De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 19 november pagina 7

19 november 1927 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 19 NOVEMBER 1927 i. l i.*1 ' m -w» K' KRONIEK Wenckebach op Texel door Dr. JAC. P. THIJSSE ii T*\IJ bevolking van veehouders, landbouwers, visschers huist voor een groot deel in eenige dorpen* die ieder hun. eigen karakter bezitten en ze hebben veel schilderachtig», zelfs de hoofd plaats Den Burg, al heeft die ook smadelijk geleden onder de dorpsuitbreiding van de laatste twintig jaren. Het mooiste van alle Texelsche dorpen blijft nog altijd Den Hoorn, vooral het westelijk stuk, dat tegelijk een knooppunt is van merkwaardige landschapsvormen, en natuurlijk daaraan maar dat merk je zoo niet meteen zijn groote schilderachtigheid te danken heeft. Tusachen de dorpen liggen, over het heele eiland gesprenkeld, afzonderlijke boerderijen, soms tamelijk dicht bij elkaar en dan groepjes vormend van twee of drie, maar meest alleen op het wijde veld en dan nog niet eens altijd aan de hoofd wegen. De hooge pyramidale daken rijzen trots omhoog in de harde zeelucht en verbergen haast de lage muren van het gebouw, dat tegelijk woon huis, stal, graanschuur en hooiberg is, een indruk wekkende eenheid. Aan n zijde is inbreuk ge maakt in het dak om een paar hooge inrij deuren mogelijk te maken, beschilderd met de witte rond boog, herinnering aan vroeger bouworde. Sommige van die boerderijen staan beschermd door een nzijdig gegroeid boschje, andere hebben hagen van meidoorn of vlier, gladgeschoren door den zeewind, nog andere staan open en bloot, het erf omheind met een tuinwal of een ijl hekwerk van drijfhout. Het rieten dak is groen bemost, maar van een andere groenigheid dan de Drentsche daken, maar de roestige korstmossen op de gepitte kromhouten of de oude muurtjes zijn vaak dezelfde als die van de hunebedden. Doch die Texelache boerderijen zijn allerminst antiek, ze staan daar stoer en flink in het heden, gereed om stormen te verduren en ingesteld op alle fluctuaties van de lammereamarkt. Zoo heeft Wenckebach ze ook geschilderd, imposant en vriendelijk, welvarend en gemakkelijk, in het volle licht -van een helderen hemel en met dien merkwaardigen gezichteinder, die ons doet ge voelen, dat we op een eiland zijn, hoewel we de zee niet kunnen zien. Het zonnige Texel. Als je alle vacantiereizigers zoudt gelooven, dan kreeg je den indruk dat het er haast altijd stormt en waait en regent, dat er altijd lage loodgrauwe luchten hangen over een troosteloos landschap. Niets is minder waar. Gelukkig heeft onze schilder gebruik gemaakt van de goede dagen, zomersche dagen van zonne schijn. Zoo heeft hij het Kil geschilderd met de hooilanden er om heen. Het Kil is een meertje midden in het eiland, in den polder Waal en Burg. 't Is een tamelijk diepe oude kreek, die bij de inpoldering is blijven bestaan en een paar armen ervan dringen nog diep in den polder door, met slijkerige oevers die de vogels lokken. Zij nestelen bij honderden in de hooilanden en wanneer het gras is gemaaid en het hooi op oppers staat dan wandelen hoogbeenige jonge vogels er bij tipepen rond, jacht makend op slakjes en sprinkhanen. Dat is de glorietijd van het Kil en in dien staat heeft Wenckebach het geschilderd. Maar het grootste genoegen heeft hij mij gedaan met een groote schilderij van Het Wad, de Slikken achter den polder de Eendracht, de Vlakte van Kerken. Het Oude Land van Texel is prachtig met zijn flauwe hellingen, zijn verspreide boerde rijen en do enkele boschjes, waar de Kamperfoelie geurt. De duinen hebben eon groote bekoring. Ik poog mij nu al bijna veertig jaren lang reken schap te geven van de waarde en beteekenis van dat landschap en kom geen stap verder. Je zit te halver hoogte tegen een smal maar stevig dijkje, dat don polder de Eendracht afdoend beschermt tegen hoogo vloeden. De - voet van den dijk is begroeid met geurige zilveren zeealsem on buiten die zilveren lijn ligt het slik,* in zijn hoogste ge deelten dicht begroeid met donkor kweldergras. Oorlogskansen T~\ E groote Engelsohe oorlogsminister Lloyd George, vrij en onverantwoordelijk in de oppositie gezeten, heeft dezer dagen een feilen speech gehouden tegen de politieke gedragingen der vroegere geallieerde machten. Bij hen van vrede lievende ontwapening geen spoor, zeide hij, zij hadden tezamen een tien millioen soldaten onder de wapenen en ontleenden waarschijnlijk ook aan dat machtsbesef de vrijheid hun beloften, bij het verdrag van Versailles gedaan, maar liever niet na te komen. Haastelijk reageerde op deze aanklacht uit zoo gezaghebbenden mond het Fransche agentschap Jlavas. In buitenlandsche bladen" zoo werd discreet de heer Lloyd George aangeduid waren beschuldigingen geuit ook tegen Frankrijk. Doch de waarheid was, dat Frankrijk zijn vloot- en legereffectief met 45 a 50 proc. verminderd had. En den diensttijd van drie tot n jaar terugge bracht, terwijl de bewapeningskosten sedert met wel acht procent waren gedaald. Bovendien was Frankrijk immers een groot koloniaal rijk, welks hulpbehoevende donkere inboorlingen toch be hoorlijk beschermd moesten worden. . . . Het bleek dus, dat Lloyd George schromelijk overdreven had en Frankrijk eigenlijk buitenmate vredelievend moest heeten, terwijl daarentegen Engeland zelf en de Vereenigde Staten een inte ressanten, maar niet geheel pacifieken wedloop in de bewapening ter zee begonnen zijn. Maar daarvan sprak Lloyd George niet. En het is ook de vraag of het, behalve dan voor verkiezingsdoeleinden, in 't algemeen nut heeft over die dingen te speechen. Een oppositie is altijd ruim denkend en menschelijkvoelend, maar eenmaal gouvernement, moet zij van die aardigheden niets meer hebben. Dan heeft zij op de kleintjes te passen. De kleintjes van de grooten. Er is namelijk in de mentaliteit der Europeesche volken niets wezen lijks veranderd sedert den oorlog. Zij zijn alleen sterk verarmd en de zaak werd zeer veel gecompli ceerder door dien ongelukkigeri Volkenbond, die menigeen een baantje, maar overigens vrede noch veiligheid bleek te verschaffen. Integendeel schijnt het oorlogsgevaar door zooveel twijfelachtige ver dragen en solidaire verplichtingen niet weinig ver meerderd. Doch voorloopig, zoolang er nog veel schulden en een dreigend communisme bestaan, zullen wij wel vrede houden. Plet risico is te groot ,en het eventueel gewin niet groot genoeg, namelijk voor een grooten, algemeenen oorlog. De kleine of partieele zullen zich zeker niet lang laten wachten. Dat zijn dan de veiligheidskleppen, en de Mogendheden" zullen wel zorgen dat zij gelocaliseerd blijven, desnoods met negeeren van alle volkenbonderij. F. C. in lagere stukken met lirnoenkruid en Engelsch gras en melige, dikbladige zoutminnaars, zoooals Obione en Suaeda. Op nog lagere plaatsen, meest buiten de eigenlijke kwelder komt de zeekraal en nog verder komt bij laag water het naakte slik en het kale zand in velerlei kleur. Dan volgt de zee, de Waddenzee. Bij zonnig weer verandert het water in lichtend schijnsel en daaruit komen tot ons de stemmen, van vele vogels, een groote bende vischdiefjcs die daar aan het werk zijn, maar we kunnen ze niet zien. Bij ander licht kunnen we ver over het blinkende water de reigers, aalscholvers en meeuwen, zien staan langs den rand van den zandbank. In. het najaar krioelt het op de slikken van strandloopers en plevieren en als die door den vloed worden opgejaagd dan vliegen ze in groote troepen op. wit flitsend bij ieder wending. En tegelijk peuzelen op de hooge kwelder leeuwe riken en piepers, gorzen en vinken aan de zaden van de zoutminnende planten. De eenzame slikken en het Wijde Wad krioelen van leven. Ik wil besluiten met een aardig- bijzonderheidje: Wenckebach heeft Texel geschilderd, zonder ons schapen en vogels op te dringen, maar je voelt bij elke schilderij dat ze er zoudan kunnen zijn. Daardoor is zijn werk zoo voornaam. GIDDING JTUYNENBURG MUYSl aSCHILDEPSI

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl