Historisch Archief 1877-1940
^?"^^k. ,^^*\ ~^tt
Ije Groene Amsterdammer
fcc^xweekblad voor Nederland
ONZE VERWACHTINGEN
i'
Herinnert gij u nog met welke gevoelens gij als kind de
eenofanderetooneelvoorstelling bijwoonde ? Met kloppend hart wachtte gij tot het scherm
opging. Dan stond uw hart stil. Want achter het scherm was het verwachte,
het wonder, Het".
Is het eigenlijk zooveel anders geworden sinds onze kinderjaren? Wij zijn
ouder geworden. Nu is het leven ons tooneel. Daarvoor hangen gordijnen.
En achter die gordijnen zijn de geheimen van het leven, het mysterie, Het."
En wij zien er naar uit dat zij opengetrokken zullen worden, opdat het ver
wachte tot ons komt.
Aan den aanvang van ons leven staat de verwachting. Aan het einde staat
nog de verwachting.
Wat wij verwachten? Wij zijn menschen van vleesch en bloed, kinderen
der aarde. En daarom verwachten wij aardsche heerlijkheid. Een kind ziet
uit naar den tijd dat hij groot" zal zijn. Dan zal zijn beker worden gevuld
en hij zal den prijs van het leven winnen. En als hij man geworden is, blijft
het heden achterstaan bij morgen". Hij verwacht aldoor meer dan hij
bezit. Een meisje verwacht haar levensrijkdom van het huwelijk, een vrouw
verwacht den zegen van haar leven in haar kind. Ouders leven op de toekomst
hunner kinderen. En als de mensch oud geworden is, leeft hij nog altijd in
verwachting. Alleen is nu de dood het gordijn, waarachter verborgen is wat
hij verwacht.
Het menschelijk geluk is een schoone vlinder, die steeds vóór ons uitvliegt
en dien wij niet kunnen grijpen. En als wij meenen het gegrepen te hebben,
blijkt het toch niet Het" te zijn. Wij verlangen mér, wij verlangen iets anders.
Wij zijn niet enkel menschen van vleesch en bloed, aarde-kinderen. Ook
?waait door ons heen de Geest met zijn eisenen en beloften en bezieling. Ons
dringt en beweegt een leven dat mér in ons is dan wij zelf zijn. Wij dragen
een bestemming in ons, roeping grijpt ons aan. En nu verwachten wij de ver
vulling van het leven dat in kiem in ons is. Wij verwachten de volgroeide per
soonlijkheid, de volkomen gemeenschap. Wij zien uit naar de overwinning
van de waarheid, van de liefde, van de schoonheid. Wij zien uit naar de
eindelijke Harmonie."
Maar mér nog dan de voltooiing van alle leven op aarde verwachten wij.
Wij, kinderen van deze wereld verwachten altijd iets dat mér is dan deze
wereld. Wij verwachten het Andere, het Mysterie, het Eeuwige. Het is het
wonder van ons aardsche leven dat wij de Eeuwigheid zoeken. Het is het wonder
van den mensch dat hij naar God uitziet. Zooals de mysticus Eckhart zeide:
Ik zie iets dat vóór mijn ziel zweeft en licht als dit tot werkelijkheid wordt
moet het de Eeuwigheid zijn. En bewuster nog schreef Thomas a Kempis:
Alles is te gering en te ongenoegzaam, wat Gij buiten u zelf mij schenken
wilt, wat gij mij van Uzelf openbaart of belooft, zoolang ik U zelf niet aan
schouwen en bezitten mag. Want mijn hart kan niet waarlijk rusten, kan geen
volkomen vrede vinden, zoolang het zich niet boven alle goed en boven alle
schepsel verheft, om te rusten in U." Wij leven in verwachtingen. Wij sterven
ook in verwachtingen.
In de dagen vóór Kerstmis zien we uit naar de Gestalte, waarin al onze ver
wachtingen, voor zoover zij binnen onzen gezichtskring liggen, beeld geworden
zijn. Christus is de som onzer verwachtingen. Hij is de eeuwige Mensch, in
wien de eischen en de beloften van den Geest zijn volbracht. Hij is de Mensch
in vervulling. Hij is de openbaring van de Eeuwigheid in den mensch, Gods
boodschap aan de wereld, Gods geheimenis voltrokken aan de menschheid.
En Kerstmis brengt de vervulling: Christus is geboren op aarde. Wij
kennen hem in ons zelf als onthulling van het goddelijk Mysterie in ons, als
goddelijke genade in ons leven.
Maar ook is het waar dat ons geheele leven verwachting blijft. Want Christus
is naar den geest in ons geboren, maar moet nog waarheid en werkelijkheid
worden in menschenhart en menschenwereld. Onze verwachting gaat uit
naar het Leven, waarin het Licht alle duisternis, de Eeuwigheid den tijd ver
vult, mensch en gemeenschap aan Christus het gestalte geven.
Zijn al deze verwachtingen niet illusies, droom van verlangen die blijft tot
den onvermijdelijken dag der ontgoocheling? De realiteit van het leven
spot immers met eiken droom. Zij is bitterheid van leed inplaats van
vreugde; tragische ondergang in plaats van opgang tot het Licht;
verscheurdheid in plaats van harmonie; openlijke of gemaskerde strijd van mensch tegen
mensch, op leven en dood, in plaats van den kus der broederschap; oorlog in
plaats van vrede. Wij kunnen eerder den Mammon verwachten dan Christus.
Mij zijn deze gedachten liever dan het blinde optimisme, dat jubelt over
valschen schijn, dat de liefde verheerlijkt terwijl de broeder-mensch stuiptrekt.
Maar wie zijn verwachtingen opgeeft, vergist zich in zijn vertwijfeling.
Want onze wanhoop is de snijdende smart over het gemis van wat wij hadden
gehoopt. Deze smart is geboren uit de verwachting, die wel teleurgesteld, maar
daarom niet verloren is. Ware zij het het gemis zou niet worden gevoeld.
En wie zijn verwachtingen loochent vergist zich in zichzelf. Het vertrouwen
in de komst van het Licht moge hij hebben opgegeven, het verlangen, de
verborgen verwachting blijft. Wie snijdt de hoop uit zijn leven uit? Na
wanhoop komt altijd weer de hoop. Onze verwachtingen zijn sterker dan wij
zijn. Zij zijn ons ingeboren. Zij zijn geestelijke werkelijkheid, die wij niet
ontwijken kunnen. Zij zijn boden uit een andere wereld, die wijzen naar de
toekomst. Zij zijn Gods beloften aan ons.
Wat doen wij nu met onze verwachtingen ? Wordt niet een eenvoudig en
tegelijk heldhaftig leven van ons geëischt, dat in drie woorden is uit te drukken:
wachten, waken, werken?
Wachten is het eerste. Wachten is moeilijk. Wij hebben haast om te verwer
kelijken wat wij verwachten en zien ons zelf niet gaarne uitgeschakeld. Maar
de leiding van het groote leven is niet in onze hand. Zooals de medicus de ge
nezing van een zieke goeddeels moet afwachten van de natuur, zooals ouders
de ontwikkeling van hun kind in niet geringe mate hebben over te laten aan
den geest die in hen werkt, zóó hebben wij de toekomst over te geven aan de
Macht die alle menschenvermogen te boven gaat en te wachten. Wachten
is de proef op ons levens vertrouwen. Wachten is een daad van vertrouwen.
Waken is het tweede. Wil ons wachten niet worden: inslapen tot tamme be
rusting, dan blijft spanning en gereede veerkracht noodig. Waken is noodzaak
voor den levenden mensch. En waken is uitzien naar wat de Geest werkt
in onzen tijd, uitzien naar wat aan den horizont licht. Waken is het verlangen
brandende houden, want de onrust van het verlangen is stuwkracht ten leven.
Waken is bereid zijn om op den eersten wenk op te staan en de gelegenheid
te grijpen om te werken aan de vervulling van wat onze verwachting is.
Want werken is het derde. Wij zijn het Licht niet maar wij zijn de die
naren van het Licht. Wij moeten het den weg bereiden, wij moeten het brengen
waar wij gaan. Wij zijn de Geest niet maar de Geest is in ons en wij zijn
hem de daad van ons leven schuldig. Hij heeft ons noodig. Wij moeten werken
de werken Desgenen die ons gezonden heeft, zoolang het dag is.
Wij zullen met kracht en volharding werken ook al stooten wij eiken dag
op tegenstand, ook al lijkt onze arbeid vergeefs wanneer onze verwachtingen
levend zijn. Want het is waar wat een groot profeet eens zeide: zij die
God verwachten zullen steeds nieuwe kracht verzamelen, de vleugelen
uitslaan als arenden, voortijlen zonder zich af te matten, loopen zonder
moede te worden."
En hij, wiens leven wachten, waken en werken is, zal zijn verwachtingen
bewust worden als de rijkdom van zijn leven. Zij zijn teeken van onze afkomst
en onze bestemming. Zij verbinden ons heden met de wereld waarop wij hopen.
Zij zijn het eeuwig anker in de stormen van den tijd. Zij doen ons den tijd
zien als den weg der Eeuwigheid. En wij gaan dezen, wetende:
Aan den eindpaal van de tijden
Ziet ons oog den geest van 't kwaad
Moe geworsteld en ontwapend
Tot geen afval meer in staat.
Als de Heere God in allen
En in alles Alles is
Zal het licht zijn, eeuwig licht zijn,
Licht uit licht en duisternis.
W. MACKENZIE.
f
t.