Historisch Archief 1877-1940
Kerstnummer
zullen we blijven ! Collega's zijn we niettemin, al vervult ieder zijn taak op zijn
eigen wijze!"
Op dat oogenblik klonk 'n kort uitgestooten pas op !" en ternauwernood
had hij tijd om ter zijde te springen voor 'n kar, die hem dreigde te overrijden.
ft Was merkwaardig met welk 'n snelheid zijn gedachte van dien
hoogtroonenden weerhaan tot de laagsluipende gevaren van de straat afdaalde. Dankbaar
daarvoor was hij echter geenszins, wat zeker niet billijk was.
't Was echter de aanleiding, dat hem te binnenschoot, dat hij nog 'even bij
Meester Marcus moest aangaan om te vragen of de nieuwe klokhamer al klaar
was. Hij sloeg dus 'n-zijstraat in en trad de werkplaats binnen.
... .Wat 'n overgang !
Zóó uit de straat, die vol was van het middaglicht, waarin de gevels stonden
te blakeren en de vensters te glinsteren, en dat tusschen den blauwen hemel en
de blauwe straattegels heen en weer gekaatst werd als bij 'n balspel, zoodat
het de menschen van vroolijkheid deed lachen.... en dan op eenmaal in die
donkere werkplaats, waar vijlen en slijpsteenen snerpende geluiden lieten hooren,
en ovens giftig loenschten.
Daar gaat er een open, en 't is of men in de hel kijkt! 'n Straal van het
lichtend gietmetaal gulpt er uit en stort zich in het donkere vormgat, dat in den
zwarten bodem is gegraven. Het nijdige kloppen van hamers en gillend krassen
van cirkelzagen begeleiden dat vuurdrama. De knechts hebben zwarte gezichten
en handen; het daglicht durft
nauwelijks door de groezelige ven
sters heen te dringen.
Rolf's oogen stellen zich zoo
gauw nog niet in op dat halfduis
ter; maar de meester ziet hem wel
en roept hem met spottende stem
toe: Zoo jeugdige
klokkenklepperaar, wat moet jij hebben?"
Nu herkent Rolf hem en hij
vraagt of de hamer al klaar is.
Meneer is natuurlijk ongedul
dig" krijgt hij ten antwoord maar
we hebben hier ook nog wat anders
te doen. Wij hebben geen tijd om
buiten langs de slooten te wandelen
en poëtisch te doen. Wij zijn maar
simpele arbeiders, die werken
moeten!"
De meester echter meende het
niet zoo kwaad met den jongen
beiaardier en hij liet er dus op
volgen: maar ik zal 'ns zien of
dat ding al gereed is gekomen".
Graag" antwoordde Rolf en
bleef staan wachten, terwijl Mar
cus naar 'n ander deel van de werkplaats ging.
Hier heerscht toch eigenlijk wel de stof" prevelde binnensmonds de wach
tende, terwijl hij rondkeek en zag hoe het gloeiende gietmetaal vloeide, hoe
zware bankschroeven ijzeren staven vastknepen, ruige vijlen het blanke koper
aantastten, en bonkige hamers gloeiende ijzerbrokken pletten.
Wel keek hij eerst bedrukt, toen hij die stille bekentenis uitte, maar weldra
klaarde zijn jong gelaat weer op, en als wilde hij zich zelf gerust stellen, zei hij:
neen 't is toch weer de geest, de gedachte, die alles beheerscht; ja, die alles
zoo doordringt, dat eigenlijk zij alles is en dat alleen zij maar bestaat. De rauwe
stof lijkt hier de heerscheres te zijn, en toch is ze niets; enkel de geest is ook
hier alles".
Hier, torenmuzikant, heb je je hamer; nu kan je weer naar hartelust
op je klok timmeren. Maar bedenk 't nog maar 'ns terdege: zonder ons, zonder
mijn vuren, vijlen en schroeven kun je toch maar niets, mannetje ! Al hangen
je klokkies nog zoo hoog, hier beneden moet je ze laten herstellen, als ze in
de war zijn. Breng den hamer nu maar gauw op zijn plaats, klokkenpoeët!"
liet hij er grinnikend op volgen.
Goedmoedig liet Rolf den spot van den meester over zich heengaan, want
hij achtte het beneden zich om zijn eigen, hooge opvattingen te verdedigen
tegenover de materialistische beschouwingen van den meester. Ba, die zou
toch nooit begrijpen wat 'n hooge waarde zijn kunst voor heel de stad had.
Dan was Victor, zijn zoon, die zijn leerling op de piano was, heel anders. Die
hing hem aan de lippen en z'n oogen schitterden, als hij hem over zijn
carrillonspel sprak. Die lachte hem niet uit, als hij zich liet gaan, zooals hij kon doen,
als hij hem 'n stuk had voorgespeeld en hem de schoonheden van
harmonieseeringen en oplossingen aanwees. Integendeel, die kon nog geestdriftiger zijn
dan hij, en die haakte naar het oogenblik, dat bij zijn eerste melodieën op het
carillon zou mogen spelen.
Ondanks dat zijn gedachten zich met Victor gingen bezig houden, gaf hij
toe aan den onbewusten drang om op zijn horloge te kijken, en hoewel hij
zag, dat de tijd nog niet drong, zoo verliet hij toch de werkplaats en vervolgde
zijn weg marktwaarts. Trouwens de markt was vlak bij en hij liep haar haastig
over naar den zij-ingang van den toren.
Wat 'n haast heeft U. 't Is toch nog lang geen middag!" hoorde hij op eens
'n bekende stem naast zich zeggen, en omkeerend zag hij den spreker uit een
markttentje te voorschijn treden, 't Was Victor.
Je hebt gelijk" gaf hij hem glimlachend ten antwoord maar ik wil dezen
hamer, dien je vader weer in orde heeft gemaakt, eerst nog op zijn plaats aan
brengen, vóór dat ik met de bespeling begin".
Terwijl hij hem antwoordde, keek hij met welgevallen naar den knaap.
Ga je niet mee om me te helpen" vroeg hij, want 't was hem op eenmaal
'n behoefte om met dat frissche menschenkind boven op den trans te staan.
'n Glans van vreugde gleed bij het hooren van zijn vraag over het gelaat van
den jongen. Dolgraag" zei hij maar ik moet even dit pak naar huis brengen".
Goed ! Dan tot straks !"
Rolf keek de jeugdige gestalte, die zoo veerkrachtig voortstapte, met 'n
glanzenden blik na. Was dat niet
zijn geestelijke zoon? Had hij niet
in dat jonge gemoed de geestdrift
voor het grootsche en edele ont
stoken, zoodat hij later zijn werk
zou kunnen voortzetten, gelijk het
kind den vader opvolgt ?
Daarna wendde hij zich naar het
deurtje, dat hem toegang tot den
toren gaf. ,
t Die rees nu voor hem op als
een reus; maar 'n vriendelijke
reus; n, die goedmoedig stond
te midden van zijn . bescherme
lingen, als daar waren de huizen
van het stadje, de boomen langs
de grachten en de menschen op
de markt. En die vriendelijk op ze
neerkeek met zoo iets als: Weest
maar rustig' Ik sta hier en kijk
voor je uit, of er niet in de verte
gevaren dreigen. Maar er is niets,
niets te zien; overal is pais en vree.
Koestert je maar in den zonne
schijn; kijk, ik doe het ook; ik laat
de stralen heerlijk langs mijn lange
flanken glijden en mijn haan, daar heel boven, die speelt met ze, en de
wijzers van mijn klokken glimmen zoo mooi, dat ze zich inbeelden, dat ze
van goud zijn".
Vertrouw maar op me en als je wat van den hemel noodig hebt, zeg het dan
gerust aan mij, want mijn spits reikt bijna tot aan de onderste
hemelverdieping, zoodat ik gemakkelijk de boodschap kan overbrengen. Al is het dan
niet aan onzen Lieven Heer zelven, dan aan een of andere engel, die juist in
de buurt is en die er dan wel verder voor zal zorgen".
Rolf haalde z'n sleutel uit zijn zak en stak hem in het deurtje. Gek" dacht
hij zoo'n reus van 'n toren en toch zulk een klein toegangspoortje".
Ook de steenen trap, die hij, nadat hij binnengetreden was, voor zich zag,
was eng, en toen hij de deur achter zich dicht had getrokken, was het hem weer,
als gewoonlijk, vreemd te moede. Want hoe vaak hij hier ook binnentrad, en
hoe gewoon het hem eigenlijk was, toch voelde hij telkens, dan meer dan min
der, hoe 'n vreemde beklemming zich van hem meester maakte
Ook ditmaal weer.
Uit het vroolijke licht van den middag, van het levendige marktplein was hij
gekomen, en opeens, bij het sluiten van de deur, voelde hij zich in de macht
van de sombere steenmassa Daarbuiten leek de toren de vriendelijke, levende
reus te zijn; maar hier binnen was niets dan de doode blokkenstapel.
Het trapje voerde hem naar het midden van het torenlichaam. Hol was het;
dreigend rezen de ruige, donkere wanden aaa vier zijden omhoog. Door 'n paar
smalle openingen drongen twee bundels daglicht door, maar ze gaven eerder
'n vreemd licht in die onwaarschijnlijk hooge ruimte, dan dat ze er den dag
binnenbrachten. Wél vielen ze juist op de beide touwen, die uit het hooge
*
L.