De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 1 oktober pagina 13

1 oktober 1927 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER VAN t OCTOBER 1927 13 den Economischen Uitkijk Beschutte en onbeschutte bedrijven door Jhr. Mr. H. SMISSAERT IE er aanspraak op maakt op den economischen uitkijk" te staan teneinde den omstanders mee te deelen wat hij voor wetens waardige op dien observatiepost waarneemt (maar de naam van deze rubriek is niet door mij uitge vonden!), die behoort toch ook wel aandacht "te schenken aan en te vestigen op de onderscheiding van beschutte en onbeschutte bedrijven. De term is, meen ik, buiten den kring van hen, die zich met economische vraagstukken bezighouden, nog ?weinig bekend; die term is eene vertaling uit het Engelsch: sheltered" en unsheltered" of ex"poeed". Waaruit reeds dadelijk blijkt, dat hier niet gedacht wordt aan beschermde" of onbeschermde" nijverheidstakken. Waaraan dan wel? Ook bij het onderscheid tusschen beschutte en ?andere bedrijven is, gelijk bij bescherming, buitenlandsche mededinging een factor van overwegende iMteekenis','" doch het verschij tusschen beide termen bestaat hierin: het beschermde bedrijf wordt in zijn strijd tegen buitenlandsche concurrenten bijgestaan; het beschutte behoeft zoodanigen bij, stand niet, omdat het door zijne bijzondere ge aardheid den buitenlandschen concurrent niet of nauwelijks te duchten heeft. Tot dit type behooren dus die groepen van ondernemingen, welke ons diensten bewijzen, voor welker verrichting wij geen beroep op eene onderneming van over de grenzen tunnen doen, diensten, waarvoor wij uitsluitend <of zoo goed als) op Nederlandsche praestaties zijn «angewezen. Het zal wel niemand invallen bouw, vakarbeiders uit den vreemde te doen overkomen «JB voor hem hier te werken; wij eten het in onze naaste omgeving gebakken brood, dragen her stellingen aan onzen inboedel op aan den behanger«m-den-hoek. Natuurlijk is de exploitatie van gas«u electrische-licht-fabrieken beschut, evenzeer als het vervoerwezen. Slechts in tijden van be langrijke prijsverschillen wegens ? sterke valuta daling in ons omgevende landen geven wij ons drukwerk aan andere dan Nederlandsche instel lingen; in normale gevallen zijn ook die geschut. En nu ziet gy ook, welke onbeschut zijn. In de ?eerste plaats alle export-bedrijven, niet alleen omdat zij uitvoeren, maar omdat zij goederen voor de wereldmarkt voortbrengen, welke ook elders "voortgebracht en dus ten onzent ingevoerd <kunnen) worden. Maar onbeschut zijn ook:niet "Voor uitvoer werkende ondernemingen, welker productie aan buitenlandsche mededinging bloot staat of, bij geringe wijziging van de conjunctuur, ?daaraan blootgesteld kan worden. Eten wij al ons eigen" (nationaal) brood, het behoeft niet van nationaal meel te zijn. Doch het is niet noodig, nog meer voorbeelden te noemen; het onderscheid is wel volkomen duidelijk. Slejchts moge ik er nog «p wijzen, dat een van nature onbeschut bedrijf door. bescherming feitelijk beschut kan worden, indien n.l. het aan onze grens geheven recht prohibitief werkt, dus uivoer weert. Doch dit in 't voorbijgaan. ' Wat is de beteekenis der onderscheiding? Het antwoord op die vraag is niet moeilijk. Waar "buitenlandsche concurrentie is uitgesloten, heeft , men alleen met de binnenlandsche voorzoover «Ke er is te rekenen, d.w.z. de verbruiker kan «Heen daarop rekenen. Valt die binnenlandsche mededinging weg (of doet zij zich nauwelijke ge voelen), dan is de verbruiker vrijwel geleverd", d.w.z. overgeleverd aan de prijsbepaling van den T)?Bchutten patroon, van wien de diensten worden ?verlangd. Hieruit volgt, dat deze patroon tegen over de vraag, welk loon hij aan zijne arbeiders zal betalen, geheel anders staat dan de voor export werkende fabrikant, in 't algemeen de werkgever in een onbeschut bedrijf. Op de wereldmarkt wordt .scherp op zelfs geringe prijsverschillen gelet; de Afnemer kiest het laagste aanbod. De fabrikant, die aan den internationalen