De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 27 augustus pagina 7

27 augustus 1927 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

Na. 262! DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 27 AUGUSTUS 1927 Uit de Natuur vs KOP VAN MANNETJE-STEEKMUG p.: de palpen Andere door Dr. JAC. P. THIJSSE "C" R kwamen drie brieven binnen, elk niet een platgedrukte mug, met de vraag, of dat nu een' malaria-mug was en met de opmerking, dat het er dan wel heel erg voor stond, want dat die dieren zich thans bij zwermen van duizenden en nog eens duizenden vertoonden. De lange tasters aan het zuigapparaat waren wel heel dui delijk; het moesten dus wel malariamuggen zijn. Toch waren het er geen: de mooie pluimsprieten bewezen alvast, dat we met mannetjes te doen hadden. Nu hebben de mannetjes van haast al onze stekende muggen lange tasters aan hun zuigappa raat, maar die tasters zijn bij de verschillende soorten weer verschillend. Ter wille van de vol ledigheid heb ik mij nu maar weer aan het teekenen gezet, naast elkaar plaatsend een kop van een mannetjes-gewone-mug en een van een mannetjesmalaria mug. Met gewone" mug bedoel ik de Culex pipiens, die in officieele stukkeu ook wel zingmug" genoemd wordt. Op sommige plaatsen is een andere muggensoort nog wel gewoner dan de gewone, dat is die groote met donker gevlekte vleugels en zwart met witte pooten, die noemen we wel rmgelmug en zijn wetenschappelijke naam is Theobaldia annulata. 't Is stellig wel een goede bekende van u. Bovendien komen er in ons land nog meer dan een dozijn andere muggensoorten voor, die oppervlakkig veel op elkaar gelijken, maar toch zoo duidelijk, van elkaar verschillen, dat het een lust is, ze te determineeren. Als je er een beetje in raakt, dan zijn de muggen al even mooi en bewonderenswaardig als alle andere planten en dieren. Het is nu de goede tijd, om naar mannetjesmuggen uit te kijken. Je kunt ze ook op het gehoor af ontdekken. Dezer dagen kwamen we langs een boschrand en het leek wel of alle hoornen stonden te zingen. En eergisterenavond in mijn hof, was de lucht vervuld van fijn gezoem en daar konden we de zangers ook meteen mooi bekijken. Aan den buitenrand van het kreupelbosch hingen wolken van muggen ter hoogte van de toppen van de eike struiken en meters hoog boven de toppen uit. Als je vlak tegen de struik stond, zag je al die donkere muggen tegen de heldere avondlucht en ze lieten zich niet storen. Het was zelfs niet moeilijk, telkens een enkele in het vizier te nemen en dan te ontdekken, dat hij al zwierend toch vrij wel op dezelfde plaats bleef. Soms echter gingen deelen van de wolk zich opeens vervormen en verplaatsen en dan was het ook wel te zien, dat een enkel mtiggenpaar de dansplaats vaarwel zei. Al die wolken bestonden hoofdzakelijk, bijna uitsluitend, uit mannetjes-muggen. Wanneer die wolk plotseling van gedaante veranderde, dan was er een wijfje in de buurt en dat werd weldra door een mannetje gegrepen. Dat was allemaal heel duidelijk te zien en zonder het minste ongerief, want de mannetjes steken dier noch mensch en de wijfjes denken er op dat oogenblik niet aan. Maar later, als het op eieren leggen aankomt, dan moeten ze eerst een bloedmaal" gehad hebben' dus dan heet het oppassen. Wanneer je dit beseft en al die duizenden en duizenden dieren aanschouwt, dan ziet het er toch wel wat huiverig uit en krijg je een duidelijke voorstelling er van, hoe poelen en plassen en slooten weldra zullen krioelen van imiggenlarven en dat zeer binnenkort het muggenheir vertienvoudigd, honderdvoud kan worden. Inderdaad is dat op menige plaats zoo; de oppervlakte van de poeltjes op boerenerven ziet soms ruw van al de muggenlarven, die met hun ademhalingsbuizen hangen aan het watervlak. Ik maakte mij dan ook bezorgd over onzen vijver en heb er een uurtje aan besteed, om dien volgens de regelen der kunst af te zoeken naar eieren en larven. We nemen met een grooten wit geémailleerden lepel of steelpannetje telkens een schepje van het oppervlak. Vooral wanneer het zonnetje helpt met licht en schaduw, kun je tegen den witten ondergrond zelfs zeer kleine wezen tjes nog duidelijk onderscheiden en dat ziet er dikwijls met allerhand gedoe zoo aardig uit, dat je veel langer blijft toekijken, dan noodig is, om eieren en larven te constateeren en te tellen. Ik had daar pas van genoten in een polder in Zee land, waar je in n schep tegelijk anopheles-larven en spookachtige langooggarnaaltjes kon treffen, wat nogal leerzaam is. In mijn vijver echter trok ik niets dan nieten. Verleden jaar had ik er nog een aardige bende anopheles-larven gevonden, maar nu niets, den heelen vijver rond niets, zoover de lepel reikte niets, ook al waagde ik een paar natte voeten. Toch was er plantengroei genoeg en ook geen gebrek aan rustige hoekjes. Hoe kwam dat nu ? Ons twaalftal waterhoentjes, twee ouden plus tweemaal vijf jongen? Dat kan ik moeilijk aannemen. Als je wilt weten, wat er in 't water gebeurt, dan ga je aan den oever zitten tegen de zon in. Je ziet dan in een tamelijk wijden kring heel duidelijk de oppervlakte en tegelijk de diepte. Daar kwamen boven de groene vloer van kranswier en waterpest de kleine vischjes aanzwemmeu, heele scholen glinsterend grijze, haast doorzichtige, grootoogige vischjes. Ze gleden heel rustig door het water, dicht aan het oppervlak. Zagen ze daar een klein voorwerpje, een pluisje, een stofje, dan hapten ze daarnaar met groote snelheid en het werd mij wel heel duidelijk, dat er in helder water waar genoeg van die vischjes zijn, geen plaats is voor een talrijke bevolking van mugKAAKTASTEB VAN KINGELMUG genlarven of zelfs eieren. De muggen kunnen echter gerust zijn, want er bestaan nog plasjes en poelen, zelfs slooten en vaarten in overvloed, waar de visschen te kort schieten. Ook ben ik er zeer benieuwd naar, of ze in mijn vijver wel de baas zul len blijven en de lepel zal nog wel eens dienst moeten doen. Nog iets. Men kan die muggen gemakkelijk met de hand uit zoo'n zwerm grijpen en met een netje gaat het nog beter. Mocht ge mij er een paar willen sturen, dan zal ik daar heel blij mee zijn. Het hindert niet, als ze in den brief plat gedrukt worden. KOP VAN MANNETJE-MALARIAMUG p.: de kaaktasters of palpen SPREEKZAAL TV/T et bijzondere instemming las ik de artikelen van professor Kernkamp over het onderwijs aan het gymnasium, overladen als het nu is sedert 1919. In die overlading der leerstof ligt dan tevens mede de oorzaak van het verschijnsel, dat menige leerling, die vroeger het onderwijs wel had kunnen volgen, dit nu nog alleen kan met de grootste moeite. Door de zeer belangrijke vermeerdering van de wis- en natuurk. vakken kunnen alleen die leerlingen nog zonder bezwaar meekomen, wier aanleg ontwikkeld is in beide richtingen: de litte raire- en de wiskundige. Het ligt voor de hand, dat bovengenoemde vermeerdering het zwaarste moest drukken op de leerlingen der a-afdeeling, wier belangen daardoor niet alleen niet werden gediend, maar zelfs in bedenkelijke mate werden geschaad De wijziging geschiedde toch alleen in de richting, door de b-leerlingen begeerd, en dus (ook al kregen ze, naar het schijnt, van het goede te veel) in hun voordeel; de a-leerlingen moesten daarbij naar rato ook het hunne verwerken, zonder dat zij daar bij ook maar in n enkel opzicht gebaat waren voor hun verdere studie. Het is als vader van een leerling der a-afdeeling dat ik hierop in 't bijzonder de aandacht wenschte te vestigen. Dat ik de meening van een zoo bij uitstek bevoegde als de rector van het gymnasium te Utrecht, die wijst op het te veel verdeeld worden der aandacht over twee gedachtencentra in klas 3 en 4, gaarne onder schrijf, spreekt van zelf, en dan nog wel met de toevoeging: dit euvel is in klas 5 nog allerminst verholpen. Men oordeele: op het gymnasium alhier (en zoo is de toestand natuurlijk overal) hebben de a-leerlingen nog 2 uur wiskunde (waaronder dan wis- en nat. aardsk.) en nog 3 uur (d.i. alle uren in deze klas) nat. met de b-leerl. samen. Daarbij doet zi,ch dan ook nog het volgende allerzonderlingste verschijnsel voor (waarvan ik echter niet weet, of dit juist van '19 dateert). In deze klas nl. waarin de a-leerling de litteraire studie heeft gekozen, omdat, die voor hem de meest geschikte is, in diezelfde klas begint voor hem meteen het onderwijs in het voor a-mathematisch aangelegden zoo bijzonder moeilijke leervak: de stereometrie. Dat is nu toch precies hetzelfde, alsof men tegen een b-leerling zei: ,.je hebt nu de wis-en nat. studie gekozen? goed zoo! laten we daarom met een maar beginnen met Gr. en Latijn en dit nog twee jaar volhouden, want daar heb je later immers zoo veel aan". De vraag, die professor Kernkamp zich ver oorlooft: of de a-candidaten niet beter waren gediend met wat minder en vooral met wat mindeiwetenschappelijk onderwijs in de wis-en natuurk. vakken, zou ik als vakman zonder eenig voorbe houd bevestigend willen beantwoorden. Het ware m.i. voldoende, wanneer men zich bepaalde tot het volgende: de stelkunde en planimetrie blij ve. zooals het mi is; de stereometrie vervalle; natuur- en scheikunde worden veel eenvoudiger gedoceerd en dit onderwijs eindige met de vierde klas. Niet alleen dat mij bovenstaande regeling mogelijk en wenschelijk voorkomt, zij ware voor de a-leerlingen ook niets meer dan een daad van eenvoudige rechtvaardigheid.'' Hilversum. J. POSTUMA

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl