De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 4 december pagina 11

4 december 1927 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

immer i *',:fe* t tof het doel. En voor het eerst ook begon hij te begrijpen waarom hij dit zóó, bijna als een straf, vreesde. Niet het verlies van Nannie was het Het, gemis, hoe groot ook, trof alleen de vacanties. Brieven schrijven tusschentijds mochten ze niet van thuis. En aan later hadden ze nooit gedacht. Wanneer hij later werd wat hij wilde: ontdekkingsreiziger.... hoe ver leidden dan zijn wegen wel van de Overijsselsche Pastorie! Niet het verlies, geloofde hij, maar dat onoverkoraenlijke, ondoorploegbare van het oogenblik. Om daar voor haar bed te staan, als gold het een gewoon bezoek, met achterin zijn hoofd, in zijn hart, het heimelijke, het verraad.... Te moeten praten over van alles over niets En eindelijk, als het niet langer mocht duren, op te moeten staan en dan te zeggen, met een stem, waaraan je niets bijzonders hoorde: Nou, dag Nan..." terwijl je wist, wist, moeder wist het immers ook al draaide ze er om heen, dat het voor het laatst was.... dat je dat nog maar n keer tegen haar kon zeggen, zóó, dat ze het hoorde.... Dag " Over het gore jongensgezicht, hij had zich inderhaast maar half gewasschen, sidderde het, en een vreemde wrok schokte in hem op jegens zijn moeder, die van hem dit bewijs, boven zijn krachten, gevorderd had. Nadat aan een halte een wegwerker bij hem binnen was gestapt, om aan het volgend station den trein weer te verlaten, deed Koen, wat hem al lang had gelokt, hij haalde den glazen, met water gevulden bal, waarin een goudvischje en een zilvervischje zwommen, uit het mandje. Een plotseling lichtje tusschen zijn handen, iets zeer kostbaars. Het hief zijn gedachten op. Hiermee zou Nannie wel blij zijn nog wel o, stellig ! Hij zag haar smal gezicht vóór zich, zooals het dan deed bij een onverwachte vreugde, zooals het lang zaam kleurde, met de oogleden knipperde, en bijna verlegen de zekerheid aanvaardde dat zulk een schat voor haar was. En haar handen.... zooals die, met al hun dunne vingertjes om den tintelenden bol zouden sluiten, uit vrees hem te laten vallen ! Siel je voor in bed! Koen grinnikte, liet het water, dat het daglicht spiegelde als een witte vonk, wiebelen. Zij zou zeggen, met haar altijd een beetje heesche stem: Dank je, Koen", en begrijpen, dat dit een buitengewoon geschenk was. Dit alles, meende hij thans met verlichting, moest nog plaats vinden tus schen zijn aankomst en zijn vertrek. Het geleek hem een lange, en als je niet altijd aan het nare dacht, op zichzelf prettige reeks van gebeurlijkheden, die het einde van het bezoek zoover weg duwde, dat het bijna uit het zicht verdween. Hij voelde nu ook honger, en kruimelde wat van zijn brood in den vischkom, in de hoop dat de vischjes zouden happen. Zóó alleen als aan het beginvan de reis was hij nu toch niet meer. Door den geur van de dennen en het akkermaalsbout, waar de trein thans middendoor sneed, raakte hij met de herinne ring aan de vacanties, en ook met Nannie Nannie van vroeger al meer vertrouwd. Zijn moeder had, na overleg met de ouders van het zieke meisje, hem den raad meegegeven om eerst naar de Pastorie te gaan. Daar zou mevrouw Reuder hem wel nader inlichten op welk uur hij in het ziekenhuis terecht kon. Koen begon, terwijl hij het voorlaatste station voorbij spoorde, tegen deze ontmoeting bar op te zien. Hoe zou Nannie's moeder wel zijn, na deze lange maanden, waarin ze misschien vergeefs hadden gestreden... Nan, de jongste, de liefste van allemaal, uit het huis moesten laten gaan naar een vreemd ander huis.... En haar vader al zoo oud die den brief schreef, waarvan Koen's moeder den inhoud zelfs niet durfde vóór te lezen in hun kring.... Koen was verlegen voor de droefheid van groote menschen, een ongenaakbare wereld leek hem de Pastorie, waar hij niettemin binnen moest dringen. Toen hij uitstapte en met nog enkele reizigers het perron verliet, wachtte vóór het kleine station een zwart gesloten rijtuig, dat een heer afhaalde met hoogen hoed. De aanblik daarvan, een silhouet in den mist, paste zich zoo on verhoeds en onmiddellijk aan bij zijn verdrongen gedachten van de laatste dagen, dat hij een oogenblik als verlamde van schrik. Hij overwon de ontstel tenis met koel verstand en zwenkte haastig rechts-af. Dan zouden ze het thuis natuurlijk al geweten hebben. Doch de kans scheen hem, door dit levend beeld van het ergste, naderbij te zijn gekomen en onwillekeurig nam hij groote stappen over den rijweg, die leidde naar de kom van het dorp. Het naaldfijn kerktorentje stak flauw op uit de neveligheid, als om hem met stillen vinger de plek te wijzen. Aan weerszijden van den weg lagen de weiden grijs en doordrenkt. Neen, Koen wilde, nu hij zoover was, aan dat zwarte niet meer denken. Uit den schat, dien hij in zijn verkleumde handen recht voor zich uit droeg, putte hij, als de graalridder, zijn vertrouwen en zijn kracht. De overtuiging, dat zijn vriendinnetje even gelukkig als hij zou zijn met het bezit van twee goudvisschen dat niemand ter wereld tegenover een dergelijk geschenk onver schillig kon blijven, dat ze er onmogelijk leek het hem reeds niet meer een ietsje beter van zou worden, verwarmde hem van-binnen, terwijl zijn adem heldere druppels blies aan zijn neus. Hij verlangde thans er te komen, schier even fel als hij er tegenop had gezien. Met het tooverachtige zijner handen meende hij allengs al het leed van deze uren te zullen bezweren. Als Nannie lachte Wat weten de menschen van zulke geheimen als de dood ! Zelfs een dokter. Zelfs een dominee. Vertelde Dominee den vorigen zomer nog niet van het dochtertje van Jaïrus, en de wonderlijkste wonderen op dit gebied? De Pastorie zag er, met haar afgevroren wingerd, kaal, maar overigens net als altijd uit. Het hekje stond aan. Mevrouw Reuder opende zelf de voordeur. Neen-... er was niets aan Nannie's moeder van hetgeen hij had verwacht. Zij schreide niet en sprak, terwijl Koen in de huiskamer tusschen de stapels linnengoed, waarvan haar vlotte handen niet aflieten, verdwaald neerzat, slechts enkele gelaten woorden over de kleine zieke. Zij doelde ook niet op de vriendschap tusschen Nannie en hem, de aanleiding tot zijn buitengewoon bezoek. Het scheen haar niet te bevreemden zelfs, dat juist hij niet zijn moeder of vader.... gekomen was. Wat Nannie toch wel zou denken als ze hem Koen daar op eenmaal zag ? hoe ze het zou vinden ? Misschien niet eens prettig in 't eerst, al beweerde moeder nu ook Aan den wand tegen over hem hing een, naar een klein portret vergroot, wazig en onwerkelijk beeld van Nannie in zwarte lijst, waarvan hij zijn gespannen oogen niet af kon houden. Een Kerstgeschenk", lichtte mevrouw Reuder toe. Dominee had het laten maken uit erkentelijkheid voor de maandenlange verpleging, welke haar tot den dag der operatie was toevertrouwd geweest. Koen knikte, zonder het gesprek, dat over dien ook huishoudelijk zoo zwaren tijd bleef gaan, als over een moeilijke omstandigheid uit het lang verleden, in zich op te nemen. De toon van berusting, alsof de vrome overgang reeds had plaats gevonden, verwarde den jongen hopeloos. Zijn handen klemden zich om het mandje.... Nannie was er toch nog. Uit de aangrenzende kamer kwam eindelijk Dominee. Hij rookte zijn pijp de pijp, die Nan altijd na het ontbijt voor hem stopte en zei: Daar doe je wel aan, mijn jongen. Wij waardeeren het in hooge mate, dat je ouders je in deze droevige Kerstdagen tot ons gezonden hebben. Hoe maakt het je moeder?" Twintig minuten gaans lag het kleine ziekenhuis, door Dominee zelf ge sticht, en de trots der Gemeente, buiten het dorp. Driemaal per dag, vertelde mevrouw Reuder hem nog, liep zij dien weg, niettegenstaande de drukte, "die het Kerstfeest in het herderlijk huis te weeg pleegt te brengen. Koen begreep het niet, hij meende van Nannie's moeder, de ziel van het groot gezin, en lang niet zoo streng als zijn moeder, altijd zooveel te hebben gehouden.... Dominee had hem uigelaten en voorgelicht. Hij mocht zei Dominee zijn vriendinnetje niet misleiden omtrent haar toestand. Boven alles ging in het predikantsgezin de waarheid. Wanneer het God behaagde haar eerstdaags tot zich te roepen, dan wist Nannie, dat zij naar Onzen lieven Heer ging. Zij was bereid, en kende geen vrees. Tot stikkens beklemd had Koen ook daar, met zijn hand aan het hekje, slechts zijn hoofd gebogen. Geen minuut langer zou hij het hebben uitgehouden.. Het Ziekenhuis, een uitgebouwde villa, gedeeltelijk opgetrokken, lag in een tuin, waar, op een verwilderd perk, nog een oude roos bloeide. Scherp nam Koen thans alle dingen in zich op. Achter de geraniums voor de vensters bewogen witte mutsjes, boven, beneden.... En vóór hij, klam over zijn geheele lijf, op den belknop had gedrukt, zag hij boven het beschot van een serre een. bleek handje, dat als een vriendelijk vaantje naar hem wenkte. Het was niet Nannie's hand geweest. Hij had er de lieve verbeelding blinde lings van aanvaard, zóó hunkerde thans zijn hart naar een luttele tegemoet koming. De kans, dal Nannie, het bovenaardsche meisje van het portret in de Pastorie, hem al nauwelijks meer herkennen zou.... dat zij niets om zijn be zoek zou geven.... was hem in het laatste half uur, waarin hij zich van ieder een verlaten had gevoeld, tot een schamele angst geworden. Ook toen ze nog gezond was, kon Nannie, soms, doen of ze niet veel om hem gaf.... En nooit had zij, niettegenstaande ze zijn meisje was, tegen hem gezegd, wat andere meisjes tegen jongens zeggen.... noch uit zichzelve hem gekust.... Aan matigend scheen hem, terwijl hij in de strenge stilte van het kamertje naast 1! *

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl