De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 4 december pagina 9

4 december 1927 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

^?"^^k. ,^^*\ ~^tt Ije Groene Amsterdammer fcc^xweekblad voor Nederland ONZE VERWACHTINGEN i' Herinnert gij u nog met welke gevoelens gij als kind de eenofanderetooneelvoorstelling bijwoonde ? Met kloppend hart wachtte gij tot het scherm opging. Dan stond uw hart stil. Want achter het scherm was het verwachte, het wonder, Het". Is het eigenlijk zooveel anders geworden sinds onze kinderjaren? Wij zijn ouder geworden. Nu is het leven ons tooneel. Daarvoor hangen gordijnen. En achter die gordijnen zijn de geheimen van het leven, het mysterie, Het." En wij zien er naar uit dat zij opengetrokken zullen worden, opdat het ver wachte tot ons komt. Aan den aanvang van ons leven staat de verwachting. Aan het einde staat nog de verwachting. Wat wij verwachten? Wij zijn menschen van vleesch en bloed, kinderen der aarde. En daarom verwachten wij aardsche heerlijkheid. Een kind ziet uit naar den tijd dat hij groot" zal zijn. Dan zal zijn beker worden gevuld en hij zal den prijs van het leven winnen. En als hij man geworden is, blijft het heden achterstaan bij morgen". Hij verwacht aldoor meer dan hij bezit. Een meisje verwacht haar levensrijkdom van het huwelijk, een vrouw verwacht den zegen van haar leven in haar kind. Ouders leven op de toekomst hunner kinderen. En als de mensch oud geworden is, leeft hij nog altijd in verwachting. Alleen is nu de dood het gordijn, waarachter verborgen is wat hij verwacht. Het menschelijk geluk is een schoone vlinder, die steeds vóór ons uitvliegt en dien wij niet kunnen grijpen. En als wij meenen het gegrepen te hebben, blijkt het toch niet Het" te zijn. Wij verlangen mér, wij verlangen iets anders. Wij zijn niet enkel menschen van vleesch en bloed, aarde-kinderen. Ook ?waait door ons heen de Geest met zijn eisenen en beloften en bezieling. Ons dringt en beweegt een leven dat mér in ons is dan wij zelf zijn. Wij dragen een bestemming in ons, roeping grijpt ons aan. En nu verwachten wij de ver vulling van het leven dat in kiem in ons is. Wij verwachten de volgroeide per soonlijkheid, de volkomen gemeenschap. Wij zien uit naar de overwinning van de waarheid, van de liefde, van de schoonheid. Wij zien uit naar de eindelijke Harmonie." Maar mér nog dan de voltooiing van alle leven op aarde verwachten wij. Wij, kinderen van deze wereld verwachten altijd iets dat mér is dan deze wereld. Wij verwachten het Andere, het Mysterie, het Eeuwige. Het is het wonder van ons aardsche leven dat wij de Eeuwigheid zoeken. Het is het wonder van den mensch dat hij naar God uitziet. Zooals de mysticus Eckhart zeide: Ik zie iets dat vóór mijn ziel zweeft en licht als dit tot werkelijkheid wordt moet het de Eeuwigheid zijn. En bewuster nog schreef Thomas a Kempis: Alles is te gering en te ongenoegzaam, wat Gij buiten u zelf mij schenken wilt, wat gij mij van Uzelf openbaart of belooft, zoolang ik U zelf niet aan schouwen en bezitten mag. Want mijn hart kan niet waarlijk rusten, kan geen volkomen vrede vinden, zoolang het zich niet boven alle goed en boven alle schepsel verheft, om te rusten in U." Wij leven in verwachtingen. Wij sterven ook in verwachtingen. In de dagen vóór Kerstmis zien we uit naar de Gestalte, waarin al onze ver wachtingen, voor zoover zij binnen onzen gezichtskring liggen, beeld geworden zijn. Christus is de som onzer verwachtingen. Hij is de eeuwige Mensch, in wien de eischen en de beloften van den Geest zijn volbracht. Hij is de Mensch in vervulling. Hij is de openbaring van de Eeuwigheid in den mensch, Gods boodschap aan de wereld, Gods geheimenis voltrokken aan de menschheid. En Kerstmis brengt de vervulling: Christus is geboren op aarde. Wij kennen hem in ons zelf als onthulling van het goddelijk Mysterie in ons, als goddelijke genade in ons leven. Maar ook is het waar dat ons geheele leven verwachting blijft. Want Christus is naar den geest in ons geboren, maar moet nog waarheid en werkelijkheid worden in menschenhart en menschenwereld. Onze verwachting gaat uit naar het Leven, waarin het Licht alle duisternis, de Eeuwigheid den tijd ver vult, mensch en gemeenschap aan Christus het gestalte geven. Zijn al deze verwachtingen niet illusies, droom van verlangen die blijft tot den onvermijdelijken dag der ontgoocheling? De realiteit van het leven spot immers met eiken droom. Zij is bitterheid van leed inplaats van vreugde; tragische ondergang in plaats van opgang tot het Licht; verscheurdheid in plaats van harmonie; openlijke of gemaskerde strijd van mensch tegen mensch, op leven en dood, in plaats van den kus der broederschap; oorlog in plaats van vrede. Wij kunnen eerder den Mammon verwachten dan Christus. Mij zijn deze gedachten liever dan het blinde optimisme, dat jubelt over valschen schijn, dat de liefde verheerlijkt terwijl de broeder-mensch stuiptrekt. Maar wie zijn verwachtingen opgeeft, vergist zich in zijn vertwijfeling. Want onze wanhoop is de snijdende smart over het gemis van wat wij hadden gehoopt. Deze smart is geboren uit de verwachting, die wel teleurgesteld, maar daarom niet verloren is. Ware zij het het gemis zou niet worden gevoeld. En wie zijn verwachtingen loochent vergist zich in zichzelf. Het vertrouwen in de komst van het Licht moge hij hebben opgegeven, het verlangen, de verborgen verwachting blijft. Wie snijdt de hoop uit zijn leven uit? Na wanhoop komt altijd weer de hoop. Onze verwachtingen zijn sterker dan wij zijn. Zij zijn ons ingeboren. Zij zijn geestelijke werkelijkheid, die wij niet ontwijken kunnen. Zij zijn boden uit een andere wereld, die wijzen naar de toekomst. Zij zijn Gods beloften aan ons. Wat doen wij nu met onze verwachtingen ? Wordt niet een eenvoudig en tegelijk heldhaftig leven van ons geëischt, dat in drie woorden is uit te drukken: wachten, waken, werken? Wachten is het eerste. Wachten is moeilijk. Wij hebben haast om te verwer kelijken wat wij verwachten en zien ons zelf niet gaarne uitgeschakeld. Maar de leiding van het groote leven is niet in onze hand. Zooals de medicus de ge nezing van een zieke goeddeels moet afwachten van de natuur, zooals ouders de ontwikkeling van hun kind in niet geringe mate hebben over te laten aan den geest die in hen werkt, zóó hebben wij de toekomst over te geven aan de Macht die alle menschenvermogen te boven gaat en te wachten. Wachten is de proef op ons levens vertrouwen. Wachten is een daad van vertrouwen. Waken is het tweede. Wil ons wachten niet worden: inslapen tot tamme be rusting, dan blijft spanning en gereede veerkracht noodig. Waken is noodzaak voor den levenden mensch. En waken is uitzien naar wat de Geest werkt in onzen tijd, uitzien naar wat aan den horizont licht. Waken is het verlangen brandende houden, want de onrust van het verlangen is stuwkracht ten leven. Waken is bereid zijn om op den eersten wenk op te staan en de gelegenheid te grijpen om te werken aan de vervulling van wat onze verwachting is. Want werken is het derde. Wij zijn het Licht niet maar wij zijn de die naren van het Licht. Wij moeten het den weg bereiden, wij moeten het brengen waar wij gaan. Wij zijn de Geest niet maar de Geest is in ons en wij zijn hem de daad van ons leven schuldig. Hij heeft ons noodig. Wij moeten werken de werken Desgenen die ons gezonden heeft, zoolang het dag is. Wij zullen met kracht en volharding werken ook al stooten wij eiken dag op tegenstand, ook al lijkt onze arbeid vergeefs wanneer onze verwachtingen levend zijn. Want het is waar wat een groot profeet eens zeide: zij die God verwachten zullen steeds nieuwe kracht verzamelen, de vleugelen uitslaan als arenden, voortijlen zonder zich af te matten, loopen zonder moede te worden." En hij, wiens leven wachten, waken en werken is, zal zijn verwachtingen bewust worden als de rijkdom van zijn leven. Zij zijn teeken van onze afkomst en onze bestemming. Zij verbinden ons heden met de wereld waarop wij hopen. Zij zijn het eeuwig anker in de stormen van den tijd. Zij doen ons den tijd zien als den weg der Eeuwigheid. En wij gaan dezen, wetende: Aan den eindpaal van de tijden Ziet ons oog den geest van 't kwaad Moe geworsteld en ontwapend Tot geen afval meer in staat. Als de Heere God in allen En in alles Alles is Zal het licht zijn, eeuwig licht zijn, Licht uit licht en duisternis. W. MACKENZIE. f t.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl