De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 8 oktober pagina 10

8 oktober 1927 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 8 OCTOBER 1927 No. 2627 Dramatische kroniek door TOP NAEFF w M Rika Hopper Theater» Het leven grijpt door Kant Hamsun ANNEEB men dit tooneelwerk van Hamsun in zekeren zin zwak moet noemen, dan slaat dat alleen op den theatralen bouw, die aanvankelijk aarzelend is, terwijl de figuren, tot op zekere hoogte meesterlijk opgezet, den schrijver te vroeg ont glippen. Hetzelfde verschijnsel vindt inen in zijn romans, o.», in dat prachtig portret: Redacteur Jjynge", dat, voor drievierde een, meesterwerk naar het einde radikaal verloopt. Het slaat echter aller minst op het wezen va!} het werk, op den algeheelen greep, die verschrikkelijk is ! Hebben we ooit op ons tooneel een stuk zien vertoonen zóó bitter, zoo troosteloos ellendig als dit, dat nog wel voor een feestelijke gelegenheid was bestemd ! Zelfs bij gltrindberg blijft toch altijd het geloof in een beter Jeven, en de verwijzing daarnaar. Hamsun laat elk ideaal buiten beschouwing, het leven als ver schijnsel is hem genoeg; hij houwt erop in, en de mensch, een aan zijn driften onderworpen, machte loos lastdier, laat hij er in ondergaan. Want dit is het leven van den korten bloei en het lang ver val, het leven dat geeft om te nemen: jeugd, schoonheid, macht, de kracht om te arbeiden, de kracht om te beminnen, het leven, dat ons de huid afstroopt stukje bij beetje, en sterven doet lang voor onzen dood. Naar de wreede wetten der na tuur, waarboven zich slechts bij uitzondering de geest tot het einde verheffen kan; al doet menigeen zijn best, en al maken de meesten zoo lang mogelijk bönne mine a mauvais jeu. Een stelletje dood-alledaagsche menschen laat hij in dit stuk door den duivel, dat wil zeggen, door het leven halen", oogenschijnlijk zonder mededoogen, zonder dat hij er een hand voor in het vuur steekt. Maar hoe smartelijk doordrongen van het menschenlot als zoodanig moet de dichter zijn, en hoe mild is zijn oordeel, dat hij een zoodje men schen, waaraan in onze oogen geen duit verbexird is, nog tot helden van een drama maakt! En er ons tegelijkertijd van doordringt: niets-waardigen, zoo als ze daar in hun hemd staan, en nochtans men schen, in wie wij onze eigen geheime hartstochten hebben zien worstelen tegen den tijdstroom en de chicaaes van het noodlot. Men kan zich aan het slot van dezen avond troosten met de gedachte, dat het van huis uit onnoozele zielen waren, aan wie zich het sloopings-proces gemakkelijk voltrok, dat een burgerwacht van ethische beginselen: zelfbeheersching, offerzin, berusting, blijmoedig heid, ons in den rug steunt, dat daar tal van veilig heidskleppen: arbeid, gewoonte, godsdienstzin,philanthropie, kunnen worden opengezet. .. ., om den hoek van al deze voldoeningen gluurt toch de over tuiging, dat als men onze waardigheid opensneed met het mes van Knut Hamsun, het niet mee zou vallen, noch hetgeen wij zijn, noch hetgeen wij ten slotte vermogen. En ik geloof, dat de verloopen musicus in dit stuk gelijk heeft, waar hij zegt: Het eenige wat je voor een arm mensch doen kunt is een luchtige wals voor hem spelen". En dat deze musicus wel eens de ware Samaritaan kon zijn In het midden der nauwelijks noemenswaardige, fantastische handeling plaatste Hamsun: de vrouw van middelbaren leeftijd, voor wie de aftakeling wellicht nog meer, en nog pijnlijker consequenties meebrengt dan voor den man. Mevrouw Juliane ible, een verbloeide variété-ster, in den nood ge huwd met een senielen rijkaard, klampt zich aan haar laatste levenskans: een jongen snob, harteloos en geslepen, die luistert naar den poëtischen naam van Blumenschön" en zaken zijn zaken de gefortuneerde dame wel een tijdje ter wille wil zijn. Op het oogenblik, dat zij hem voelt ontglippen, treedt een vroolijke Argentiniër, een oude relatie nog, in het strijdperk. In de reserve heeft zij een ?aangeschoten luitenant, die nog maar n illusie WEDSTRIJDHORLOGE OLYMPIADE 1928" Prijs fl. 12.50 franco per post A. D. SPILLNER Vijzelstraat 83, Amsterdam in zijn leven bezit: te vallen in een duel, en overal vergeefs een tegenpartij zoekt, omdat niemand hem meer een schot lood waard acht. Haar roem rijk verleden houdt zij vast in den verloopen kapel meester, die er eenmaal getuige van is geweest; haar toekomst zien we en zij waarschijnlijk ook al in den negerbediende van den Argentijnschen nabob. Berg-af. De oude heer Gihle, in wien de zelfgenoegzaam heid van den welgestelden burger onaantastbaar bleek hij is immuun en wandelt als een mummie door het stuk is jarig op den dag, waarop zich het vonnis aan zijn echtgenoote voltrekt. De morgen en de middag beuzelen voorbij. Ook de vertooning verloor zich hier in te veel détails. Tegen den avond de jubilaris is veilig in een schaakpartijtje opgeborgen - vergezelt mevrouw Gihle haar gasten naar het hotel van den Argentiniër, om daar eenige uitheemsche schatten, o.a. een door hem meegebrachte cobra te bezichtigen. Om dat derde bedrijf is het den schrijver te doen ge weest. Het is de hel. Een folterrad van avontuur. De tijd draait het sneller en sneller. Gebeuren doet er ook hier niet veel, doch alles spant samen om de hartstochten op te zweepen, de instincten te ontketenen. In dit milieu treedt onverwachts de jeugd binnen: de verloofde van Blumenschön. Een meisje, dat alleen maar jong en blond behoeft te zijn om de wereld te bezitten; om de vrouw van middelbaren leeftijd terug te stooten in de woestenij van verlatenheid, waaruit zij zich, gehitst door de drie mannen, in den zwijmel van den laten avond, heeft getracht te bevrijden; om haar tot een mis dadigster te maken. Op een onbewaakt oogenblik opent mevrouw Gihle de kooi van de slang met het doel de hand harer rivale er in te sluiten. De poging mislukt, de Argentiniër, die de slang wil grijpen, wordt gebeten, en sterft aan de wond. Wanneer het tumult voorbij is, verbreekt het meisje, in wier oor mevrouw Gihle, vóór zij tot dit uiterste kwam, reeds al het gif gedruppeld heeft omtrent haar intieme verhouding tot Blumenschön, de verloving; de lammeling zelf, die maar n gedachte heeft: geld !, vertrekt, in de plaats van den over leden Nabob naar Argentinië; de luitenant schiet zich, nu met den Argentiniër zijn laatste hoop op een tegenstander" verloren ging, voor den kop, en mevrouw Gihle keert in haar weelderige woning terug, tot haar man, die zich vergenoegd de handen wrijft om zijn welgeslaagden feestdag. Dan kondigt het dienstmeisje den neger aan, de nalatenschap van den Argentiniër aan de vrouw, wier nood hij begrepen had. Welkom", zegt zij, ten doode opgeschreven. De groote kunstenaars herkent men altijd daar aan, dat ze hun tijd een kwart eeuw vooruit loopen. In dit lang vóór den oorlog geschreven stuk vinden we alle pogingen van het hedendaagsche moder nisme alreeds gewaagd. Een modern regisseur kan er zijn hart aan ophalen, maar hij zou dan eeni ge zinnen in den tekst, die sterk dateeren o.a. het gebrabbel van den ouden heer Gihle over het socialisme moeten schrappen, en met de decors in n stijl moeten blijven, den stijl van het derde bedrijf, waarin ook de muziek van den jongen com ponist de Boos op haar plaats was. De overige decors van Doburzhinsky stichtten verwarring. Het naturalistisch uitgewerkt eerste bedrijf deed een gemoedelijk Duitsch blijspel verwachten, en ook de regie kwam daar aanvankelijk niet boven uit. Het tweede geleek meer op een Luna-park dan op den tuin van een particulier woonhuis; wij waren daar niet ver van de operette. Het vierde, dat met zijn verstikkenden gordijnenval op zichzelf mooi en suggestief was, wekte een sfeer van voornaamheid, te fijn en te bezield voor bewoners van dit gehalte. Het stuk zou veel eenvoudiger te ensceneeren zijn en dan waarschijnlijk winnen; de praal van deze decors leidde af. Ik vermoed, dat het mede daaraan te wijten is, dat het werk niet dien beklemmenden indruk maakte, welke ervan uit kan gaan. Een doodendans, in het giftige licht van den, aan de slang gewijden, avond, de menschen: skeletten met koortsige oogen, het leven in zijn afschrikwekkend ste mediocreteit. Mijn god, wat is dit allemaal gemeen!" huivert mevrouw Gihle. Maar het is De vorige week overleed te Leiden prof. drW. Einthoven, hoogleeraar aan de medische facul teit, uitvinder van den snaargalvanometer en winnaar van den Nobelprijs in 1924. niet voldoende, dat zij huivert, ook wij moeten het aan den lijve voelen, met zulk een scherpte en kracht, dat we de heerschappij van den geest on willekeurig aanroepen en de ziel, in révolte, zichverheft. Charoff heeft met de spelers, die hem ten dienste stonden, veel bereikt en met name het derde bedrijf in een atmosfeer gezet, die overtuigde. Maar de voorstelling in haar geheel was niet ..aus eineiu Gusz", en van de personages ging niet genoeg uit om er, hoofd voor hoofd, een wereld, of liever een. woestijn in te herkennen. Bika Hopper bracht veel mee voor de rol van mevrouw Gihle, zelfs de oude I jeidsche-Pleintonen, die we in lang niet gehoord hadden, schaad den deze variété-ster" niet, en de rauwe, zuivere accenten, die zij gelukkig ook nog niet verleerd heeft, troffen raak, en riepen de tragiek op, waar voor Juliane" in haar schamele naaktheid aan de kaak stond. Haar laatste woord: ..welkom" tot den neger, dof, als de slag van een deur. of de valbijl op het blok, was huiveringwekkend, opende een perspectief, waarin we nauwelijks durfden te kijken. En zoo waren er meer treffende momenten,, snerpend, wrang en wreed, terwijl toch de figuur,. zooals ik mij die voorstel, niet tot haar af metingen kwam, en de eenzaamheid om haar heen te eng bleef. Geen portuur was voor deze vrouw Adolphe Hamburger als Blumenschön, hoeveel verdiensten zijn glad spel, dat de rol in elk geval niet bedierf, ook had. Een mooie, marquante jodenjongen, die Blumenschön ! Evenmin kon Dogi Rugani haar rol de gepersonifieerde jeugd aan; haar ver schijning, kittig en kinderlijk, was te weinig bloe iend en haar spel niet genoeg geschakeerd. Willem van der Veer gaf levendigheid en frischheid aan den Argentiniër, maar ik geloof toch, dat hij de rol wat te gemoedelijk speelde. Tusschen het caricaturale en het groteske zweefde de luitenant" van Rob Geraerds. De groteske opvatting lijkt mij de gewenschte. Geheel naar de caricatuur maar in dien stijl voortreffelijk, fijn en scherp neigde de oude heer Gihle van Van Warmelo, op den voet gevplgd door zijn tweelingbroeder neef Theodoor (Monnikendam). De regisseur zal dit zoo gewild hebben, en het was ontegenzeggelijk vermakelijk. Slechts wat al te geestig voor dit stuk. Tot de m.i. vereischte afmetingen steeg Nico de Jong, als de verloopen kapelmeester, een mensch. tragisch par droit de naissance. En ook Cruys Voorbergh als de neger", een kleine rol, was in den grooten stijl,. de vertegenwoordiger van een nieuwe wereld, ent zeker van zijn zaak.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl