De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 4 december pagina 29

4 december 1927 – pagina 29

Dit is een ingescande tekst.

Kerstnummer 29 i-*;, H doordringen. In de huizen en over de velden, langs de wolken tot ver, ver naar den horizont. Maar daar niet voor de ooren, doch dadelijk voor den geest zelf. Déar zijn de trillingen zóó fijn, dat ze ongehinderd tot hem door kunnen dringen. Ze zijn als lichttrillingen. Die gaan ook van mijn toren naar de verste horizonten". Heerlijk zoo ver als we hier kunnen zien !" vervolgde Rolf. Maar weet je, hoe we nog verder kunnen zien ?" Neen, hoe dan?" Als we in de harten der menschen kijken". Maar hoe kunnen we dat doen; zijn ze niet gesloten voor ons?" Neen, we openen hen met onze klokketonen". Maar wanneer zal ik dat kunnen doen? Moet het nog lang duren voor ik het carillon mag bespelen?" vroeg Victor, Dat zal van je zelf afhangen. Misschien al over 'n jaar. Maar kom, 't is bijna middag". Weldra daalden ze de ladders langs de klokken af, Ze waren nog niet beneden, of daar kwam leven in het vreemde samenstel van raderen en draden. 'n Pal werd met 'n klik opgelicht; 'n windvleugel ging snel draaien; zonderlinge geluiden lieten zich hooren en de reusachtige metalen trommel met zijn honderden uit steeksels zette zich met deftige langzaamheid in wenteling, 't Was of het hem eerst moeite kostte om zijn logheid te overwinnen; maar daarna ging het met 'n vaste ge lijkmatigheid, die men begreep, dat niet te wijzigen viel. Onver stoorbaar naderde een nok de pal, die op hem wachtte, lichtte hem onvermurwbaar op; de pal trok aan den metalen draad, zoodat de klokhamer opgeheven werd en het volgend oogenblik viel de hamer. Een overluide toon barstte los uit de klok, die nasidderde van de geweldige beving, welke door zijn metalen lichaam was heengevaren. 't Was 'n ontploffing van geluid, dat plotseling om hen heen alles vul de en nog natrilde door heel hun wezen, toen de geluidsgolf al uit den toren weg was gesprongen. Maar de trommel draaide onver stoorbaar verder en vier nokken naderden tegelijk hun pallen; 'n oogenblik later sloegen vier hamers neer en 'n daverend accoord ver doofde hun ds ooren met zijn ge weldigen klank, 'n Ander volgde en de geluidsdonder hield aan, terwijl de trommel in zijn voorgeschreven wenteling zijn nokken hun plicht liet volbrengen. Eindelijk zwegen de klokken. De gonzende natrilling van hun in oproer gebrachte lichamen stierf uit en stilte heerschte er. Maar 't was de angstige stilte, die wacht op iets vreeselijks, dat komen moet. De trommel draaide door. 'n Nieuwe rij van nokken naderde onafwijsbaar, 'n Sterke pal wachtte geduldig. Daar werd hij opgelicht! Hij viel en 'n ondeelbaar oogenblik later sloeg de zware hamer op den breeden rand van de groote klok. 't Onmiddellijke antwoord was 'n korte, maar allesoverweldigende donderslag, die zich onmiddellijk voortzette in 'n dreunenden nagalm. Alles beefde, muren en balken, 'n Trilling voer door heel het torenlichaam, en nog was die bewogen heid niet tot rust gekomen, toen de tweede nok zijn plicht had gedaan en op nieuw de klok zijn donderroep had laten losbarsten. Twaalf malen golfde die vloed van geluid uit den toren en stroomde uit over de stad en de velden. In snel uitdijende kringen ijlden de trillingen door de wijde luchtruimten tot de hoogste wolken en tot de verste kimmen. Rolf had het geluid als een brandingsgolf over zich heen laten storten. Heerlijk was het geweest, zooals hij het eiken keer opnieuw heerlijk vond en in 'n trotsche verrukking riep hij plechtstatig uit: De menschelijke geest heeft de stof gebruikt om den voortgang van den tijd alom te verkondigen !" Eigenlijk had hij dien uitroep voor Victor'S ooren bestemd, en hij keek met 'n zekere zelfvoldaanheid naar hem om maar Victor was weg. 'n Beetje beteuterd staarde hij naar de leege plaats en schoot daarna onwille keurig in den lach. Kom, 't is m'n tijd om te beginnen" zei hij en stapte vervolgens het ver trekje, waar het klavier stond, binnen. Hij zette zich op zijn kruk neer, de voeten op de pedalen, de knuisten op de houten toetspinnen, en met 'n opgewekten roep van: vooruit dan !" lichtte hij zijn armen beide op en liet ze met veerkracht neerkomen op de toetsen. Met 'n blijden tonenroep antwoorden boven een paar van zijn klokken. Dadelijk slaat hij weer; reeksen van toetsen raakt hij snel achter elkaar en reeksen van klaterende kloktonen springen op uit de rijen van zijn bronzen , Pe tonen zwermen uit den toren weg. Ze komen naar beneden zwe ven in gearmde slierten en sprin gen tusschen de menschen op de markt. Samen met de zonne stralen dansen ze rondom de kleurig gekleede lieden. Ze huppelen op de trapgevels der huizen; als zilver rinkelen ze door de straten. Diepe bastonen van de groote klokken schrijden statig tusschen hen door. Rolf volgt ze in gedachte; hij ziet hun rij dans; hij weet, dat alle menschen naar hem luisteren. Hooger, edeler gestemd worden ze door mijn spel", denkt hij. Maar de velen, die achteloos voor het spel hun zaken voort zetten?" werpt hij zich zelf tegen, Onbewust voelen ze toch de macht van mijn spel. Allen bereik ik; aan allen geef ik iets dat hooger is en dat hen hooger zal voeren. Aan allen: mannen en moeders, kinderen en grijsaards, werkers en luiaards, goeden en goddeloozen". Met grooter geestdrift slaat hij op de toetsen en trapt op de pe dalen, en al wat stof is, de pennen en stangen, de bronzen kloklichamen, de trillende lucht, gehoor zaamt aan zijn geest om door de wonderbaarlijke macht der muziek tot al die menschelijke gemoederen te spreken. Wat 'n machtig gevoel geeft het hem, telkens als hij weer 'n nieuwe wijs laat klinken. Hij slaat er geen acht op, dat de zweetdruppels hem tappelings van het voorhoofd druipen. Er is zooveel licht in zijn hart en hoofd, dat hij niet merkt, dat de zonneschijn uitgedoofd is en het zienderoogen duisterder wordt. Zoo vrij voelt hij zich in zijn hooge taak, dat het niet tot hem doordringt, dat dikgebalde wolken zich dreigend opstapelen over stad en veld. Hij hoort enkel de klaterende klanken van zijn klokkenspel en acht niet op het naderende dondergerommel. Hij lacht van voldoening, dat hij tot alle menschen de bood schap van het geluk kan brengen en ontwaart daarboven in zijn kamertje niet dat die menschen met angstige blikken naar de zwartdreigende wolken een goed heenkomen naar 'n schuilplaats zoeken. Angstig kijkt Victor omhoog, tegen den toren op, die nu grauw tegen de donkere wolken op staat. Hij voelt het gevaar naderen. Maar Rolf weet van niets; hij voelt zich sterk in zijn macht over de stof.... en dan plotseling.... 'n oogverblindend licht; 'n felle bliksemstraal, die de toren treft, het kamertje in gloed zet 'n Vreeselijke vuurstraal, die uit de pikzwarte wolken naar den toren toeschiet als 'n vurige dolk, die onver hoeds naar Rolf wordt uitgestoken.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl