Historisch Archief 1877-1940
Kerstnummer
45
L"
Il->?<*'
?**
Gr*, «
meer dan in al de voorgaande kiescampagnes bij
een. Geenen avond ging voorbij of de mannen
van 't Vliegende Wiel, met Krist aan den kop, gaven
een meeting. Alle stamineekens kregen hunnen
toer en daar ze allemaal veel te klein waren om
al de aanhangers van Mijnheer Juul te slikken,
werd het gedaan van uit de open vensters de
volgestroomde straat in. Iedereen werd redenaar, tot
vrouwen toe eischten het woord om den Dikken
aan te bevelen.
De mannen uit den Kring voelden wel gauw
hoe laat het was. Twee of drie keeren waagden
ze 't ook met een meeting. Maar ze werden uit
gejouwd en ze mochten blij zijn dat ze er zonder
slagen van af kwamen. Ze probeerden het met
huisbezoek, zoo in den donkeren avond, als nie
mand hen zag. In de groote straten bij de deftig
heid en de winkeliers lukte dat wel, doch och
arme ! wat werden ze afgespeeld als ze bij 't volk
zelf kwamen. Ze beleefden er een
paternosteravonturen, 't een al zotter dan 't ander, en toen
die op een schoenen keer met kleuren en geuren
in den Lanteern" beschreven stonden, was het
amen en uit met hun kiesjagen. Ze trokken er
toen de geestelijken in en van op de preekstoelen,
in kerken en kapellen, werd er uitgevaren tegen
die goddelooze scheurmakers uit het Groenhuis"
die ondermijners van 't goddelijke gezag, en er
werd gedreigd met doodzonde en 't eeuwige vuur
voor wie het waagde te stemmen op Mijnheer
Juul, wat bij de onverschilligsten zelf, rats het
tegenovergestelde verwekte van wat ze er mee
verhoopten!
Neen, Krist en Mille Verjans en Sus uit den
Tinnen Pot en de andere kemphanen van 't
Clubcomiteit, verstonden hun politiek stieltje beter.
Die lieten hem voorzichtig overal buiten, wilden
niet dat hij meeging op meetingen of zelfs maar
een simpel woordeken in hunnen Lanteern"
schreef! Ze stelden hem overal voor als 't slacht
offer, als de verstooteling dier egoïstische kop
stukken op 't stadhuis, deelden onder 't volk zijn
portret uit en verspreidden liekens van twintig
coupletten en langer nog, waarin al het goed dat
hij in zijn leven aan den armen had bewezen,
bezongen stond. Die methode werkte anders, 't
Was al Mijnheer Juul wat de klok sloeg. Hij kon
niet meer op straat komen of van hier en ginder,
uit kantwerkstersgroepjes, van boven op schilders
ladders, van op de schepen aan de kaai, werd hij
begroet met armgezwaai en luidruchtig geroep
van: Vivan onzen Juul! Zelfs de schooljong deden
er aan mee !
't Was alles danig plezant, maar spijtig genoeg
begon het heele bedrijf op 't leste te ontaarden.
Huizen werden beschilderd met zotte karikaturen,
ruiten uitgeworpen en 't ware voorzekers nog op
vechtpartijen uitgedraaid, hadden de mannen uit
den Kring" eindelijk 't gebruik van hun hersens
niet terug' gekregen. Wijselijk legden ze hunne
propaganda stil, deden hun gazetjes zwijgen en
lieten den boel waaien lijk hij waaien wilde. Zelfs
op den grooten dag der verkiezing bleven ze binnen
en lieten de straat aan hun tegenstanders.
De uitslag was buiten alle verwachting. Om
een uur werden de bureaux gesloten en geen uur
nadien of de mannen in 't Groenhuis, die de felste
duivenloopers hadden aangesteld om hun zoo rap
als de bliksem van overal de gedeeltelijke uitslagen
aan te brengen, wisten reeds hoe laat het was.
De absolute meerderheid was naar de maan ! Van
de 15 vastgeroeste zetelaars vlogen er 8 het stad
huis uit en in de plaats ervan kwamen 6
velorijders en 2 liberalen !
't Nieuws vloog luid en juichend door straten
en stegen, staminees, winkelkes en huizen binnen,
en op een weerlicht was heel de stad lijk een
heksenketel, 't Groenuhis dat uit elk van zijn
vensters een vlag liet wapperen barste bijkans van
de menschen en 't geroep. Beneden stak het vol
volk, op 't eerste stak het vol, de gang, de koer,
de hof, daar was niet in of buiten te geraken.
Tof zelfs op het tweede waar de slaapkamers waren
hingen ze door de ramen te zingen en ze wezen
spottend naar den overkant der Markt waar de
Kring lijk een doodenhuis met gesloten plafeturen
treurde en met twee gendarmen ervóór ter be
waking.
Wat werd er daar toen door de uitgelaten
velorijders gezongen, gesprongen en gedronken! De
zotste kermis had er niet aan ! Krist zijnen kelder
was gauw leeggetapt en 't was met leege glazen
dat ze klinken moesten.
En alsof het daarmee nog niet wel genoeg was
kwamen toen uit alle straten de vele sociëteiten
waar Dikke Juul eere-lid van was al zingend de
Groote Markt opgebrobbeld om mee te vieren.
't Een na 't ander verschenen er: De trouwe Hen
gelaars, De moedige Pijpsmoorders, De gezworen
Smousjassers enz. enz. en allemaal waren ze voor
afgegaan door hun vlag of kartel en een
samengeraapt muziek van zes, zeven man. 't Leek wel
een prijskamp wie 't zotste zou doen. Er waren er
die aan lange stokken stoofbuizen lieten wiegelen,
een kapotte stoel zonder raat of zoo iets anders,
een groep speelde op-sinjoorke met een stroo
pop die Mijnheerke Keersblick moest verbeelden
en de Dappere Vogele pikkers van buiten de
Antwerpsche Poort holden aan op de koolwagens van
Marus Kek en hieven boven hun roode, zingende
koppen een banderol met erop: ,,Vox populi,
vox Dei!" Maar 't meeste succes nog droegen de
mannen van 't Kluizepleintje weg. Die hadden
hun eigen verkleed in boer met zijden bakmklak
en bïauwen kiel en droegen tusschen twee stokken
een plakaat groot als een gevel waarop met letters
lijk koeien geschilderd stond: Leve Mijnheer
Juul en zijn mannen ! Hij moet burgemeester
worden !"
Toen was het niet langer een zee van menschen
die daarin de kom der witte krul- en trapgevels
al zingend en roepend en trompettend
dooreenwoelde, 't bobbelde omhoog en barstte open lijk
een vulkaan. Stokken, hoeden, klakken, zakdoeken,
jassen zelfs gingen de lucht in en er werd geroepen
dat het denderde: Bravo ! Leve de nieuwe burge
meester ! Juul moei burgemeester worden ! Juul
moet burgemeester zijn !" En als van zelfs draaide
die dolle massa zich tot stoet, 't muziek zamelde
zich van voren achter 't plakaat en onder 't spelen
van vinnige marschen ontbond het zich over de
Hooge brug de Rechtestraat in om overal de
nieuwe leuze te laten bejubelen.
III
Dat was toen een stoet geworden, en een geest
drift lijk men er misschien nog nievers in het heele
land gezien en had !
Hadden die uit den Kring een kik durven geven,
't volk was in staat geweest om stormenderhand
't stadhuis in te nemen en burgemeester met den
heelen aanhang boven in de Gevangenispoort
achter de tralies te foefelen.
ROOïTA.HILLENs
Tijdens de serenade die ze daarop aan Mijnheer
Juul brachten, had de goeie man op zijn balkon
staan schreien en snikken lijk een klein kind.
Maar eenige dagen later toen hij bij pijp en
pint met zijn clubmannen dien triomfantelijken
dag te memoreeren zat, had hij om de
Kluizepleiners hun plakaat en al da zot geroep heel hertelij k
moeten lachen.
Neeë, neeëGeen kuren!" had hij ge
weerd. Voor zoo iets deug ik niet!.... Ziede
mij daar al staan heelemaal in fachet en met een
tricoloren sjerp rond mijnen buik !.... Neeë,
neeë! 't is te zot om er aan te peinzen !.... Cnze
club, mannen, die blijft het middenpunt!"
En niet alleen in 't Groenhuis lachte hij hertelijk
met dat burgemeester worden, maar overal, in alle
staminees en herbergen waar hij zoo stilaan weer
te komen begon, deed hij het.
Die lachmetterij was bijlange niet in de kaarten
vanKrist en zijn mannen. Die waren nu eens aan
het overwinnen geraakt en die wilden kost wat
kost aan 't overwinnen blijven, 't Was hun echt
in 't bloed geslagen. Daarbij 't volk zelf had hun
dezen troef in de handen gestopt en hun eigen
president zou beletten dat ze hem uitspeelden !
't Leek al te dwaas !
Ze zegden niets op Mijnheer Juul zijnen klap,
maar peinsden en zonnen des te meer over
middelkens om hem tot andere gedachten te brengen.
Intusschen viel het leven in de kleine stad zoo
zachtjes aan weer in zijn gewone plooi. De gazetjes,
schor en t'ende asem geraasd, zwegen, de ver
kiezingsliedjes verdwenen uit het straatrumoer, de
oude notabelen wandelden weer hun zwart-gerokte
deftigheid door de stad, en 't Vliegend Wiel, met
zijnen president aan den kop, deed weer zijn schoon,
tochten den buiten op, of reed glorieus figuur op
de Groote Markt. En wat nog erger was, de bazen
uit den Kring den eersten dien men het doen
zag was natuurlijk Mijnheer Keersblick be
gonnen weer even joviaal te doen tegen Dikken
Juul als ze hem tegen kwamen, gingen er zoo waar
mee op café, precies of er was niets gebeurd.
Dat laatste deed Krist en zijn trawanten geen
klein beetje sakkeren en keeroogen en achter de
ooren krabben, 't Was met de oogen toe te zien
dat ze afkwamen om pootjes te geven.
Nu mankeert er ni-meer aan of hij gaat nog
terug naar den Kring, dien labbekak" foelerdenzij
en zaten met den daver op hun lijf uit te kijken
naar het fatale moment, dat hun schooner
heerschersdroom naar de maan zou kletsen.
Doch 't leek algauw dat ze zich voor niets op
wonden. Al wandelde Juul weer zoo gemoedelijk
als eertijds met die heeren door de witte,
betrapgevelde straten of over de vesten, den Kring bleef
hij mijden.
Hij doet het niet!" lachten de mannen op
gelucht. En vol jongen ijver hielden ze weer onder
een vergadering op vergadering en begonnen