De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 4 december pagina 27

4 december 1927 – pagina 27

Dit is een ingescande tekst.

Kerstnummer zullen we blijven ! Collega's zijn we niettemin, al vervult ieder zijn taak op zijn eigen wijze!" Op dat oogenblik klonk 'n kort uitgestooten pas op !" en ternauwernood had hij tijd om ter zijde te springen voor 'n kar, die hem dreigde te overrijden. ft Was merkwaardig met welk 'n snelheid zijn gedachte van dien hoogtroonenden weerhaan tot de laagsluipende gevaren van de straat afdaalde. Dankbaar daarvoor was hij echter geenszins, wat zeker niet billijk was. 't Was echter de aanleiding, dat hem te binnenschoot, dat hij nog 'even bij Meester Marcus moest aangaan om te vragen of de nieuwe klokhamer al klaar was. Hij sloeg dus 'n-zijstraat in en trad de werkplaats binnen. ... .Wat 'n overgang ! Zóó uit de straat, die vol was van het middaglicht, waarin de gevels stonden te blakeren en de vensters te glinsteren, en dat tusschen den blauwen hemel en de blauwe straattegels heen en weer gekaatst werd als bij 'n balspel, zoodat het de menschen van vroolijkheid deed lachen.... en dan op eenmaal in die donkere werkplaats, waar vijlen en slijpsteenen snerpende geluiden lieten hooren, en ovens giftig loenschten. Daar gaat er een open, en 't is of men in de hel kijkt! 'n Straal van het lichtend gietmetaal gulpt er uit en stort zich in het donkere vormgat, dat in den zwarten bodem is gegraven. Het nijdige kloppen van hamers en gillend krassen van cirkelzagen begeleiden dat vuurdrama. De knechts hebben zwarte gezichten en handen; het daglicht durft nauwelijks door de groezelige ven sters heen te dringen. Rolf's oogen stellen zich zoo gauw nog niet in op dat halfduis ter; maar de meester ziet hem wel en roept hem met spottende stem toe: Zoo jeugdige klokkenklepperaar, wat moet jij hebben?" Nu herkent Rolf hem en hij vraagt of de hamer al klaar is. Meneer is natuurlijk ongedul dig" krijgt hij ten antwoord maar we hebben hier ook nog wat anders te doen. Wij hebben geen tijd om buiten langs de slooten te wandelen en poëtisch te doen. Wij zijn maar simpele arbeiders, die werken moeten!" De meester echter meende het niet zoo kwaad met den jongen beiaardier en hij liet er dus op volgen: maar ik zal 'ns zien of dat ding al gereed is gekomen". Graag" antwoordde Rolf en bleef staan wachten, terwijl Mar cus naar 'n ander deel van de werkplaats ging. Hier heerscht toch eigenlijk wel de stof" prevelde binnensmonds de wach tende, terwijl hij rondkeek en zag hoe het gloeiende gietmetaal vloeide, hoe zware bankschroeven ijzeren staven vastknepen, ruige vijlen het blanke koper aantastten, en bonkige hamers gloeiende ijzerbrokken pletten. Wel keek hij eerst bedrukt, toen hij die stille bekentenis uitte, maar weldra klaarde zijn jong gelaat weer op, en als wilde hij zich zelf gerust stellen, zei hij: neen 't is toch weer de geest, de gedachte, die alles beheerscht; ja, die alles zoo doordringt, dat eigenlijk zij alles is en dat alleen zij maar bestaat. De rauwe stof lijkt hier de heerscheres te zijn, en toch is ze niets; enkel de geest is ook hier alles". Hier, torenmuzikant, heb je je hamer; nu kan je weer naar hartelust op je klok timmeren. Maar bedenk 't nog maar 'ns terdege: zonder ons, zonder mijn vuren, vijlen en schroeven kun je toch maar niets, mannetje ! Al hangen je klokkies nog zoo hoog, hier beneden moet je ze laten herstellen, als ze in de war zijn. Breng den hamer nu maar gauw op zijn plaats, klokkenpoeët!" liet hij er grinnikend op volgen. Goedmoedig liet Rolf den spot van den meester over zich heengaan, want hij achtte het beneden zich om zijn eigen, hooge opvattingen te verdedigen tegenover de materialistische beschouwingen van den meester. Ba, die zou toch nooit begrijpen wat 'n hooge waarde zijn kunst voor heel de stad had. Dan was Victor, zijn zoon, die zijn leerling op de piano was, heel anders. Die hing hem aan de lippen en z'n oogen schitterden, als hij hem over zijn carrillonspel sprak. Die lachte hem niet uit, als hij zich liet gaan, zooals hij kon doen, als hij hem 'n stuk had voorgespeeld en hem de schoonheden van harmonieseeringen en oplossingen aanwees. Integendeel, die kon nog geestdriftiger zijn dan hij, en die haakte naar het oogenblik, dat bij zijn eerste melodieën op het carillon zou mogen spelen. Ondanks dat zijn gedachten zich met Victor gingen bezig houden, gaf hij toe aan den onbewusten drang om op zijn horloge te kijken, en hoewel hij zag, dat de tijd nog niet drong, zoo verliet hij toch de werkplaats en vervolgde zijn weg marktwaarts. Trouwens de markt was vlak bij en hij liep haar haastig over naar den zij-ingang van den toren. Wat 'n haast heeft U. 't Is toch nog lang geen middag!" hoorde hij op eens 'n bekende stem naast zich zeggen, en omkeerend zag hij den spreker uit een markttentje te voorschijn treden, 't Was Victor. Je hebt gelijk" gaf hij hem glimlachend ten antwoord maar ik wil dezen hamer, dien je vader weer in orde heeft gemaakt, eerst nog op zijn plaats aan brengen, vóór dat ik met de bespeling begin". Terwijl hij hem antwoordde, keek hij met welgevallen naar den knaap. Ga je niet mee om me te helpen" vroeg hij, want 't was hem op eenmaal 'n behoefte om met dat frissche menschenkind boven op den trans te staan. 'n Glans van vreugde gleed bij het hooren van zijn vraag over het gelaat van den jongen. Dolgraag" zei hij maar ik moet even dit pak naar huis brengen". Goed ! Dan tot straks !" Rolf keek de jeugdige gestalte, die zoo veerkrachtig voortstapte, met 'n glanzenden blik na. Was dat niet zijn geestelijke zoon? Had hij niet in dat jonge gemoed de geestdrift voor het grootsche en edele ont stoken, zoodat hij later zijn werk zou kunnen voortzetten, gelijk het kind den vader opvolgt ? Daarna wendde hij zich naar het deurtje, dat hem toegang tot den toren gaf. , t Die rees nu voor hem op als een reus; maar 'n vriendelijke reus; n, die goedmoedig stond te midden van zijn . bescherme lingen, als daar waren de huizen van het stadje, de boomen langs de grachten en de menschen op de markt. En die vriendelijk op ze neerkeek met zoo iets als: Weest maar rustig' Ik sta hier en kijk voor je uit, of er niet in de verte gevaren dreigen. Maar er is niets, niets te zien; overal is pais en vree. Koestert je maar in den zonne schijn; kijk, ik doe het ook; ik laat de stralen heerlijk langs mijn lange flanken glijden en mijn haan, daar heel boven, die speelt met ze, en de wijzers van mijn klokken glimmen zoo mooi, dat ze zich inbeelden, dat ze van goud zijn". Vertrouw maar op me en als je wat van den hemel noodig hebt, zeg het dan gerust aan mij, want mijn spits reikt bijna tot aan de onderste hemelverdieping, zoodat ik gemakkelijk de boodschap kan overbrengen. Al is het dan niet aan onzen Lieven Heer zelven, dan aan een of andere engel, die juist in de buurt is en die er dan wel verder voor zal zorgen". Rolf haalde z'n sleutel uit zijn zak en stak hem in het deurtje. Gek" dacht hij zoo'n reus van 'n toren en toch zulk een klein toegangspoortje". Ook de steenen trap, die hij, nadat hij binnengetreden was, voor zich zag, was eng, en toen hij de deur achter zich dicht had getrokken, was het hem weer, als gewoonlijk, vreemd te moede. Want hoe vaak hij hier ook binnentrad, en hoe gewoon het hem eigenlijk was, toch voelde hij telkens, dan meer dan min der, hoe 'n vreemde beklemming zich van hem meester maakte Ook ditmaal weer. Uit het vroolijke licht van den middag, van het levendige marktplein was hij gekomen, en opeens, bij het sluiten van de deur, voelde hij zich in de macht van de sombere steenmassa Daarbuiten leek de toren de vriendelijke, levende reus te zijn; maar hier binnen was niets dan de doode blokkenstapel. Het trapje voerde hem naar het midden van het torenlichaam. Hol was het; dreigend rezen de ruige, donkere wanden aaa vier zijden omhoog. Door 'n paar smalle openingen drongen twee bundels daglicht door, maar ze gaven eerder 'n vreemd licht in die onwaarschijnlijk hooge ruimte, dan dat ze er den dag binnenbrachten. Wél vielen ze juist op de beide touwen, die uit het hooge * L.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl