Historisch Archief 1877-1940
TRIANON
is tóch gezelliger en
gedistingeerder
OPGERICHT IN 1877
msterdamraer
voor- Ned~
ONDER HOOFDREDACTIE VAN G. W. KERNRAMP
Redacteuren: H. BRUGMAN S, M. KANN EN TOP NAEFF
Secretaris der Redactie: C. F. VAN DAM
Uttg.: N.V. DE GROENE AMSTERDAMMER
KEIZERSGRACHT 333
AMSTERDAM. C
Alom verkrijgbaar
Corruptie
:v;
? r
l?:;
r
R is een beroemde, essay van Macaulay, over
Ixwd Bacon, den gpoöten wijsgeer, die het ambt
lord-kanselier bekleedde en dit moest
neerlegomdat bij in zijn rechterlijke bediening zich
«chuldig had gemaakt aan het misdrijf, geschenken
Aan te nemen van allerlei menscheh, die betrokken
-?waren bij processen, waarin hij vonnis had te
VeUen.
Jn dat opstel polemiseert Macaulay tegen een
fciograaf van Bacon, die getracht had hem vrij
te pleiten.
Ten onzent heeft, veel later, Allard Pierson, op
, grond van nieuwe getuigenissen, zich in dit geding
gemengd en een heftige philippica tegen Macaulay
geschreven, waarin hij Bacon van allerlei smetten
. tracht schoon te wasschen. Ook Pierson moet ech
ter toegeven, dat er niets valt in te brengen tegen
de aanklacht, dat Bacon geschenken had aan
genomen. 'Hrj' vergoehjkt deze baatzucht en
beschouwt ze als een onachtzaamheid in zijn
dagelijksch leven". Het goede als algemeen beginsel",
zoo meent hy, heeft nooit opgehouden Bacon's
geest en hart geheel in te nemen"; hem ontbrak
«lleen maar de hartstocht voor het goede in de
gewone omstandigheden van het leven".
Ik zal dit geschil niet opnieuw gaan uitvechten;
iet doet hier niet ter zake; wél bestaat er thans
Aanleiding, een deel van Macaulay's betoog in
herinnering te brengen; dat behoudt zijne waafrde
Afgescheiden van de zaak van Bacon.
Montagu, de biograaf van Bacon, tegen wien
Macaulay het opneemt, had zijn held willen ver
dedigen met deze redeneering: wat Bacon deed,
liet aannemen van geschenken, hoewel zijn ambt
item dit verbood, was een vaak voorkomende fout,
die niet als zoo heel erg werd beschouwd.
Met een welsprekendheid, waarvan het kort
relaas, dat ik van dit deel van zijn betoog
hierslechts kan geven, maar een flauwen weerschijn
vertoont, vat Macaulay vuur en weerlegt als volgt
de poging om recht te praten wat krom is.
Wat doet het er toe, zoo vraagt hij, of allerlei
rechters in Engeland, ja zelfs in andere landen en
vroegere tijden, giften hebben aangenomen? Is dit
«en verdediging? De omstandigheid, dat een groot
Aantal menschen verkeerde dingen doen, pleit hen
niet vrij. Heden ten dage zijn er in tonden mis
schien twintig duizend dieven; strekt dit tot ver
ontschuldiging van iemand, die op inbraak betrapt
?wordt? ?
En wat de bewering betreft, dat zulk een
ver^rijp, als waaraan Bacon zich in zijn rechterlijk
.ambt schuldig maakte, niet zoo erg werd gevonden
laat ons hier goed onderscheiden. Wie vonden
dat niet erg? De menschen, die in dat opzicht zelf
niet zuiver op de graat waren; maar niet mannen
?van eer; die vonden het slecht.
Aan niemand kan men verwijten, dat hij geen
nieuwe richtsnoeren voor de moraal aangeeft en
ontdekt, dat iets slecht is, wat algemeen voor goed
?wordt gehouden. Maar als iemand iets doet, waar
van bij zelf in de eerste plaats, en verder ieder ander
?de overtuiging heeft, dat het slecht is, kan hij zich
niet ermede verontschuldigen, dat vele anderen
ietzelfde kwaad bedrijven.
Zulke praktijken, als waaraan Bacon schuldig
stond, bleven slecht, en werden als iets slechts
be=schouwd, al kwamen zij dikwijls voor.
Zij kwamen dikwijls voor, zooals altijd het geval
zal zdjn met verkeerde daden, waartoe een groote
"verleiding bestaat.
Zij kwamen dikwijls voor, zooals leugen,
achterp, diefstal, echtbreuk altijd gewone'dingen zijn
N o. 2630
Zij kwamen dikwijls voor, niet omdat de men
schen riet weten wat goed is, maar omdat zij zich
zoo gemakkelijk, laten overhalen tot het kwade.
Zij kwamen dikwijls voor, hoewel de wet ze ver
bood en de openbare meening ze afkeurde.
Zij- kwamen dikwijls voor,-.zooals elk misdrijf
vaak zal worden bedreven, waarbij de kans om
gestraft te worden gering, en het er mee te behalen
voordeel groot is.
Maar al kwamen zij dikwijls voor, iedereen moest
erkennen dat zij ten eenenmale onverdedigbaar
waren; en al maakten velen zich eraan schuldig,
niemand van hen had de stoutmoedigheid om er
openlijk voor uit te komen.
Tot zooverre Macaulay.
Iedereen zal begrijpen, waarom ik straks schreef,
dat er thans aanleiding bestaat, aan deze woorden
te herinneren.
Moet het op rekening van den oorlog worden
gesteld, dat de normen van goed en kwaad zijn
veranderd, dat ook, om met Pierson te spreken, de
hartstocht voor het goede in de gewone omstan
digheden van het leven" i» verzwakt?
Ik geloof dat niet; beschouw dat althans niet als
de eenige reden; maar, hoe dan ook, men hoort
de laatste jaren veel meer van corruptie dan
vroeger.
Er is corruptie geweest in Indië.
Wat vroeger een groote zeldzaamheid was, nl.
dat ambtenaren zien schuldig maakten aan slechte
financieele praktijken, zag men thans herhaaldelijk
gebeuren.
En in den allerlaatsten tijd hoorde men telkens
van retourcommissies", van directeuren van gas
fabrieken, die de gemeente, in wier dienst zij ston
den, bestalen, omdat zij het bedrag der rekening
?voor geleverde machines en andere benoodigdheden
lieten verhoogen met een som gelds, die zij zelf
genoten, als premie voor het begunstigen van een
bepaalden leverancier.
' Men hoort eveneens van een gerechtelijk onder
zoek, dat wordt ingesteld en groote afmetingen moet
aannemen; men denkt met deernis aan hen, die,
zoolang"het volle licht niet heeft geschenen, onder
de verdenking van corruptie geraken, alleen omdat
zij een ambt bekleeden, dat in slechten roep is ge
raakt; en men beklaagt de gezinnen, die reeds door
n groot leed zijn getroffen, of het straks zullen
worden.
Maar. met alle rechtmatige deernis voor deze
onschuldige slachtoffers, men moet tevens ver
langen dat er zoo spoedig mogelijk een eind kome
aan de onzekerheid; men moet hopen dat het kwaad
worde opgespoord, en gestraft, en, als het kan, met
wortel en tak uitgeroeid.
Want de naam van een ambtenaar moet onge
rept zijn. Er staat, geloof ik, ergens in de Schrift,
dat men niet te rechtvaardig moet wezen; maar een
ambtenaar kan niet ie stipt zijn in het zich ont
houden van alles, dat ook maar eenigszins zijn eer
lijkheid en onomkoopbaarheid aantast; onafhanke
lijkheid is voor velen het eenig, maar een zeer kost
baar bezit.
Jan de Witt stuurde eens een handwerkje terug
aan een juffer, die zijne voorspraak inriep voor de
benoeming van een harer bloedverwanten tot een
ambt, omdat zijn instructie hem verbood eenig
geschenk aan te nemen. Dat was misschien
pietepeuterig; maar beter pietepeuterig, dan te ruim
van geweten.
Het kwaad moet gestraft worden, ook al zal
blijken dat het veelvuldig bedreven wordt, dat
het misschien zelfs een usance" is.
En op dien grond, dat zoovelen het hebben ge
daan, dat het in sommige kringen niet als iets heel
verkeerds wordt beschouwd, hoort men het thans
ZATERDAG 29 OGTOBER 1927
INHOUD:
i.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
9.
11.
12.
13.
15.
16.
17.
19.
20.
Prof. Dr. Gr. W. Kernkamp, Corruptie.
Prof. Dr H. Aldershoff, De enting tegen de pokken.
Joh. Braakensiek, Irak en de Volkenbond
Prof. Dr. D. Cohen, Schwarzbard.
A. Plasschaert, Schilderkunst.
L. J. Jordaan, De socialistische Fascist C. v.
Wessem, Muziek
Annie Salomons, Bljkomstigheden.
Dr.Jac. P. Thljsse, U U de Natuur H.SchoIte,
Comoedla. '? ??? ? ?
Red. Elis. M. Rogge, Voor Vrouwen.
Otto van Tussenbroek, Aanplakbiljetten Dr.
Joh. Tielrooy, N. Fransche boeken.
Top Naeff, Dram. Kroniek Tegenstellingen.
Cornelis Veth, Weleer en Nou. .
Jhr. Mr. H. Stnissaert, De bewijslast-?Melis
Stoke, Rijm-Kronyck. ?
C. A. Klaasse, Beurs en disconto.
L. J. Jordaan, Bioscopy.
Allda's Croquante Croquetjes Radio-rubriek.
Melis Stoke, Doornroosjes Charivarius,
Charivaria Uit het Kladschrift van Jantje.
Cel 2, Telefoontje.
Bijvoegsel: Joh. Braakensiek, De Duikche be
grooting en het Dawesplan.
Dz vulling is een
verfijnde samenstel.
/ing van amandel,
room-caramd on
sinaasappel. Daatr
door een der
heerlijksta Bonbons
ook, zooal niet verdedigen, dan toch verontschul
digen: het kwam zoo dikwijls voor.
Maar aan wie aldus oordeelen, voege men, met
Macaulay toe:
Het kwam zoo dikwijls voor, zooals altijd het
geval is met verkeerde daden, waartoe een groote
verleiding bestaat, waarbij het te behalen voordeel
groot, en de kans om ontdekt en gestraft te worden,
gering is; en wie het kwaad bedreven, wisten dat
zij zich vergrepen, aan zich zelf, maar ook aan de
gemeenschap.
Daarom mogen zij hun straf niet ontgaan; zoo
als en vooral niet minder ook zij gestraft
behooren te worden, die hen tot misdrijf verlokten
door de verfoeilijke praktijk om ambtenaren te
beloonen voor het verschaffen van leveranties; uit
de kringen van deze laatste menschen, geen ambte
naren, maar mannen van het vrije bedrijf", stamt
ten slotte het kwaad; geen verleide zonder een.
verleider.
KERNKAMP.