De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 22 oktober pagina 19

22 oktober 1927 – pagina 19

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 22 OCTOBER 1927 ? Wilde Zwijnen door en met teekeningen van J. G. Sinia A L geruimen tijd gaan wij zwijgend ^^ het smalle voetpad, dat in grillige kronkelingen den voet van het heuvel terrein volgt, waar hier en daar tegen de hellingen, door primitieve van otspuin opgebouwde muurtjes om geven, tuinen van de bevolking liggen. ,Het is nog vroeg in den morgen. De "toppen van het gebergte gaan nog schuil achter dichte nevelbanken, die slechts heel langzaam zich terugtrekken Toor het licht van den jongen dag.dat spelend gUjdt langs de berghellingen, tintelt op de bedauwde toppen der mtangaboomen in de diepte, waar de kampong ligt, en het hooge dak van de woning der datoe 1) in gouden gloed zet. Heel flauw komt het geluid van kinderstemmen tot ons en het regelmatig terogkeerend tok, tok," van het weefgetouw van een vroege ?werkster, terwijl daar tusschendoor vroolijk twinkelen de klokjes van een karavaan patéké's 2), welke zich voortbeweegt over den grooten weg naar Tjabeenge. Plotseling treft een halfgesmoorde vloek van Sergeant Kuipers, die iets »chter is gebleven, mijn oor. Ik sta Stil en kijk om. Wat is er Kuipers?" Nou moet u toch eris kijken luin't, hoe bar die verdomde varkens hier .Weer hebben huisgehouden". Ik keer op mijne schreden terug en ja, het is bar; ik begrijp niet, dat ik deze verwoesting in het voorbijgaan ook niet heb opgemerkt. Het muurtje, dat den tuin van La Tjoebéomringt, ig gedeeltelijk ingestort en van de daardoor ontstane opening hebben de ?Wilde zwijnen dankbaar gebruik geijoaakt om binnen te dringen en de ketella-aanplant, welke er gisteren nog zoo goed voorstond, bijna geheel te vernielen! Dat moet wel een heele bende geweest zijn," zeg ik. Ja," antwoordt Kuipers en daar zijn kanjers bij geweest; kijkt u maar eens naar die sporen. Zouden we vanavond hier niet eens op loerjacht gaan luin't, wat dunkt u ? Het is juist vandaag volle maan, 't kan niet beter". Deze vraag heb ik verwacht en het zou waarlijk niet de eerste keer zijn, dat wij samen op jacht gingen. Menigen avond reeds hebben wij, achter struik of rotsblok verscholen. op den loer gelegen, hebben wij ons uren lang laten mishandelen door venijnige muskieten om dan, in den regel, pijnlijk en stram van het langdurig stilzitten in eenzelfde hou ding, huiswaarts te keeren zonder zelfs een varken gezien te hebben. Want de zwijnen zijn. zooals Kuipers zegt, zoo slim als een mensch, dikwijls in vele opzichten slimmer, denk ik, terwijl bovendien hun reuk en gehoor uitmuntend ontwikkeld zijn. Geruischloos en terwijl zij gebruik weten te maken van de minste aanwezige dek king, bewegen zij zich door het terrein, zoodat het wel kan voorkomen, dat een zwijn zich in de onmiddellijke nabijheid van den jager bevindt, zonder dat deze het opmerkt. Krijgt deze laatste zoo'n al vernieler ten slotte toch in het vizier, dan is liet zaak om geduldig, de zenuwen tot het uiterste gespannen, te wachten tot het dier zoo dicht in de nabijheid gelieft te komen, dat eenige zekerheid van treffen bestaat. Gebeurt dit niet, wel dan zit er niets anders op dan het dier maar rustig zijn gang' te laten gaan, want men dient er aan te denken, dat een schot op een afstand van meer dan vijftig meter weinig trefkans biedt, omdat men, bij het onzekere maanlicht, niet van de gewone richtmiddelen gebruik kan maken, doch doelt over een wit lapje, dat men om den tromp van. het gewee, gewikkeld heeft. Bovendien weet mem dat een slechts licht verwond zwijn een gevaarlijk en niet te onderschatten tegenstander is, die in tegenstelling met zijn log en lui familielid, het tamme zwijn, over een wonderbaar lijke snelheid beschikt. Dit alles geeft echter juist aan deze soort jacht, ondanks de vele onaangenaamheden en teleurstellingen, welke er als regel mede gepaard gaan, een eigenaardigen prikkel, waaraan men zich moeilijk onttrekt. Het kost Kuipers dan ook niet veel moeite om mij over te halen. Wel heb ik aanvankelijk nog enkele be zwaren, maar aangezien deze voort spruiten uit het feit, dat ik een paar dagen geleden nog na een jacht, die voor de zooveelste maal slechts muskietensteken en anders niets had opgebracht, mijne vrouw plechtig verklaard had, dat ik nu betoel-betoel nooit meer op loerjacht ging, zijn zij even gezocht, als gemakkelijk te Weerleggen. K Naast elkaar gezeten op het muurtje, bespreken wij ons plan de campagne. Al spoedig zijn wij het er over eens, dat de zwijnen hier vanavond stellig niet zullen terugkomen en het dus zaak is een andere en meer geschikte plaats te zoeken, een taak, welke Kuipers op zich zal nemen, terwijl ik terugkeer naar het bivak. Onder weg pijnig ik mijne hersenen nog om een eenigszins plausibele reden te vinden voor het verbreken mijner zoo plechtige gelofte, doch dit lukt mij niet. Ik moet er in berusten, dat zoo straks de draak gestoken zal worden met mijn heilig voornemen; dit is wel een bittere pil, doch ik zal dezen maar moedig slikken, mij troosten met de gedachte, dat ik 'm eerlijk verdiend heb, wat minder boud had moeten spreken en meer rekening houden met de zwakheden mijns vleesches. Om half zes 's avonds, wij zitten juist nog in ons voorgalerijtje van de thee en het heerlijk uitzicht op het gebergte te genieten, komt Kuipers mij ophalen. De lucht is helder als kristal, een koel bergwindje suist door het bamboeboschje op den hoek van ons huis. we kunnen het niet beter treffen. Als nu ook de zwijntjes maar willen komen ! ..Heb je Oversteege gewaarschuwd ?" vraag ik. l?' ...la, dat is in orde luin't, hij zal er op rekenen", antwoordt Kuipers. Oversteege is de eenige Europeesche i'usilier in het bivak. Hij is belast met de telefoon, maar fungeert tevens zoo'n beetje als Manusje van alles: hij is tegelijk ook barbier, timmerman, schilder, tuinier en treedt na een geslaagde jachtpartij op als slager om den buit te slachten en te verdeeleri. ..Vooruit dan maar". Nog even kijken, of de grendel van mijn Mauser goed loopt, eene laatste waarschuwing van. mijne vrouw, die het niet erg op deze jachtpartijen begrepen heeft, om toch vooral erg LINCOLN de meest volmaakte wagen JAN LIMBACH- Haarlem voorzichtig te zijn en dan gaan wij op pad. Na een kwartier loopens bereiken wij het door Kuipers uitgekozen terrein. Het is tamelijk vlak, bezaaid met groote rotsblokken en kleine boschjes van laaggroeiende heesters, welke een uitstekende schuilplaats bieden, ter wijl zich ongeveer in het midden een ondiep poeltje bevindt. Niet ver vau het poeltje. stellen wij ons op, met ongeveer honderd meter tusschenruimte en nu, in elkaar gedoken. wachten wij af. Gezeten op een steen, neb ik het mij zoo gemakkelijk mo gelijk gemaakt en staar over het landschap, waar nu nog maneschijn en het licht van den stervenden dag om den voorrang strijden. Maar lang duurt deze strijd niet, de avond valt snel, de vormen van. het gebergte vloeien ineen en weldra vertoont het zich nog slechts als een dreigende. donkere massa, waartegen, heel in de verte, vurige spiralen omhoog krin gelen. Daar zijn ze zeker aan het alang-alang branden, denk ik. Een groote uil, die geruischloos vlak langs mij heen. scheert, doet mij even schrikken; tusscheri het gras aan rnijrie voeten knerpt het: zeker een veenmol, die zijn schuilplaats verlaat; uit de kampong dringt geen geluid meer tot mij door. De nacht heeft xijn intrede gedaan en daarmee ontwaakt ook nieuw diereiileveu. Het wordt nu tijd om scherp op te letten. Zoo verloopen de uren en niets beweegt tusschen de rotsblokken. welke in het onzekere licht van de maan de meest grillige en onwezenlijke vormen aannemen, slechts de muskieteii dansen en zoemen tergend om mijn hoofd. Het lange turen ver moeit en nu en dan verkeer ik in een. (Slof oji ]ia</. ?>!>) Zoo verloopen de uren

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl