De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 3 september pagina 13

3 september 1927 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 3 SEPTEMBER 1927 13 Dramatische kroniek door TOP NAEFF BALI Tekst enteekening voor ,,de Groene Amsterdammer' door J. O. Sinia Het komend seizoen _T ET tooneel staat er, zou men zoo zeggen, in Nederland goed vóór. Br komen nog altijd . gezelschappen bij, schouwburgen worden vergroot , «n verfraaid, een wedstrijd in exploitatie-sys temen spant de verwachting. Tooneelkunstenaars, die eens in een rol hebben uitgeblonken, en het daarop niet tot directeur, directrice, directeursvrouw of echtgenoot eener directrice hebben ge tracht, vindt men hier nauwelijks meer. De vraag, ?die eenige jaren geleden verontrustend leek te worden: hoe komen alle tooneelisten onder dak, «n hoe beent de Muze het bij ? is geen vraag meer voor zoover het de jongsten betreft, doch ook de Ouderen weten zich van Dinxperloo tot Hoensbroek te redden. Het is niet te schatten hoeveel tooneelstukken die allen met elkander in het aanstaande 'seizoen zullen verwerken ! Uit alle eeuwen, in alle .stijlen, met of zonder de talenten, die ervoor jioodig zijn. De Shylockken staan, als ik wél ben Ingelicht, in slagorde, Dumas-père a la Russe zal den toon aangeven, en de Tante uit Indiëzal voort gaan te bewijzen: que du sublime au ridicule il n'y ,a qu'un Charleston. Alles floreert en niemand ?over de geheele linie staat meer voor iets. De eenige, die er een beetje beteuterd bij kijkt, is welbeschouwd de tooneelkritiek. Want wat valt «r voor haar nog te doen, nadat zij geen succes ?onopgemerkt heeft gelaten, boven haar krachten aanmoedigde, en vastliep in de superlatieven harer ?welgezindheid ? Heeft zij nog eenig recht van bestaan, sinds dit ideaal werd bereikt? Een ideaal, waartegen, menschelijkerwijze gesproken, jnets in te brengen kan zijn. En waarvoor men al «venmin behoeft te pleiten om het ingang te doen vinden. Het is met het tegenwoordig tooneel als met ?de hedendaagsche vrouw. Opvallende schoonheden ziet men haast niet meer, doch ook het leelijke meisje" behoort tot het verleden. De mooien krijgen bij den algemeenen snit te weinig relief, de niet-mooien weten haar hoedje altijd nog wel zóó uitdagend-schoon op haar neusje te drukken, dat ze er ook zijn mogen. Eenzelfde verschijnsel vertoont het tooneel: het generaal aspect is verbeterd, middelmatige begaafdheid draagt verbluffend haar panache, uitstekende talenten komen hoe langer hoe minder voor, of, voor zoover zij er reeds waren, minder in aanmerking. Het is of de natuur zelve zich heeft aangepast aan de sociale behoefte van gelijkheid, of zoowel de menschelijke ziel als de ?mode medewerkt aan de gewenschte nivelleering. En het opmerkelijkste is daarbij, dat ook het talent het bij uitstek van God-gegevene bin nen deze grenzen blijft: aardig en passabel, maar zelden ontroerend, zelden openbarend, zelden zóó absoluut en verheven, dat wij er alles om ver geten. De tooneelkritiek als het mij geoorloofd is in het huis van den gehangene van den strop te spreken - heeft zich daar in den loop der jaren bij aangepast. Wil zij haar taak naar den eisch des tijds vervullen, dan heeft zij nog slechts te Maakt Uw woning gezellig door Uw meubelen te betrekken van A'MSTEHDAH n AAM) Franco levering, schriftelijk garantie. loven, zonder omzien. En waarom zou ze niet? Om opbouwend" te kunnen werken, in den zin dien men vroeger daaraan hechtte, zou ze minstens moeten weten wat er wordt opgebouwd. En om tot eenig verzet te geraken, behoorde zij tot op zekeren graad warm te loopen. En wie wordt er ten slotte mee gediend? De directeuren en directrices maken eigenhandig hun oordeel der pers", en het publiek, dat den schouwburg bezoekt, heeft aan deze meer en meer uitgebreide advertenties genoeg. De overigen, die zelden of niet naar den schouwburg gaan, lezen de tooneelrubrieken in 's blaue hinein, zonder den achtergrond van het schouwspel, en in den regel ook zonder het stuk te kennen, gelijk een rebus. En terwille van dit twijfelachtig resultaat zou in ons land de gewetensvolle recensent er een openlijk oordeel" op na moeten houden, tal van charmante jonge dames en verdienstelijke jonge heeren de veeren uit den staart moeten trekken, in den schouwburg tusschen twee fauteuils in vallen, en zich tal van onaangenaamheden op den hals halen, welke in dit leven gemakkelijk te vermijden zijn. Helden,die in de toekomst dit nog zullen volbrengen, die de hoogere rechten van den Dichter en uit verkoren vertolker zullen blijven verdedigen, liever dan in den grooten strooppot een zachten dood te sterven. Over het beroep opzichzelf heb ik geen hartzeer. Het kan alleen een beroep of roeping zijn in een tijdperk, waarin een beweging" noodwendig en levenskrachtig blijkt, zooals we dat in de littera tuur omstreeks 1880 hebben zien worden, en zooals veel later, omstreeks 1907, het tooneel ten onzent zijn nieuwen koers nam. De strijden van thans gaan buiten de kunstbelangen om, en wanneer het soms om iets essentieeëls lijkt te gaan, zijn. het gezochte verschillen en acrobatische toeren, waar voor maar een kleine minderheid zich tijdelijk wat op wil winden. Wat onze belangstelling voor het oogenblik le vend houdt, is de vraag: gaat op den duur een kunst ten onder aan overmaat van tevredenheid, aan ongelimiteerde voldoeningen, aan een algeheel gebrek aan maatstaf? En wat zouden de gevolgen zijn wanneer zich nu werkelijk weer eens een kunst gebeurtenis voordeed van den eersten rang? Zou men het opmerken? En zouden er, in geval van niet, nog woorden van kracht zijn om het, met onaf gebroken,,hosanna's" verwend publiek ook daarop opmerkzaam te maken? Mogen we met deze kans nog rekenen, dan blijft, geloof ik, dit onze taak: een achterpaadje vrij te houden voor het eventueel superieure. Bij alle concurrentie dezer tijden, eenmaal moeten er toch weer kunstenaars opstaan, die niet in de eerste en laatste plaats vragen: wat vleit het publiek? Eerst dan kan er weer sprake zijn van be middeling, van vruchtbare discussie, van samen werking, en staan we met z'n allen, opnieuw vóór het groote probleem: hoe vormt zich in Nederland een theaterpubliek? Wij bezitten er nog altijd geen. Eenige jaren geleden is er een begin geweest, leek er een kleine, langzaam groeiende gemeente van waarlijk in het tooneel belangstellenden opgestaan. De sociale verhoudingen en de massa-productie hebben dit publiek weer verjaagd; het dankbare publiek, dat thans de schouwburgen vult, wenscht niet meer dan aangenaam bezig te worden gehouden. Daartoe beschikt het tegenwoordig tooneel over beproefde middelen, en zoolang de kunstenaars zelf bij dit succes hun voldoening vinden, is er geen reden om den wederzijdschen examen-eisch te verzwaren of met idealen aan te komen, die op een ander plan liggen, en daar beneden slechts mis verstand kunnen ontmoeten. Waar de groote hoop de kunst regeert, daar staan de kunstenaars voor wie de kunst une longue patience" is, machteloos. Zij moeten wachten op de scheppende persoonlijkheid, die zich op hun schouders stelt en de menigte aan zich onderwerpt. Voor wie daarop vertrouwen, komt het er niet veel op aan, of het wachten een beetje lang duurt. En voor het overige is immers alles in orde, en davert de lucht van de daden, die al of niet zullen worden gedaan. Een hoekje van de Poëzie (vorstenerf) van Gian?jar. Ter herinnering diene, dat Gianjar indertijd, in 1906, het staatje was, dat het Ned.-Indisch gezag trouw Heef en zich niet bij het gewapend verzet van Badoeny, Tabanan en Kloenkoeng wenschte aan te sluiten. Toegepaste kunst door OTTO VAN TUSSENBROEK Het Aanplakbiljet van ,,de Koopman van Venetië" Voor ,,de Koopman van Venetië" te spelen dooi' ..het Amsterdamsch Tooneel" werd door l'ostma een aanplak-biljet ontworpen in zwart, geel, rood en grijs op witten grond gedrukt dooi' Luii en ('o. te Amsterdam. Hen zou zoo zeggen: eene prachtige opgave, waavvan een teekenaar van talent y.ijn volle vreugde. kan beleven en waarbij hij niet lang te zoeken heeft om daarvan iets bijzonders te maken, waarin iets van het geweldige conflict van liet betreffende tooneelspel tot uitdrukking komt. Doch jammer genoeg, ging hiev een goede kauw verloren. De teekenaar deed zichzelf, in een ver langen vooral sterk te zijn, geweld aan met het gevolg dat zijn ontwerp rammelt en vooral onge voelig en leeg aandoet. Men ziet, naar rechts geschoven, den hoofd persoon uit het stuk niet de armen boven het hoofd geheven en iti de rechterhand een blad papier, gekleed in een gele monnikspij. Achter deze figuur wordt de linkerzijde der com positie gevuld door een opmerkelijk kinderachtig geteekend schip. (Men verwarre dit bijwoord niet met kinderlijk" want kinderen teekenen in den regel met heel wat meer uitdrukkingskracht !; In duidelijke, maar leelijke letters is ten slotte de tekst gegeven. Weinig goeds valt er aldus van dit. biljet te zeggen en er is reden te over om het te laken. Immers, men ziet het in onzen tijd maar al te vaak: dit >/e>i i/d moilenünmv, waarbij al wat het vaak deiwerkelijk oorspronkelijke zoo belangrijk maakt, wordt nagepraat zonder ook maar in het minst begrepen te zijn.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl