De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 26 november pagina 18

26 november 1927 – pagina 18

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 26 NOVEMBER 1927 Ne. 2634 T i kb laad j es door Dr. R. FEENSTRA Amsterdamsche bijnamen door S. KALFF Frettds laatste oproep eude mannen, die aan oproep: Brüder, der Erde treu l" zoo zonder zoo temperamentvol volin hun laatste geestelijke gen, zijn als van brons t, tegelijk aandoenlijk menschelijk naar te kijken. ?'Kortgeleden' kwamen de avondtiten van Georges Clemenceau l vak Au soir de la pensee''. Het was een ntenis tot dit leven de afwijvan al het metaphysische, relien mystieke. Tusschen het Ie rood van zijn eigen l en den eersten sterren-door van een anderen ging de ? nog eenmaal liggen, zijn droeve ade oogen gevestigd op t rood; en nog eenmaal keek hij den on langs van Mie volken en tijden; en nog eenmaal getuigde j «Van zijn brandende liefde voor dit l waarin hjj zoo vaak een p, een wondende geweest was nu haast een bronzen beeld, Oude, wijsgeerige, moede oogen porden was. soir de la pensee met zijn meer 1000 bldz. is niet als uiting van den chen rationalistischen geest, twintigste-eeuwsche voortzetting een Montaigne of een Voltaire at; maar boeit als neerslag een zoo geweldig leven, als dat i dezen kunstenaar-staatsman, arts . mensch: Georges Clemenceau. Het boek, dat nu van Siegmund "raid uitkomt: Die Zukunft ,einer 5. JCllusion" (Psycho-analytischer Ver; Wien) komt van een man, di . in zijn achtste decennium dat Uvan gepraecipiteerde wijsheid en verantwoordelijkheid, bij de helderen . wetenden staat. Clemenceau is i trouwens ver in zijn negende. Ook bij hem is trouw aan de aarde, (T«an de menschheid, die hij met zooveel i fiieuwe complexen en nieuwe gedach; ten heeft opgescheept, dat zij overal ? |a de kunst, in het leven, m de rechts; -zaal, in de wetgeving en in het volk al zijn doorgedrongen. Maar een oude sterke idee, die alle '"««uwen nog overwon, zou hij der ? menschheid op zijn ouden dag nog af p .willen nemen. HU ziet in den godsdienst Zwangsneurose een neurose ? Voor den kindertijd van het menscheni-Jieven op deze aarde, waarvan zij -;jstraks op den zelfbeschikkenden volleeftijd afscheid zal moeten ! liemen. Hy bhjft wie hij was. Zijn huid mag ',-dpr worden en droog, de hersens , bfijven analyseeren; na de geesten van de levenden afzonderlijk, komt de grootste van alle groepsneurosen en 'houdt de laatste borende aandacht £?? van dezen psycholoog vast. Hjj weet bitter, dat zijn laatste werk het minst van allen scheppenden Arbeid, dien hij bracht, waardeering zal vinden. Maar jong kon hij al tegen f" de verguizing, de aanfluiting, het gewilde misverstaan. Wat zou het je op je ouden dag dan nog voor kwaad kunnen doen? vroeg hij kortgeleden; waar je de zekerheid hebt, dat lof noch blaam je spoedig meer zullen deren. Dappere woorden; rustige woorden woorden vol zwaarmoedigheid en immer blijden levensmoed. ,.DIe Menschhelt" zoo spreekt Freud In > zijn nieuwe boek:,.Die Zukunft einer Illusion" ? erlebt jetzt ge rade?jetzt: das sind Jahrzehnte, Jahrhunderte eine seltsame Entwicklungsphase. Sie ist lm Begriffe, eine Zwangsneurose abzuwerfen, die ihr in vergangenen sekularen Zeiten der Unwissenheit und der intellektuellen Schwache mehr oder weniger zum er hofften friktionslosen Dasein verholten ha t. Mehr weniger allerdings als mehr. Wie .die Klnderneurosen. durch die wir fast alle hindurchgehen mussen, wahrend des Wachstums spontan berwunden werden oder in ihren Resten durch psychoanalytische Behandlung so musz nun auch die Menschheit lernen, ihre grosze und nicht unbedenkliche Zwangs neurose abzuwerfen: die Religion." Daarmee zwenkt Freud in de lijn van vele 19-de eeuwsche denkers, die het einde van den godsdienst voor speld, en uit ethische en algemeencultureele motieven ook wel verlangd hebben. Een lijn, die bij Feuerbach begonnen is en die tot in onze dagen gevolgd werd, door Nietzsche, Guyau, Popper Lynkeus, een poos lang ook Bolland. En toch is de manier waarop Freud zich tegenover de religie plaatst een heel andere; een minder vijandige, een meer vaderlijke". Want uit zijn heele en eigen systeem vandaan verklaart hij den godsdienst als een collectieve Zwangsneurose. Zooals de wetenschap bg tijden met noodhypothesen voortwerkt, zoo kon de menschheid in haar vroegere ont wikkelingsstadia er zonder godsdienst niet komen. Er moest" een Zwangs- und Hemmungsapparat" uit innerlijke noodzaken, en niet door uiterlijken dwang alleen geschapen worden. Deze noodhypothese heeft ons verder gebracht op onzen menschenweg maar de tijd daagt voor wat Freud noemt: Erziehung zur Realitat". Wanneer de religie een zending gehad heeft onder de mensch heid, dan loopt deze ten einde. Het mag nog wat moeilijk zijn zich op deze aarde zonder godsdienst niet af en toe misplaatst te voelen. Maar laten wij liever eerlijke kleine boeren worden op deze harde aarde, dan fantasten met een grootgrondbezit op de maan, schrijft hij letterlijk. Onze psychische ontwikkeling laat het toe. Nieuwe zielsinstanties zijn over den omweg der religie in ons bevestigd geraakt en ontwikkeld. Het ueber-ich, het moreele bewustzijn, de catego rische imperatief. De godsdienst meent Freud begint ons te belemmeren de wereld en ons zelf klaar te zien. De religieuse illuzies zijn als fundament voor onze zedelijke en cultureele normen ook niet meer voldoende betrouwbaar. In de evolutie van den godsdienst ligt een stuk evolutie van de menschelijke ziel. Freud demonstreert het: hoe uit de vele goden n God en Vader werd; hoeveel menschelijke constructie in illen hemelbouw steekt. Als een zieledokter freudiaant hij voor het eerst in zijn leven en l£at; bij wijze van testament! niet zijn nieuwen patiënt: de menschheid, waar van dan de godsdienstgeschiedenis de anamnese van diens zwangsneurotisch complex zou wezen. Een ouwe temperamentvolle duvel, die zich zelf trouw" blijft! Men leest De toekomst eener illuzie" met niet minder deernis en niet minder bewondering dan: Au soir de la pensee". Deze oude mannen, die zelf zoo hoog en zoo groot afsteken bij het kleine gros die haast bronzen standbeelden zijn in een tijdperk van cellulose wat zijn zij leiders, zieners; maar ook: hoezeer hebben zij deze wereld, dit leven lief; en hoe wee doet hun het halt, dat reeds geschreeuwd is ? in hun medisch-luisterende ooren. De tragedie van ons allen openbaart zich in deze dènkerstestamenten. Een (Slot) Na hare juweelen-oplichting van ? 115.000 bij de firma Bosch in de Kalverstraat kwam zij in de gevan genis terecht, en toen de zeepbel eenmaal gebarsten was, zonk zij dieper en dieper, 't Laatst, toen hare ge schiedenis alweer op den achtergrond was geraakt, stond zij als bedelares op den Dam. Zij stierf in Januari 1008 in het Binnengasthuis. Bekende straatfiguren waren ge woonlijk meer bij hun bijnaam dan bij hun doopnaam bekend. Een daarvan, die ook op de bedelnap was aangewe zen, stond er voor te boek dat hij geen witte aalmoezen" wilde aannemen, doch alleen koperen duiten. Maar 't moesten alleen Utrechtsche duiten wezen; alle andere wierp hij weg. Vandaar dat hij den bijnaam verkreeg van Oiterse Doit. Latere straattypen waren bekend als Simon bijgenaamd Okkeloentje, David de Loterijman, Malle Kees, die kunsten maakte en steenen op zijn kaal hoofd kon ver brijzelen, de blinde klarinettist Gerrit op het Spui", de liedjeszanger Meyer met den baard", Blindeman met z'n vrouw, het mismaakte mannet je bekend onder den naam van Klein Jantje, de artistiek ontwikkelde kruier uit de Kromme Elleboogsteeg Jacob van der Linde, dien men onder de makelaars en antiquairs alleen ken de als Jacob", de krantencolporteur Jan Misdruk", die steeds met een pak misdruk-kranten onder den arm liep, Rooie Karel", die met een blok aan 't been van Amsterdam naar Parijs zou wandelen, maar reeds te Dord recht zijn weddenschap verloor, enz. Onder hunne bijnamen waren ook het meest bekend Jan Willem", ten rechte J. W. Schut genaamd, bediende op een expeditiekantoor en tevens dilettant-acteur, die nog bij de Rede rijkers speelde; Jacques Schuiten voerder, bij alle bezoekers van Carr bekend als August de Domme", die later als caféhouder failliet ging en in armoede stierf; de bode van de Universiteit P. J. Deuman, van wien door de studenten slechts gesproken werd als Jacob van 't korps", Leendert Mens uit de Willemstraat, tot broeder van de Ned. Leeuw benoemd wegens zijne verdiensten bij gelegen heid van het zgn. Paling-oproer in Juli 1886, en in heel de Jordaan be kend als de Bokkebek"; de weduwe Schaft uit den Zandhoek, bijgenaamd de Oranje-vrouw", die een snoepwinkeltje hield, en bij de Atjehmedaille van haren overleden man allerlei souvenirs bewaarde van ko ninklijke bezoeken aan de Jordaan; Dirk Rietveld uit de Konijnenstraat, die een onzeker aantal drenkelingen op het droge bracht en daarvoor, be halve ettelijke medailles, den bijnaam van Dirk de Waterduiker verkreeg; de marktkoopman en koninklijk gebreveteerde pedicurist Jacob Hollander, dien men den graaf met de hooge dop", of ook de God van Naarden" noemde; zijn vakgenoot en oudroestkoopman van 't Amstelveld bekend als Simon de politieker" omdat hij zoo druk aan de politiek deed. In vermaardheid moest hij echter onder doen voor Linnewiel alias Kokadoris. Uit onze dagen zou men nog kunnen noemen het bekende lid van de Am sterdamsche Rapaille-partij Cornelis de Gelder, van het Rembrandtplein, die zooveel van zich deed spreken onder zijn bijnaam Had-je-me-maar" en voor een jaar naar een rijkswerk inrichting werd gezonden. Voorts wij len Dionisius Reynen, de man op het krukje, die z'n beenen miste en ge woonlijk op het Damrak bij het Victoria-hotel rondscharrelde. Hij had den bijnaam van Puk". Toen hij trouwde, werd van de bruid gezegd: Die meid gaat wat beginnen !" Hij overleefde z'n trouwdag ook niet lang en stierf, 45 jaren oud, in het Binnen gasthuis. Een ander bekend straat type was Lange Manus, die het beroep van schoenpoetser uitoefende, evenals Jozef bij de Munt en Isaak op den Dam. Voorts Johannes Reinders, bijgenaamd Poppekastje". Hij vertoonde echter geen poppekast, maar 'n soort van kleine rarekiek, waarin molentjes en andere figuren door me chaniek bewogen werden. De oude man, steeds blootshoofds, werd door individuen die zich z'n kinderen noem den geëxploiteerd. Ze stonden op de loer wanneer voorbijgangers een aal moes lieten vallen in de pet van den in lompen gehulden bedelaar, en brach ten hem 's avonds op een handkar naar huis. In zijn doorgroefd gezicht met de doffe uitgebluschte oogen, ingevallen kaken en tandeloozen mond zag men reeds het doodshoofd. Einde lijk kwam de dood en hield z'n vinger tegen de roode molentjes, zoodat ze niet meer draaien konden. Reinders stierf in het O.L.V.-gasthuis; men hoorde toen dat hij zes en tachtig geworden was. Dat was de droevigste poppekast van Amsterdam. Nog vele figuren zouden hierbij te voegen zijn; want wie een eenigszins volledige nomenclatuur van Amster damsche bijnamen wilde samenstellen, zou daarvoor een lijst zoo lang als een lijnbaan moeten aanleggen. Tevens een lijst met vervolgen, dewijl de spraakmakende gemeente nog steeds voortgaat met het bedenken en uitdeelen van bijnamen. Alleen, d* vruchtbaarste periode daarvoor, de tijd van de oude poorterij,de schutterij, de gilden, en heel de schilderachtige samenleving van de 16e en 17e eeuw is toch voorbij; sans espoir de retour." testament wil steeds den wil van een mensch, eenen erflater, verlengen tot over zijn graf. Het is een pretentie m.i. tegen het mechanisme van het leven zelf in. Reeds bij de overdracht van materieel bezit; heelemaal bij de overdracht van denklijnen. Deze twee groote religie-verwerpers in wie geen kleine afbraakzin schuilt laten ons beiden genoeg na; ook zonder hun laatste felle testa menten. Hun nalatenschap en vooral die van Freud blijft cultureel erfgoed; fonds tot vermeerdering van onze kennis van zielewaarden; ook tot vermeerdering van die waarden zelve. En nu moge in onze maatschappij bij den Burgerlijken Stand geen groep zoo razend monteeren, als die van hen, welke godsdienst geen" op hun papiertjes hebben staan hoe weini gen van deze velen echter zouden willen, wat Freud verlangt: irreligieuze opvoeding; bevestiging van het primaat van het intellect; cultuurdiscipline in den hoogstea zedelijken zin?

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl