
een uitmuntend, en uitstekend ge
llustreerd werk, geen lees- maar een
studieboek vol verheven ideeën en
praktische wenken.
De oorzaak van het verborgene der
vroegere kunstwetten
Hoe komt het toch zal menigeen
zich natuurlijk vaak afgevraagd heb
ben dat, terwijl uit alles blijkt, dat
vroegere kunstenaars wel deeglij k min
of meer eenvoudige meet- of
wiskunstige grondslagen voor den opbouw
hunner werken bezigden, ons zoo
weinig essentieels daaromtrent over
geleverd en bekend werd.
Het antwoord op deze vraag is
gemaklijk te geven.
De mathematische wetten toch
waren van de vroegste tijden der
geschiedenis af slechts aaneen betrek
lijk gering aantal geleerden en kun
stenaars bekend. Deze alleen kenden
hun hooge beteekenis. Deze wetten
werden van geslacht op geslacht
sedert de verre Oudheid in geheime
scholen bewaard, verder bestudeerd
en volmaakt en aldus aan de
zoogenaamde ingewijden der latere
geslachten overgeleverd.
De eerste vraag die daarbij rijst is,
waarom werden deze wetten geheim
gehouden? De kennis ervan moet
toch waarlijk onschuldig zijn !
Oppervlakkig beschouwd, zou men
zeggen, dat deze laatste opmerking
volkomen juist is. En toch is zij dit
geenszins. Want het kort-en-bondige
antwoord erop is, dat men aan geestlijk
nog onvoldoend onontwikkelden geen
middelen in handen moet geven, welke
te onbegrijplijk en te verheven zijn
voor de nog gebrekkige en onvol
tooide ideeën die in hun ziel huizen.
Men moet hierbij toch nooit ver
geten, dat een systeem, een stelsel,
slechts een mathematische onder
grond is. Wat op zulk een stelsel ont
wikkeld wordt, is voor de
zintuiglijkewereld hoofdzaak. Daarom kunnen,
derglijke stelsels onder het bereik.
van zwakke krachten slechts schaadlijk
zijn voor de ontplooiing van waar
achtige kunst. Ziehier de wezenlijke
oorzaak der vroegere
geheimhoudingNu moet men echter niet meenen,
dat in de oude scholen deze geheim
houding volkomen was. Integendeel.
Openbaring der geheime wetten ge
schiedde allerwege; doch slechts op
een van juist inzicht getuigende
wijze. Men gaf naamlijk zooveel ervan
als men noodig oordeelde; of, beter
gezegd, men openbaarde de wetteix
in den vorm van apodictische voor
schriften of recepten", zonder de
verklaring van het waarom".
Van onderscheiden volken en uit.
verschillende tijdperken zijn onseenige
van dergelijke voorschriften bekend;
bijv. van Indië, China, Egypte, van
Grieken en Bomeinen, evenals uit het
Gothische- en Renaissance-tijdperk.
De vak- en ambachtslieden, die deze
voorschriften bij hun werken toepasten,
hielden zich daar stipt en onvoorwaar
delijk aan; deze recepten vormden hun
evangelie; zij geloofden erin en schon
ken eraan, hun volkomen vertrouwen
evenals wij vertrouwen schenken aan
de recepten onzer dokters, al weten
we ook absoluut niets omtrent hun,
samenstelling en innerlijke werking.
Dikwijls vraagt men zich af, hoe
het toch komt, dat de oude stads- en
buitenhuizen (door de eenvoudigste
vaklieden in vroeger eeuwen gebouwd)
zoo schilderachtig, zoo evenwichtig;
en, ondanks hun onregelmatigheid,
meestal zoo harmonisch zijn; zelfs
zóó goed van verhouding, dat ze door
de meeste hedendaagsche architecten
in hun schilderachtig evenwicht niet
kunnen overtroffen worden.
Stelt men die vraag aan menscheii
die het zoogenaamd weten kunnen,
dan krijgt men tot steriotiep ant
woord, dat de vaklieden indertijd veel
meer schoonheidsgevoel dan thans
bezaten, en dat hun gevoel nog niet
door allerhande wereldsche zaken en
beslommeringen afgestompt was.