wedstrijd op deze markt wil deelnemen, kan dat slechts doen, indien zijn productieprijs hem tot een concurreerend bod in staat stelt, maar dit is slechts mogelijk, indien de factor: loon niet dien productieprfls te hoog opvoert. De fabrikant, die zijn .goederen uitvoert, ziet door de bovengeschetste Werking dus een grens gesteld aan het loonpeil, waartoe hij kan naderen; bij overschrijding van die limiet valt zijn afzet (uitvoer) weg. Wanneer men dit een en ander in het oog houdt, is het begrijpelijk, dat het loonpeil in de beschutte bedrijven meestal hooger zal zijn dan in de onbe schutte. En dit verschijnsel neemt men dan ook geregeld waar. Ook ten onzent. In Juni 1.1. heeft Ir. B. Bölger voor de afdeeling Technische Eco nomie van het Kon. Instituut van Ingenieurs eene belangwekkende en zeer gedocumenteerde voordracht gehouden over den welstand van de arbeidersklasse in Nederland. Daarbij wees hij o.a. op de niet geringe verschillen in het loonpeil van bepaalde groepen. Zeer in het algemeen, zoo was zijne bevinding, kan men daarbij onderscheiden de arbeiders in overheidsbedrijven; de arbeiders in de bedrijven die voor de plaatselijke of de nationale markt werken; hen, die werkzaam zijn in de bedrijven met internationale concurrentie en ten slotte de arbeiders in visscherij, landbouw en veenbedrijf; deze volgorde duidt (ia het algemeen) eene rangorde van loon aan. En dit verschil, zoo vervolgde hij, wordt nog grooter, indien men daar bij in aanmerking neemt indirecte voordeelen als rechtspositie, verloven, zieken- en over-geld enz. Van de laagst beloonde groepen aldus Ir. B. Bölger is het loon naar boven binnen veel engere grenzen beperkt en zij moeten voor alles wat zij behoeven (ook voor hun belasting) van hun lagere loonen de hooge bedragen opbrengen, die de hoogere loonen mogelijk maken. Hier is dus, gelijk men ziet, eene ongelijkheid in loon, waaraan niet ten grondslag ligt eene ge ringere, aan den verrichten arbeid als zoodanig toe te kennen waarde noch ook mindere vak bekwaamheid of iets dergelijks. Dat zoodanige factor hier niet werkt, ligt reeds van zelf voor de hand, doch wordt bovendien bevestigd, als men leest dat b.v. in de bouwvakken (ook ten onzent) het hooge peil der reëele loonen in het oog loopend is, vooral ook ten aanzien van ongeschoolde arbeiders (de zoogenaamde unskilled labour"). Nu beteekenen natuurlijk hooge loonen in de bouwvakken hooge bouwkosten (dus huurprijzen) van woningen ook voor de lager betaalde arbeiders in onbeschutte bedrijven; deze arbeiders brengen in de zeer be langrijke mate, waarin zij verbruikers zijn van onbeschutte bedrijven of cliënten van onbeschutte ondernemingen, de hooge loonen op, die daarin gegeven worden. Zij dragen ook hun deel bij in de belastingen. Indien men dit overweegt, dan begrijpt men, dat de hooge loonen van anderen en de belastingen naar verhouding zwaar op de werkers in onbeschutten arbeid drukken en dat elke loonstijging in een beschut vak, elke belastingverhooging dien druk verzwaart. Op dit belang van onbeschutte arbeiders als verbruikers en als belastingbetalers wordt over 't geheel weinig gelet; toch is dit voor deze lieden een zeer gewichtig belang. En ook voor de nijverheid (de onbeschutte), waarna zij werkzaam zijn. Immers, wordt de druk zwaarder, dan zal het loon in onbeschutten arbeid omhoog moeten gaan, indien de arbeider nog een living" daarin zal kunnen vinden. Doch loonsverhooging in export-bedrijven botst, gelijk wij zagen, tegen de grens, gesteld door de afzetmogelijkheid van de uit te voeren goederen. Wordt deze grens over schreden, dan treedt in deze vakken werkloosheid in, welke dan hare oorzaak vindt in de hooge loonen der beschutte bedrijven. De slotsom dezer beschouwingen kan geen andere zijn dan deze: vooreerst dat ook uit dezen hoofde bezuiniging van staats-uitgaven als middel tot belastingverlaging met name voor onbeschutte arbeiders uiterst gewenscht is. Voorts: dat niet minder gewenscht is verlaging van loonen in door publiekrechtelijke lichamen geëxploiteerde be drijven, niet alleen omdat reeds daaruit eene ver lichting van lasten voor velen voortvloeit, maar ook omdat met dit loonpeil nu eenmaal het peil in particuliere (beschutte) bedrijven samenhangt. De verbetering zoude dus o.a. van gemeente bedrijven moeten uitgaan. Maar het ongelukkige van den toestand is, dat juist van die zijde zoo weinig aandrang in die richting zich openbaart noch ook te wachten is. Galerij van Moderne Kunst W. H. HOFSTEE DEELMAN Vondelstraat 10 Tel. 24010 KVAPIL 1?15 October 9?6 uur Beurs-spiegel Donderdag 29 September. A FUEZIEN van enkele onbeteekende reacties "^^ is de stemming op de beide afdeelingen der locale geldmarkt bij voortduring vast gebleven. De prolongatienoteering kon zich ongeveer op 4 % handhaven, terwijl particulier disconto weder de neiging heeft verkregen, welke voor eenige maanden eveneens was waar te nemen nl. om zich boven het peil van het bankdisconto te bewegen. Afvloeiing van gelden naar het buitenland zal daaraan nauwelijks ten grondslag liggen; het bedrag der buitenlandsche emissies is in den jongsten tijd eerder geringer, hoewel aan den anderen kant moet worden toegegeven dat de in ternationale verschepinsactiviteit, waarvan men mede in den herfst getuige pleegt te zijn, verhoogde behoefte aan remboursfinanciering met zich brengt. De positie op de wisselmarkt spreekt echter overi gens ook voor de meening dat van die zijde geen overmatige druk op onze markt wordt uitgeoefend, eerder waren de meeste valuta's iets flauwer met uitzondering van het pond dat op de internationale markt zijn positie niet onbelangrijk heeft kunnen verbeteren. De deviezenafgiften van de Nederland sche Bank betreffen naar alle waarschijnlijkheid deze valuta. In de Vereenigde Staten heeft de disconto-con troverse geleid tot het aftreden van gouverneur Crissinger der Federal Reserve Board. In een be spreking welke ik destijds aan de verlaging van het New-Yorksche disconto elders in dit blad wijdde, opperde ik de veronderstelling dat het vooral de verhouding tot de buitenlandsche geld- en wissel markten waren, welke aanleiding waren geweest tot die verlaging, wijl de binnenlandsche positie dezelve geenszins vereischte. In de debatten welke kortelings in de Ver. Staten over dit onderwerp tusschen de autoriteiten werden gevoerd is voor het eerst officieel toegegeven dat inderdaad de voornaamste drijfveer tot het nemen van dezen stap de positie op het continent vormde. De houding van de directie van enkele Federal Beserve Banks, waaronder die te Chicago de voornaamste plaats innam, in dier voege dat door hen de eischen van de inheemsche geldmarkt verreweg belangrijker werd geacht dan de belangen van het buitenland werd door Crissinger gelaakt en door hem werd drang uit geoefend opdat alle Federal Reserve Banks zich zouden conformeeren aan het verlangen der Reser ve Board tot verlaging van de bankrente. Dit stre ven is in zooverre op een mislukking uitgeloopen, dat thans is benoemd tot gouverneur der Board Roy A. Young, welke de meening is toegedaan dat de Board de individueele banken niet mag dwingen tot een bepaalde politiek, een concessie dus aan de zich verzettende banken. Overigens wordt de op vatting van Crissinger dat renteverlaging gewenscht is gedeeld door verschillende autoriteiten; o.m. is de gouverneur der Federal Reserve Bank te Philadelphia van die meeiung. Dat men daarmede niet uitsluitend steun aan de continentale markten be oogt spreekt wel vanzelf. Het eigen belang spreekt hierbij sterk mede. Van discontoverlaging verwacht men niet alleen stimuleering van afzet van Amerikaansche goederen, doch men meent daarmede de waarde van het goud als standaardmetaal gunstig te beïnvloeden. Amerika met zijn buitengewoon groote goudvoorraad heeft daarbij alleszins belang. ARMHEMSCHE HYPOTHEEKBANK PANDBRIEYEN BEURSKOERS DIRECT:E M?5 J.*A«ZlJST-ri?J.F.VERSTEEVE^

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl