De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 29 oktober pagina 1

29 oktober 1927 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

TRIANON is tóch gezelliger en gedistingeerder OPGERICHT IN 1877 msterdamraer voor- Ned~ ONDER HOOFDREDACTIE VAN G. W. KERNRAMP Redacteuren: H. BRUGMAN S, M. KANN EN TOP NAEFF Secretaris der Redactie: C. F. VAN DAM Uttg.: N.V. DE GROENE AMSTERDAMMER KEIZERSGRACHT 333 AMSTERDAM. C Alom verkrijgbaar Corruptie :v; ? r l?:; r R is een beroemde, essay van Macaulay, over Ixwd Bacon, den gpoöten wijsgeer, die het ambt lord-kanselier bekleedde en dit moest neerlegomdat bij in zijn rechterlijke bediening zich «chuldig had gemaakt aan het misdrijf, geschenken Aan te nemen van allerlei menscheh, die betrokken -?waren bij processen, waarin hij vonnis had te VeUen. Jn dat opstel polemiseert Macaulay tegen een fciograaf van Bacon, die getracht had hem vrij te pleiten. Ten onzent heeft, veel later, Allard Pierson, op , grond van nieuwe getuigenissen, zich in dit geding gemengd en een heftige philippica tegen Macaulay geschreven, waarin hij Bacon van allerlei smetten . tracht schoon te wasschen. Ook Pierson moet ech ter toegeven, dat er niets valt in te brengen tegen de aanklacht, dat Bacon geschenken had aan genomen. 'Hrj' vergoehjkt deze baatzucht en beschouwt ze als een onachtzaamheid in zijn dagelijksch leven". Het goede als algemeen beginsel", zoo meent hy, heeft nooit opgehouden Bacon's geest en hart geheel in te nemen"; hem ontbrak «lleen maar de hartstocht voor het goede in de gewone omstandigheden van het leven". Ik zal dit geschil niet opnieuw gaan uitvechten; iet doet hier niet ter zake; wél bestaat er thans Aanleiding, een deel van Macaulay's betoog in herinnering te brengen; dat behoudt zijne waafrde Afgescheiden van de zaak van Bacon. Montagu, de biograaf van Bacon, tegen wien Macaulay het opneemt, had zijn held willen ver dedigen met deze redeneering: wat Bacon deed, liet aannemen van geschenken, hoewel zijn ambt item dit verbood, was een vaak voorkomende fout, die niet als zoo heel erg werd beschouwd. Met een welsprekendheid, waarvan het kort relaas, dat ik van dit deel van zijn betoog hierslechts kan geven, maar een flauwen weerschijn vertoont, vat Macaulay vuur en weerlegt als volgt de poging om recht te praten wat krom is. Wat doet het er toe, zoo vraagt hij, of allerlei rechters in Engeland, ja zelfs in andere landen en vroegere tijden, giften hebben aangenomen? Is dit «en verdediging? De omstandigheid, dat een groot Aantal menschen verkeerde dingen doen, pleit hen niet vrij. Heden ten dage zijn er in tonden mis schien twintig duizend dieven; strekt dit tot ver ontschuldiging van iemand, die op inbraak betrapt ?wordt? ? En wat de bewering betreft, dat zulk een ver^rijp, als waaraan Bacon zich in zijn rechterlijk .ambt schuldig maakte, niet zoo erg werd gevonden laat ons hier goed onderscheiden. Wie vonden dat niet erg? De menschen, die in dat opzicht zelf niet zuiver op de graat waren; maar niet mannen ?van eer; die vonden het slecht. Aan niemand kan men verwijten, dat hij geen nieuwe richtsnoeren voor de moraal aangeeft en ontdekt, dat iets slecht is, wat algemeen voor goed ?wordt gehouden. Maar als iemand iets doet, waar van bij zelf in de eerste plaats, en verder ieder ander ?de overtuiging heeft, dat het slecht is, kan hij zich niet ermede verontschuldigen, dat vele anderen ietzelfde kwaad bedrijven. Zulke praktijken, als waaraan Bacon schuldig stond, bleven slecht, en werden als iets slechts be=schouwd, al kwamen zij dikwijls voor. Zij kwamen dikwijls voor, zooals altijd het geval zal zdjn met verkeerde daden, waartoe een groote "verleiding bestaat. Zij kwamen dikwijls voor, zooals leugen, achterp, diefstal, echtbreuk altijd gewone'dingen zijn N o. 2630 Zij kwamen dikwijls voor, niet omdat de men schen riet weten wat goed is, maar omdat zij zich zoo gemakkelijk, laten overhalen tot het kwade. Zij kwamen dikwijls voor, hoewel de wet ze ver bood en de openbare meening ze afkeurde. Zij- kwamen dikwijls voor,-.zooals elk misdrijf vaak zal worden bedreven, waarbij de kans om gestraft te worden gering, en het er mee te behalen voordeel groot is. Maar al kwamen zij dikwijls voor, iedereen moest erkennen dat zij ten eenenmale onverdedigbaar waren; en al maakten velen zich eraan schuldig, niemand van hen had de stoutmoedigheid om er openlijk voor uit te komen. Tot zooverre Macaulay. Iedereen zal begrijpen, waarom ik straks schreef, dat er thans aanleiding bestaat, aan deze woorden te herinneren. Moet het op rekening van den oorlog worden gesteld, dat de normen van goed en kwaad zijn veranderd, dat ook, om met Pierson te spreken, de hartstocht voor het goede in de gewone omstan digheden van het leven" i» verzwakt? Ik geloof dat niet; beschouw dat althans niet als de eenige reden; maar, hoe dan ook, men hoort de laatste jaren veel meer van corruptie dan vroeger. Er is corruptie geweest in Indië. Wat vroeger een groote zeldzaamheid was, nl. dat ambtenaren zien schuldig maakten aan slechte financieele praktijken, zag men thans herhaaldelijk gebeuren. En in den allerlaatsten tijd hoorde men telkens van retourcommissies", van directeuren van gas fabrieken, die de gemeente, in wier dienst zij ston den, bestalen, omdat zij het bedrag der rekening ?voor geleverde machines en andere benoodigdheden lieten verhoogen met een som gelds, die zij zelf genoten, als premie voor het begunstigen van een bepaalden leverancier. ' Men hoort eveneens van een gerechtelijk onder zoek, dat wordt ingesteld en groote afmetingen moet aannemen; men denkt met deernis aan hen, die, zoolang"het volle licht niet heeft geschenen, onder de verdenking van corruptie geraken, alleen omdat zij een ambt bekleeden, dat in slechten roep is ge raakt; en men beklaagt de gezinnen, die reeds door n groot leed zijn getroffen, of het straks zullen worden. Maar. met alle rechtmatige deernis voor deze onschuldige slachtoffers, men moet tevens ver langen dat er zoo spoedig mogelijk een eind kome aan de onzekerheid; men moet hopen dat het kwaad worde opgespoord, en gestraft, en, als het kan, met wortel en tak uitgeroeid. Want de naam van een ambtenaar moet onge rept zijn. Er staat, geloof ik, ergens in de Schrift, dat men niet te rechtvaardig moet wezen; maar een ambtenaar kan niet ie stipt zijn in het zich ont houden van alles, dat ook maar eenigszins zijn eer lijkheid en onomkoopbaarheid aantast; onafhanke lijkheid is voor velen het eenig, maar een zeer kost baar bezit. Jan de Witt stuurde eens een handwerkje terug aan een juffer, die zijne voorspraak inriep voor de benoeming van een harer bloedverwanten tot een ambt, omdat zijn instructie hem verbood eenig geschenk aan te nemen. Dat was misschien pietepeuterig; maar beter pietepeuterig, dan te ruim van geweten. Het kwaad moet gestraft worden, ook al zal blijken dat het veelvuldig bedreven wordt, dat het misschien zelfs een usance" is. En op dien grond, dat zoovelen het hebben ge daan, dat het in sommige kringen niet als iets heel verkeerds wordt beschouwd, hoort men het thans ZATERDAG 29 OGTOBER 1927 INHOUD: i. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 9. 11. 12. 13. 15. 16. 17. 19. 20. Prof. Dr. Gr. W. Kernkamp, Corruptie. Prof. Dr H. Aldershoff, De enting tegen de pokken. Joh. Braakensiek, Irak en de Volkenbond Prof. Dr. D. Cohen, Schwarzbard. A. Plasschaert, Schilderkunst. L. J. Jordaan, De socialistische Fascist C. v. Wessem, Muziek Annie Salomons, Bljkomstigheden. Dr.Jac. P. Thljsse, U U de Natuur H.SchoIte, Comoedla. '? ??? ? ? Red. Elis. M. Rogge, Voor Vrouwen. Otto van Tussenbroek, Aanplakbiljetten Dr. Joh. Tielrooy, N. Fransche boeken. Top Naeff, Dram. Kroniek Tegenstellingen. Cornelis Veth, Weleer en Nou. . Jhr. Mr. H. Stnissaert, De bewijslast-?Melis Stoke, Rijm-Kronyck. ? C. A. Klaasse, Beurs en disconto. L. J. Jordaan, Bioscopy. Allda's Croquante Croquetjes Radio-rubriek. Melis Stoke, Doornroosjes Charivarius, Charivaria Uit het Kladschrift van Jantje. Cel 2, Telefoontje. Bijvoegsel: Joh. Braakensiek, De Duikche be grooting en het Dawesplan. Dz vulling is een verfijnde samenstel. /ing van amandel, room-caramd on sinaasappel. Daatr door een der heerlijksta Bonbons ook, zooal niet verdedigen, dan toch verontschul digen: het kwam zoo dikwijls voor. Maar aan wie aldus oordeelen, voege men, met Macaulay toe: Het kwam zoo dikwijls voor, zooals altijd het geval is met verkeerde daden, waartoe een groote verleiding bestaat, waarbij het te behalen voordeel groot, en de kans om ontdekt en gestraft te worden, gering is; en wie het kwaad bedreven, wisten dat zij zich vergrepen, aan zich zelf, maar ook aan de gemeenschap. Daarom mogen zij hun straf niet ontgaan; zoo als en vooral niet minder ook zij gestraft behooren te worden, die hen tot misdrijf verlokten door de verfoeilijke praktijk om ambtenaren te beloonen voor het verschaffen van leveranties; uit de kringen van deze laatste menschen, geen ambte naren, maar mannen van het vrije bedrijf", stamt ten slotte het kwaad; geen verleide zonder een. verleider. KERNKAMP.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl