Historisch Archief 1877-1940
rt»
u*
es
r
.«
'4ORSCH was nu juist het antwoord niet, dat
* Mr. de Geer op l April den Heer Colijn in de
Eerste Kamer gaf op zijn vraag: of de Minister
bereid was een gedifferentieerd tarief te doen voor
bereiden als wapen bij onderhandelingen over
tractaten. Met zulk een tarief, aldus de Minister,
drijft men den duivel uit door middel van Be
lzebub, immers vele landen zijn aldus begonnen en
langs dje lijn gekomen tot steeds hoogere effectieve
rechten (zoodat bevordering van vrij ruilverkeer"
op die manier niet alleen eene illusie is, doch recht
streeks belemmerd wordt 1) Wij zouden dus heel
voorzichtig moeten zijn, maar het zou toch mogelijk
kunnen wezen dat men ten slotte tot iets in dien
geest zou moeten komen. Bij het hanteeren van een
vechttarief, zoo heette het verder, staat een klein
land met een beperkt consumentengebied zwak
tegenover een groot land, dat tegenover elke be
dreiging in den regel er een nieuwe en scherpe zijner
zijds stelt. Het minst bedenkelijk" zou het dan
nog zijn de te verhoogen rechten te beperken tot
hier te lande niet geproduceerde artikelen, want
zoo vermijdt men vermenging met een drang naar
protectie voor eigen nijverheid".
Aldus Mr. de Geer in den Senaat op l April 1.1.
Naar deze, van zoo bitter weinig geestdrift ge
tuigende, woorden verwees hij in zijne verklaring
tot verheldering van het in de Troonrede aange
kondigde: hq zal dan nu een maximum- en
minimum-tarief doen voorbereiden.
Wat is er sedert l April gebeurd om den Minister
over zooveel twijfel te doen heenstappen? Er is
het Economische Urgentie Congres in den Haag
geweest; de conclusies der prae-adviseurs waren in
de laatste week van Augustus reeds bekend. Wilde
de Minister dezen urgentie-roependen althans niet
niets geven? Maar er is ook de. Economische Confe
rentie te Genève geweest, waaraan de Minister
in zijne verklaring herinnert: des te beter zoo
zeide hij als wij mede onder den invloed van
Genève" dit wapen niet zullen behoeven. Maar
daarmee is hierover niet alles gezegd. De heer
Colijn pp l April in den Senaat achtte het niet zoo
onmogelijk" dat ondanks" de op 4 Mei te Genève
te houden conferentie de verschillende landen hun
handelspolitiek nog verder in dezelfde Ujn als tot
nu toe zouden voortzetten. Doch men weet nu,
hoe sterk daar de aandrang tot reactie is geweest.
En de heer Colijn, die daarbij een zoo leidende rol
heeft vervuld, was daarna veel hoopvoller gestemd.
In zjjne op 11 Juli te Tilburg gehouden (later ge
drukte) rede zeide hij: Hoeveel tijd het nemen zal,
weet ik niet, maar dat deze conferentie blijken zal
een belangrijken invloed uit te oefenen op de
toe. konastige economische politiek van de Europeescho
landen, is mijn wel gevestigde overtuiging. En als
ik een tijd zou moeten noemen, waarin de verande
ring zich voelbaar zou maken, dan neig ik ertoe
om te zeggen, dat men over een 5-tal jaren de con
ferentie van 1927 beschouwen zal als het keerpunt
in de handelspolitiek van Europa en misschien
zelfs.... daarbuiten".
Dit klonk heel anders dan het ondanks" van
l April. En de vraag is, of de heer Coüjn zelf, na
Genève, nog wenscheh'jk en opportuun acht wat
hij daarvóór (op l April) van den Minister verlang
de. Doch dit daargelaten, is het thans meer of is
het thans minder verdedigbaar dan ooit te voren,
Nederland economisch te wapenen? En hoe rijmt
zich dit voornemen onzer Regeering met een en
ander, dat onlangs, ter Volkenbondsvergadering,
mede te Genève, door Mr. Loudon over economi
sche ontwapening ia gezegd? Van hoe weinig geloof
onzerzijds in een betere toekomst getuigt de
aanKunstzaal VAN LIER
ROKIN126?AMSTERDAM
Tot 30 November
Tentoonstelling van nieuw werk door
HARMEN MEURS
kondiging onzer Regeering, zoo kort na de Econo
mische Conferentie, van haar voornemen tot vast
stelling van een vechttarief ! En welke bijzondere
feiten of ervaringen hebben zich voorgedaan van
zoodanigen aard, dat onze Regeering thans ertoe
zou moeten komen, te zeggen: zonder bepaalde
positieve faciliteiten" kunnen wij van een vreemd
land niets meer te onzen gunste gedaan krijgen?
Vragen als bovenstaande zullen zeker wel den
Minister in ons Parlement worden gesteld. Daarbij
zal hem ook de practische vraag waarschijnlijk wel
gedaan worden: indien gij ter vermijding van pro
tectie uw dubbel tarief wilt beperken tot hier te
lande niet geproduceerde artikelen, tot welke
posteh zal dan uw dubbel tarief zich bepalen? In hoofd
zaak denkt men hierbij aan grondstoffen en aan
half-bewerkte fabrikaten, welker vervaardiging ons
land niet kent, ook b.v. aan zuidvruchten, wijnen,
enz. Doch indien gij, Minister, omdat uw bedreiging
niet baat, tot straf der onwillige tegenpartij uw
maximum-tarief voor die artikelen toepast, hoe
denkt gij dan over de schade, welke gij daardoor
toebrengt aan die Nederlanders, wier belangen met
lage prijzen van deze artikelen zijn verbonden? En
indien uw aldus beperkt dubbel tarief te mager is,
een te pover wapen, zult gij dan niet verder gedre
ven worden op den door u betreden weg en niet
uw vechttarief buiten de aanvankelijk gestelde
grens moeten uitbreiden, opdat gij althans effec
tieve bedreigingen zult kunnen uitbrengen?
Maar indien gij daartoe moet overgaan, dan hebt
gij den duivel door Beëlzebub uitgebannen en dan
gaat het ons gelijk het zoovelen gegaan is: langs de
lijn van het vechttarief komt men tot hooge effec
tieve rechten. De protectie, die gij niet wilt, hebt
gij dan toch binnengehaald. Hoe meent gij dit
gevaar, waaraan zoovele landen niet ontkwamen,
af te houden van het onze? Voorziet gij niet, dat
gij, een dubbel tarief voorbereidende, reeds dadelijk
zult staan tegenover feilen aandrang om uw voor
nemen tot beperking te laten varen? En hoe denkt
gij weerstand te bieden aan dien aandrang?
Het boek van den heer Vleeschhouwer, waarop ik
in mijn vorige beschouwing de aandacht vestigde, is
verschenen enkele weken voordat in de Troonrede
medegedeeld werd hoe men onder alle omstandig
heden de mogelijkheid van het afsluiten van han
delsverdragen te behouden ,,en hierdoor het vrije
ruilverkeer te bevorderen" denkt. De beteekenis
van dit boek zal ook aan Mr. de Geer niet ontgaan.
Hij zal daarin, in de door den heer Vleeschhouwer te
berde gebrachte feiten en uitkomsten" een zeer
sterke bevestiging vinden van de bedenkingen, die
hij zelf op l April ter bijeenkomst van de Eerste
Kamer tegenover den heer Oolijn ontwikkelde.
Maar tevens zal hij zich na lezing niet kunnen ont
trekken aan de slotsom, dat dit boek ook hem
een zwaren bewijslast oplegt: het bewijs der juist
heid van de door hem, Minister, uitgesprokene
stelling, dat het niettemin thans voor Nederland
raadzaam is, zich de beschikking te verzekeren
over een gedifferentieerd tarief als middel (gelijk
Mr. de Geer op l April zeide) om het buitenland
in de goede richting te sturen".
Een zware bewijslast ook voor hem, Minister.
Hij zal zich, b.v., gelijk zoozeer te doen gebruikelijk
was, voor de juistheid zijner stelling niet kunnen
beroepen op Zwitserland zonder de onjuistheid aan
te toonen van wat den heer Vleeschhouwer na zoo
ernstige, grondige studie als feiten en uitkomsten
ten aanzien van dat land meedeelt. Het sedert
tientallen van jaren door dezen staat gehanteerde
vechttarief botst tegen zijn belang, dat met vrij
handel is verknocht; doch de protectie, welke ook
ginds de vrucht van het vechttarief was, heeft de
beschermde nijverheidstakken niet gebaat en als
wapen bleek dit tarief zoo ondeugdelijk, dat wij,
ongewapend, op alle voor vergelijking in aanmer
king komende punten meer verkregen dan men
ginds bereikte, waar men zich bovendien in pro
tectie heeft vastgewerkt.
Dit en veel meer nog zal Mr. de Geer moeten
trachten te niet te doen, eer hij het doelmatige
van wat hij als zijn voornemen aankondigt aan
nemelijk kan maken. Zal hij daarin slagen? Het
is kwaad vechten tegen feiten !
Donderdag 10 November.
T^VE locale beurs kenmerkte zich voornamelijk
door een vrijwel algemeen herstel zij het
aanvankelijk nog binnen betrekkelijk enge grenzen
van de obligatiekoersen, voornamelijk voor
binnenlandsche fondsen. Kon men voor enkele
weken nog een ononderbroken daling constateeren,
en was het aanbod toen overwegend, thans hebben
verschillende fondsen koerswinsten kunnen boeken
en ontstond weer eenige vraag; de lange rij koersen
gevolgd door de fatale 1. werd tendeele vervangen
door b.-koersen, waaruit alleen reeds de gewijzigde
positie van de markt valt afteleiden. Ook voor
buitenlandsche obligatiën bestond af en toe wat
vraag, hoewel voor Duitsche obligatiën de in
NewYork onder den invloed van de uitlatingen in het
Gilbert-Memorandum, en de daaromtrent uitge
lokte beschouwingen, in het leven geroepen
koersdaling niet zonder parallel bleef.
Na de jongste discontoverhooging heeft de
stand van den gulden een radicale verandering
ondergaan. Stonden voordien de voornaamste
valuta's voortdurend boven pariteit en in de onmid
dellijke nabijheid van het gouduitvoerpunt, da
delijk na de discontowijziging trad een ommekeer
in, die resulteerde in een aanhoudend dalende
tendens der meeste wisselkoersen, zoo zelfs dat men
wellicht binnenkort kan gaan denken aan
.goudinvoer. Wel zeer duidelijk is thans gebleken welk
een belangrijke invloed de credietverleening aan
het buitenland, die door de renteverandering in
ons land sterk werd ingekrompen, op onze be
talingsbalans heeft gehad.
Het gemiddelde koerspeil der Duitsche
aandeelen heeft weer een gevoelige slag ondergaan.
Maandag j.l. waren de koersverliezen zelfs zoo
beduidend dat men in vergelijking van den Zwar
ten Vrijdag" in Mei j.l.toen de beurscredietrestrictie,
door Schacht geprovoceerd, een scherpe koersdaling
teweegbracht, sprak van een Zwarten Maandag".
De rechtstreeksche aanleiding tot deze nieuwe
inzinking vormden de wrijving tusschen de Duit
sche autoriteiten eenerzij ds en Gilbert Parker met
de Amerikaansche regeering, die zijn opinie deelt,
anderzijds, benevens de niet zeer optimistische
mededeelingen door het Bestuur der Vereinigte
Stahlwerke A.G., die geruchten deden ontstaan als
zoude deze vennootschap over dit jaar geen divi
dend uitkeeren; geruchten overigens die later door
insiders ten stelligste werden tegengesproken. Tk
zeide dat deze feiten de directe aanleiding vormden,
want het spreekt wel vanzelf dat de eigenlijke
oorzaak dieper ligt.
Nog steeds worden belangrijke hausseposities
sleepende gehouden, die nauwelijks gedekt zijn, en
waarvan de houders vrijwel aan het eind van hun
pecuniaire latijn zijn. Voegt men deze omstandig
heid bij de vrees voor nieuwe rigoureuze maat
regelen zooals de maand Mei die heeft te zien
gegeven, waardoor de toch reeds bestaande
geldmarkt-moeilijkheden, die de ultimo- en
medioliquidaties voortdurend bezwaren, zeer zouden
worden verscherpt, dan is het begrijpelijk dat
betrekkelijk onbeteekenende oorzaken nauwelijks
te overziene gevolgen kunnen hebben. De meeste
goede aandeelen hebben thans langzamerhand een
peil bereikt, dat, indien de conjunctuur in
Duitschland niet omslaat, een behoorlijk rendement
afwerpt.
Ook te New-York is de periode van onvermin
derd beurs-optimisme voorbij; de conjunctuur-zon
schijnt door het zenith heen te zijn, en al zal die
wellicht niet zoo spoedig ter kimme neigen, zij
vertoont een tendens in die richting. De berichten
uit het bedrijfsleven zijn over het algemeen minder
bemoedigend, en de algemeen verwachte opleving
in het najaar is niet geheel werkelijkheid geworden.
Zoo beliep het winstcijfer de U.S. Steel Corp.
een der basisbedrijven der V.S. in het derde
kwartaal 1927 $ 41 milh'oen, tegen $ 46 millioen
in het tweede van dit jaar, en $ 52 millioen inhet
derde kwartaal 1926. Ook het cijfer der
wagonverladingen, dat eveneens als een zij het ruw
conjunctuurgegeven is te beschouwen is langzaam
dalend. Ware het niet dat de geldmarkt in den
jongsten tijd nog ruimer is geworden dan zij alreeds
was, dan zou de aandeelenbeurs ongetwijfeld meer
uitgesproken de reflex van de handelsbeweging
hebben vertoond. Geheel zonder invloed is de
weifelende conjunctuur niet gebleven; het koers
verloop bleef onregelmatig hoewel voortdurend
weder een herstel intrad. C. K.