De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 4 december pagina 42

4 december 1927 – pagina 42

Dit is een ingescande tekst.

r, fcDE PRESIDENT VAN HET VLIEGENDE WIEL door Anton Thiry V <-*; ?fe Ti* I l" A ^eman was erover t'akkoord: zoo'nen door-t»en-door goeien vent lijk hij, was er in 't heele land niet meer te vinden. En dat antiek, brillend schoenmakerke van een Jokske Devries beweerde zelf dat ge naar iemand lijk Mijnheer Juul met een vergrootglas mocht gaan zoeken van hier tot in Rusland en Itale toe, iuizeken in en huizeken qit, en dat ge dan nog bot zoudt. hebben gevangen. Als die zoo iets zei mocht men het gelooven, «? -want hij wist wat hij zegde. Jokske was in zijn jonge jaren met een duitschen schoenmakersgezel mee de wereld ingetrokken, had zoowat overal '{ gezeten om de geheimen van zijnen stiel te achterbalen en al kende hij geen a uit een b zoo groot i .als een huis, hij sprak met gemak een taal of tien .zoo goed als zijn Vlaanuch. En wat nog straffer was, hij kon de menschen dóór-zien tot in 't kenne, ien van hun hart, als waren ze van glas geweest. Doch al was hij dan nog zoo goed dat zelf Jokske ?er zich warm kon voor maken, een schoonigheid -was Mijnheer Juul in de verte verste niet. 't Was een tonneke rond op korte beentjes en met leelijk-afhangende schouders, en om met zijn liuikske in evenwicht te blijven liep hij een beetje achterover. Hij had bijkans geenen nek en zijn .gezicht was opgeblazen en sponsig met een streuvelende snor en een paar kleine varkensoogskens ?die slaperig glimlachten van achter een wiebelenden pince-nez. Men zag hem bijkans nooit anders dan in een "bruin velorijderskostuum met slodderende pof broek die een paar onmogelijke-dikke kuiten lieten .zien, en bij 't eerste groen dat in 't voorjaar uit de struiken en de boomen ritste was hij daar met een ?wit vest aan en een behanepluimden panama op den kop. Juule was rijk, misschien wel de rijkste vent -van de stad. Hij bezat de grootste kolenzaak van heel de streek, met kantoren te Duffel, te .Mechelen, te Herenthals en 'k weet ni-meer -waar nog allemaal, en de zeven schepen die voor ftem naar de Walen vaarden, waren zijn eigendom. Hij woonde op 't einde der Groote-Markt bij de Hooge brug in een groot, wit-steenen heerenIhuis met veel beeldhouwwerk rond de vensters ?en onder 't balkon, en 't werd gezegd dat het daar binnen met al die mahonie-houten meubelen, tapijten en schilderijen nog schooner was dan bij -een koning. De menschen noemden het: het klein stadhuis. Want al was hij geenen burgemeester of sche pene, zelfs niet eens een simpel gemeenteraadslid, hij was toch zoowat de vader van de kleine stad. En wie iets wou gedaan krijgen van 't gemeentebestuur ?of naar een plaatske stond 't is gelijk voor wat, C B. VAN BOHEMEN Schilderijen Restaurateur Als zoodanig door de moest bevoegde autoriteiten erkend Nieuwe Uitleg 27 Den Haag wie in de miserie zat of last had met vorsters of gendarmen, 't was altijd bij Dikken Juule dat ze gingen aanbellen om hulp of steun. En niet alleen kreeg men schoon' beloften, een glas bier en een sigaar, maar men kon er zeker van zijn hij maakte er werk van en negen keeren op de tien bracht hij ze schoontjes in orde ook. Niks geen hooveerdij of fierigheid was eraan den man. Hij was en bleef rats het tegenoverge stelde van zijn madam en zijn drie dochters die altijd vol pretentie met het hoofd stijf in de hoogte liepen en minachtend door hun gouden face-amain op de rest van de wereld neerkeken. Men zag hem even rustig-joviaal op wandel met bedeleers, leurders of godshuisventjes als met den deken, den burgemeester en den juge, en 't was een gewoon, alledaagsch ding hem 's zomers in een arme mensche-wijk in de schaduw der witte puntgevelkens bij kantwerksters of bij een borstel maker zijn sigaar te zien zitten smoren en te ver tellen zoo gemoedelijk als was hij er thuis. Zij waren niet te noemen de sociëteiten, katho lieke zoowel als liberale, waar hij eere-lid van was. Allen telden ze hem bij de hunnen: de boogschut ters van de aloude Sint-Sebastiaansgilde., de tooneelspelers van Dejenettebloem en van De Ongeleerden, de muzikanten van de Groot Harmonie en die van de Xaverianen, enz. enz. tot de Dappere Vogele pikkers en de Moedige Pijpsmoorders toe; en alle maal waren ze fier op hem als was hij van hun alleen. 't Bestond voor hem in niets anders dan de lokalen te bezoeken om er een pint te pakken en een klapke te slaan. En of dat nu gevestigd was in een bedompte buildragersstamineeke aan de poorten of aan de kaai, of te wel in een der rijke, gespiegelde cafés van de Groote Markt, Juule maakte er geen verschil in. Alleen op de jaarlijksche vergaderingen die dan feestelijk besloten werden met een souper was hij trouw aanwezig. Hij had er een gewoonte van gemaakt zijn mede-leden alsdan te trakteeren op een tonneke extra drijdraad van den befaamden brouwer Verlinden uit Hoijckt. En na 't eten, als 't drinken, smoren en vertellen begost weid er dan regelmatig door den president een speech afge stoken om den milden gever van zooveel deugde lijkheid, waarna al die mannen, rechtstaande met geheven pint, zongen van: Leve onze Juule en hij mag er wezen. Leve onze Juule en hij mag er zijn ! Zonder onze Juule kunnen wij niet leven. Zonder onze Juule kunnen wij niet zijn ! Aan ne sociëteit gaf hij zijn eigen met lijf en ziel en dat was aan den velo-rijders-club Het Vliegende Wiel". Hij was er president van en 't was zijnen roem en zijnen trotsch dat hij die had opgericht en hem in bloei en floratie hield lijk geen eene deed. Al de velorijders uit de kleine stad waren er lid van en dat waren er een dikke drie-honderd. Allemaal hadden ze een schoon, geel-bruin sportkostuum met korte pofbroek, een riem in de lenden en lage, gele schoenen, en van voren op hun witte klak blonk als schild een zilveren velowiel met vleugels eraan. Mijnheer Juule had hun een schoonen, zijden club-fanion cadeau gedaan, kleurig geborduurd met een Sinte-Gommarus erop die een gevleugeld wiel zegende en waarmee ze overal den eersten prijs wég-haalden. En daarbij nog een tiental nieuw modische klaroenen met wit en roode frengels eraan die bij 't uitrijden aan den kop van den club door geoefende blazers werden bespeeld en de propere, witte straten vulden met hun blij, veel stemmig geschal. Geeneen sociëteit had ooit zooveel leven in de stad gebracht als deze. Zelfs wat de Kronijchcn vertelden van de landjuweelen uit den schoonen tijd der Rederijkerskamer De Jenettebloem bleef er maar klein bier bij. Want dikke Juule was geenen president van die alledaagsche soort die zoo maar met veel pre tentie presideeren en de anderen laten werken. Hoe dik hij ook was, hij reed trouw mee figuur, liet geenen tocht voorbijgaan zonder aan den kop zijn plaats in te nemen en bij bloemen-corsos deed hij zijnen plicht in 't een of 't ander nummer, precies lijk het simpelste lid. En wat nog meer beteekende, geenen eenen van de drie-honderd Vliegende Wielers, was er zoo op uit om nieuwigheden te verzinnen lijk hij. 't Schoon ste was nog niet schoon genoeg voor hem en 't mocht kosten wat het wilde Dikke Juul dokte. Wie herinnerde ze zich nog allemaal die ple zante tochtjes den zomerschen buiten op en de bloemen-corsos door de stad en bovenal die hon derd verschillende figuren door hem zelf verzonnen en onder zijn leiding op de Groote Markt uit gevoerd. Bijkans iederen Zondag-morgen in 't open sei zoen was 't exercitie in 't figuurrijden en al wie dat dan bij gelegenheid volgen kon van uit de boven zaal van een der cafés of van op de pui van 't stadhuis, stond verpaft hoe 'n schoon figuren daar onder zijn oogen evolueerden. Keerende molen wieken waren het, spiralen draaiende in-en-uitelkaar, bloemen, arabesken, waaiers, rozassen, enz. enz., nu eens langzaam en dan weer rap, alles op maat van de klaroenen-muziek die in 't hert van 't wielend figuur rond den fanion stond opgesteld. En als dat dan 's avonds gebeurde en boven eiken fiets aan een riet een kleurige ronde ballon prijkte, was het lijk een reusachtig vuurwerk waarvoor men geerne geld had gegeven om het te kunnen zien. Ja. Mijnheer Juul had er verstand van om een velo-club te doen floreeren. En alsof het nog niet schoon genoeg was, was hij ten leste beginnen droomen om in den club een harmonie, een zangkoor, een turn- en zelfs een tooneelafdeeling te vormen. Als hij op dat kapittel geraakte wist hij van geen uitscheiden. Er kwamen tranen in zijn oogskens, zijn stem werd beverig van ontroering en hi; had gebaren als van een dichter die een avond-gedicht voordraagt. UIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIllllllllllllllllllllllll! iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiimiiiiiiiuiiiiiiiuiii J. B. BENNER 6 ZOON l 1 PIANOHANDFT '?KVKST'"" 18>1 i = *? irU.V\JLLt\LVLJdLl KOFLKVEKANC1EKS = = DEN HAAG 97 NOORDEINDE I fiinniHiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiNniiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiui

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl