De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 12 november pagina 11

12 november 1927 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

NJEUWE UITGAVEN DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 12 NOVEMBER 1927 11 Tooneel L. Simons. Het drafnaenhet tooneel in hun ontwikkeling. Deel III (1625?1805J Nederlandsche Bi bliotheek. 1927. . Br is in dit boek van rond 550 bladzijden a woord te vinden op pagina 6 in het: Aan den lezer" , dat al onze critiek ontwapenen zou, gesteld, wij zouden ons n gehouden n bevoegd achten, die te geven. De heer Simons polemiseert tegen een, critiek op de eerste deelen van dit werk van Dr. J. L. Walch, dien hij eenigszins geprikkeld een gepaten teerd privaat-docent aan onze Leidsche Hoogeschool" noemt, en tegen over zich zelf, den niet gepatenteerden bewerker van zijn terrein" stelt: en, afgaande op de wederzijdsche door Simons gegeven citaten, zou men zeggen, .dat het gelijk aan zijn kant s. HU heeft een herhaald woord ~van dank aan de beambten der Koninklijke Bibliotheek getuigt mede daarvan een zeer breed opgevatte studie van zijn onderwerp gemaakt, maar wil- toch niet poseeren als geleerde en heeft ook nu alle streven naar weetjesschappelijkheid", die de lezing van geschiedenissen der letter kunde zoo wanhopig kan maken, verzaakt". Ja, lezer, weetjesschappelijkheid"! Neem dit woord op uw tong, laat het ?* tuB8Chen"uw'Bppen vervloeien en vind daarna nog eens den moed, den auteur met geleerdheid te lijf te gaan. Doch er blijft natuurlijk ruimte voor de vraag, of de schrijver het doel, dat hij, naar eigen bekentenis en opzet van zijn werk, zich gesteld had, ook heeft bereikt. Maar de verschijning van dit Derde, dat door een Vierde en laatste Deel zaTgevolgd worden, biedt daartoe zeker niet de geschikte aan leiding. *** Over deel I en II heeft Prof. Prinsen in dit weekblad een artikel geschreven, waaruit achter dit Derde Deel een citaat is afgedrukt. Het komt mij voor, dat na de verschijning van het laatste deel de tijd gekomen zal zijn voor een bespreking van dit werk in zijn geheel, hetzij door Prof. Prinsen of iemand van zijn. competentie, en alsnu met een enkele aankondiging kan worden volstaan. Een aankondiging, gebaseerd op lezing hier en daar van een brokstuk van dit lijvig en zooals steeds bij uitgaven van Simons' maatschappij, goed-gedrukte, zorgvuldig gecorri geerde (ik geloof, dat Simons' ver stoordheid Dr. Walch's initialen zon der redres onderling van plaats heeft doen verwisselen en de Nederlandsche afstamming van Beethoven is (pag. 467) zoek geraakt) en uiterlijk ver zorgde boek. Dat, zegt Simons, bjj alle streven naar objectiviteit, des schrijvers per soonlijke opvattingen mede gesproken hebben, behoeft noch betoogd, noch verontschuldigd te worden". Dat de lezer, voor zoover hij over eenig onderdeel zich een persoonlijke opvatting veroorloven mag, dus wel eens met.Simons' inzichten in con flict kan komen, spreekt van zelf. Een voorbeeld. Simons stelt Corneille als vertegenwoordiger van wat hij noemt het formalistisch-Fransche klassicisme tegenover Shakespeare en Vondel, in een betoog, waarmee men desnoods zin voor zin kan instemmen, en waarbij men zich opnieuw verheugt over Simons' trouwens reeds vol doende bekende waardeering voor den GijsbrecM, die nog te vaak, tegen jaren lange evidentie in, geacht wordt niettooneel" te zijn. Men kan de geestige karakteristiek bewonderen, waar Si mons zegt: Hun figuren (van die Fransche klassici) leven nooit in een eigen atmosfeer, altijd in een neu trale", van wege de eenheid van plaats; zij leven in waardigheid" en staat"; men ziet en hoort hun aan, dat zij van het hof" zijn. En dit alles maakt hun toch al zwakke, weinig gedifferen tieerde typische" menschelijkheid nog abstracter". Maar ook dan kan men vragen of Simons de waarde van deze drama's, waarvan, het kan niet ontkend worden, bij vertooning de auditieve indruk sterker dan de visuëele is niet misschien onder schat. Ook als men, gelijk een ieder doet, eigen inzicht voor 't juiste houdt, doet zulk verschil van opvatting aan waardeering voor Simons' boek niet af. Het wil geen leerboek zijn, dat men naarstiglijk doorwerkt en waarvan men de conclusies uit het hoofd leert. De waarde ervan ligt n in den schat aan feitelijke gegevens n in de be langstelling, die het voor drama en tooneel wekt juister gezegd: Simons doet door de uitgave van dit werk, alsof die belangstelling reeds bestaat n in de inleiding tot deze stof aan de hand van een het tooneel harts tochtelijk beminnend, scherpzinnig, en zeer belezen gids. Dat deze gids eigen en zeer persoonlijke inzichten heeft, deert niet. Hij dwingt ons niet ze over te nemen en ze geven hem dikwijls zeer gelukkige karakteristie ken in de pen. Als hij het melodramatische van Schiller's Kabale und Liébe ons heeft doen zien, besluit hij met deze prach tige karakteristiek: Alles op stelten" ! De verhouding van Faust I en II terwille van dezen laatste overschrijden wij het jaartal 1805, waarmee dit deel overigens afsluit schetst hij ons aan de hand van Derkinderen's muur schilderingen in den Bosch! Hij trekt een paralel tusschen de situatie in Goethe's Egmont en die van den hedendaagschen Zuid-Neder lander Dr. Borms en toetst Clarchen's minnelied aan dezen tijd, waarin het meisje achter haar minnaar (?) op de motorfiets over de wegen hotst, en 's avonds in zijn of een anderen arm foxtrott" ! Van de persoonlijkheid, die steeds achter het betoog merkbaar is, heeft dit boek eveneens de levendigheid, vaak ook in den stijl. Niet overal. De stijl is ongelijk van waarde. Lees de levensschets van Molière op bladzijden. GEREED VOOR DEN KANAALTOCHT APHRODITE NAAR PRAXITELES 254 en 255, in kwieke, levendige zinnen en stel daar tegenover een zin als waarmee op bladzijde 261 de alinea opent, die en dit is al het minste, wat men er van zeggen kan alle bekoring en souplesse mist. De heer Simons beschouwe dit niet als een met moeite uit een omvangrijk werk opgediepte vitterij of als een depreciatie van zijn boek. Integendeel. Wij denken aan QuacVs Socialisten. Hoeveel duizenden en tienduizenden heeft Quack niet met hun aandacht vastgehouden bij wat hij hun wilde uiteenzetten, juist door den voortreffelijken stijl, waarin dit werk geschreven is. Wordt Quack niet als letterkundige erkend op de letter kundige tentoonstelling van eenige jaren geleden, ontbrak, naar ik meen, elk spoor van -hem alleen omdat hij niet l'art pour Part", maar de kunst met utilistische, d.w.z. geestelijkutilistische oogmerken beoefende ? Wij vergeten dan toch, dat de taal als voertuig der gedachten geldt. Quack had hij heeft het zelf uit voerig beschreven een eerbied wekkende hoeveelheid litteratuur doorgewerkt.... en verzameld, wat nog moeilijker was. Ook hij heeft alle uiterlijke teekenen van geleerdheid" in zijn werk gemaskeerd achter een in den letterlijken zin. meeslependen. stijl. Juist omdat wij zouden wenschen, dat, waar in ons land in boekvorm over tooneel nog zoo weinig geschreven. wordt, dat waarde heeft, Simons' boek niet alleen ter hand genomen, maar ook gelezen wordt, óók door hen, wier belangstelling voor deze kunst nog gewekt moet worden, lijkt het ons, dat, al kan deze veelzijdig werkzame auteur bij een werk als dit ook niet elk woord dagenlang overwegen vóór hij het neerschrijft, hij de hulp, die in goeden stijl geschreven taal bieden kan bij het wekken dier belangstell ing, overal zou moeten aanvaarden in de mate, waarvan zoo menige blad zijde van zijn werk nu reeds blijk geeft. II. (i. v. <l. V. Advertentiën Hef Soda l isme -Nu! Een popu laire uiteenzetting van de bezwaren die hef soda/isme heeft tegen de huidige maatschappelijke orde, alsmede een beknopte constructieve beschouwing van de vraagstukken, met welke een socia listische regeering in hef tijdperk van overgang naar het socialisme zal te kempen hebben, door H. N. Brailsford, vertaald en van een inleiding voorzien door fienri Polak; ingenaaid f2.75; gebonden f3 25. Mr. P. J. TROELSTRA, Wording, Gedenkschriften I met 45 illustraties ; ingenaaid f5.25 - gebonden fl.QO Behalve een zeer belangrijke bijdrage tot de kennis van Mr. Troe/sfras persoonlijkheid, brengen zijn Gedenk schriften meer dan een kwart eeuw politieke geschiedenis, zooals tot nog toe niet geschreven is. Zoo juist verschenen: De Tooverberg, Roman in 2 deelen door THOMAS MANN Geautoriseerde verf. van C. J. E. Dinaux ingenaaid f7.50 gebonden f9. Uit de pers: Land en menschen leven in dit boek, uitgebeeld als op een oud-Hollandsch schilderij. .... het slagen van hef vertalen van een omvangrijk werk, hef verdienstelijke werk van het toegankelijk maken van een der belangrijkste werken der inter nationale litteratuur voor een grooten lezerskring in ons land. Pro v. O v. en Zwolsche Cour. Verkrijgbaar in lederen boekhandel.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl