Historisch Archief 1877-1940
2636
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 10 DECEMBER 1927
23
f?.
FEUILLETON:
De man, die geen keizer worden kon
door GIOVANNI PAPINI
Vertaald en met teékeningen door Alma Schiavon
(fiowtwi
Giovanni Papini, prozaschrijver,
dichter en philosoof, geboren ie Florence
in 1881, is voor Italiëvan groote
beteekenis geweest, omdat hij, meer dan
ieder ander, het geestesleven, dat in het
begin dezer eeuw aldaar ingesluimerd
scheen, tot nieuwen bloei heeft welen ie
brengen.
Papini'a werk is een mengeling van
philosophie en poëzie, het is als het
ware de tastbare uitdrukking van zijn
levenservaring, waarvan zijn ziel, ge
folterd door de smarten en den twijfel,
onzen tijd eigen, de hoofdpersoon is.
Voor de vrijheid van het Ik" en voor
de overwinning van den geest heeft hij
gestreden.
Hoewel Papini verscheidene periodes
heeft doorgemaakt en in verschillende
beginselen geloofd heeft, waarvan hij
later de ijdelheid ontdekte, is Papini,
dieper beschouwd, toch immer dezelfde
gebleven, de Pragmatist, die niet op
hield te zoeken naar een eeuwige
moreele orde, naar de cosmische waarheid.
Heeft hij ook vaak diepe inzinkingen
gehad, toch altijd is hij sterker uit den
strijd gekomen.
Zijne hoofdwerken zijn: L?Uomo
finito" (de man, die op is) geschreven
in 1912 na eene periode van hevigen
innerlijken strijd; La Storia di Cristo"
(de Geschiedenis van Christus) ge
schreven in 192 J toen hij den sleutel
van zichzelf had gevonden op den weg
van Damascus.
Voorts schreef hij vier bundels no
vellen, die zeer typisch zijn ideeën weer
geven, en waarin hij deze laat leven als
menschen.
Deze novelle, door Papini voor de
Groene Amsterdammer" ter beschikking
gesteld, geeft m.i. een duidelijk beeld
van Papini.
Later zullen andere vertalingen volgen
van novellen, die minder philosophisch
zijn doch zeer origineel van vondst,
zooals trouwens al zijn werk karakteris
tiek en origineel is.
'V/T ENSCH-lezer, wie je ook bent,
op dit oogenblik zou ik je hier
willen hebben, van aangezicht tot
aangezicht, en mijne oogen in de
jouwe willen boren, en met mijn
handen in de jouwe, je zacht willen
vragen: Geloof je te leven? Werkelijk,
diep en waarachtig te leven? Lijkt
jou je leven zoo groot en mooi als je
misschien hebt gedroomd in de koort
sige nachten van je jeugd?" En nog
zachter, heel zacht, zou ik je willen
vragen: Had je een jeugd? Voelde je
in jezelf, in je diepste wezen, in je
bloed, iets dat gistte, dat kookte, dat
borrelde, dat er uit wilde, dat wilde
overloopen en de wereld overstroomen
als een meer van vlammen ? Voelde je
nooit, na een moment van opwinding,
of als de zon vol majesteit onderging,
of na het lezen van sommige gedichten,
voelde je dan, dat jij waart, jij, de
eerste mensch, de ontdekker van het
leven, van de wereld? En scheen je
toen dit leven niet armzalig en leek
je de wereld niet klein? En verlangde
je niet naar den dood uit liefde voor
het leven? Bekroop je niet de begeerte,
die eenmaal de groote Alexander
moet hebben gevoeld voor den verren
horizon?"
Dat zou ik je willen vragen,
verachterlijke lezer, futloos menschje,
die bezig is deze bladzijden te lezen,
te luisteren naar den harteklop van
een andermans leven, omdat je zelf
tot geen daden in staat bent, omdat
je je eigen leven niet kunt leven.
Lijkt je dat niet verachtelijk, zeer
verachtelijk, allerverachtelijkst? De
? stoel draagt je, vóór je liggen
aaneengenaaide bladzijden met zwarte
teekens, en je leest met je oogen die
teekens en je zieltje grijnst en grient,
al naar de teekens met kracht je
slaperige fantasie wekken. En je denkt
dat je leeft door het lezen van boeken.
Als je dan op straat komt, zal je
met groote verachting neerzien op dat
volk, dat niet op de hoogte is, dat niet
aan psychologie doet, en dat zich niet
voedt met literatuur. Ik ben", zeg je
tot jezelf, een intellectueel, een
verfijneling, een denker, een aristocraat,
een superieur mensch, kortom ik
behoor tot de elite. Om mij draait de
wereld, voor mij is de wereld gescha
pen. En zoo voel ik me behaaglijk en
amuseer ik me; in mijn huis zal je
alleen reproducties van beroemde
stukken en goede uitgaven van be
faamde schrijvers vinden. De hooge
boord en de duistere woorden zijn de
kenteekens van mijn stand: ik ben de
koning van den tijd, de koning van
den geest, van de eeuwigheid."
Zeg je dat alles niet tot je zelf, ver
achtelijk individu? Het is mogelijk.
ik stel het mij voor, ik verlang het.
Want juist voor jou spreek ik, en ik
zou je geheel tegenover me willen
hebben, opdat je den warmen adem
van mijn verachting in je gezicht
zoudt voelen.
En ik veracht je, o lezer, ik veracht
je om eene verschrikkelijke reden,
om eene hatelijke reden, een smarte
lijke reden:.omdat ik veel op je lijk,
omdat ik bijna ben zooals jij, o lezer,
omdat ik jou bén, misschien. . . .
Welaan, ik aanvaard je lot, ik aan
vaard het zonder angst, hoewel je lot,
o woordendrinker, die mij leest, zeer
droevig is. Ik ben niet bang voor mijn
vragen. Om gedwongen te zijn tot
antwoorden ben ik deze bladzijden
gaan schrijven, of liever uitschreeuwen
en opnieuw vraag ik mezelf luid:
Geloof je te leven? Werkelijk, diep,
waarachtig te leven?" Ik antwoord:
Neen, ik geloof niet te leven, ik
geloof niet groot, diep, waarachtig te
leven." Zooals allen ben ik een ver
achtelijke, een futlooze, een slappeling.
Hier in mijn kamer is de geheel e
wereld geschilderd: Mannen van
carton, vrouwen van vlas, bergen van
rook. Ik heb dat al netjes op zijn
plaats gezet, en op zonnige dagen
geeft^dat een prachtig effect. En ik
blijf in die kamer. En die kamer is
geheel mijn wereld, geheel mijn leven.
lederen dag wijd ik mijn gebed aan de
huisgoden, en spuw op de menschen,
die onder mijn venster voorbijgaan
en die niet zooals ik, een kleine kunst
matige, gracieuse wereld voor zich
zelf hebben.
In' mijn kamer ben ik rijk. En als je
mijne houdingen eens zoudt zien l
Den eenen dag heb ik de majestueuze
houding van den donderenden Zeus
en zeg dan tot mijn speelgoed : ,,Pas op,
ik ben jullie heer en meester, of ben
jullie Schepper of Vernietiger; ik kan
jullie verplaatsen of vernielen. B. v.
jou, gehoornde pias, zou ik onder in
die lade kunnen werpen, in plaats
van je boven op deze trap te laten
tronen, en jou, onzedelijke danseres,
die zooveel grimassen maakt met je
roze cartonnen gezicht, zal ik het
raam uit gooien."
Den anderen dag daarentegen kom
ik thuis met het uiterlijk van een
verveelden Faust. Ik sluit de ramen
om aan de omgeving een mysterieuzen
aanblik te geven en ik begiet de
dingen met grijze stof om ze
melancholischer te doen schijnen. Ik zet me
traag neer in mijn fauteuil, vertrek
mijn mond, sla de oogen ten hemel
en eindig met heete tranen te schreien
over de ijdelheid der wijsheid en de
bedriegelijkheid der wereld.
Maar of ik een classicus of roman
ticus ben, doet er weinig toe, ik ben
altijd een arm menschenkind, dat in
zijn kamer speelt, en dat, om zich te
troosten, bij zich zelf zegt: Buiten
is het koud en op de straten zijn
wolven."
Ik ben, heb je het geraden, lezer,
een cerebralist. De cerebralisten vor
men een zonderling ras; het is de
moeite waard ze te kennen. Ik zal je
de geschiedenis van den vader van
ons allen vertellen, een zoo dwaze
geschiedenis, dat ik zo maar niet
vergeten kan.
Op zekeren dag gespte een man zijn
sandalen aan, hulde zich in een mantel
en vertrok uit zijn woning naar de
landen van het Oosten om de wereld
te veroveren. Hij was vol grootsche
plannen, zijn hart was grooter dan de
groote wereld, en hij dacht: Ik zal
een rijk veroveren, zóó onmetelijk,
dat de koeriers grijs zullen zijn
alvorens de grenzen te bereiken om
mijn oekasen over te brengen. En ik
zal een schat bemachtigen zóó groot,
dat, als mij de lust daartoe eens be
kroop, ik er een meer mee zou kunnen
vullen. En ik zal verschrikkelijke
vijanden vernietigen, hoog op de
bergen, met het vuur van mijn blik.
Heden ben ik een armzalig man.
alleen een mantel dekt me, maar mijn
winterhanden-winfervoefen
schrale lippen-ruwe huid
PUROL
^- verzachten geneest -J
gedachten zijn grootsch en ik wil
heer worden van alles wat is en
meester van alles wat leeft."
Deze man trok een stad binnen en
toen hij aankondigde, dat hij keizer
wou worden, en dat hij de mannen
wilde aanvoeren in den krijg, om een
groot rijk te stichten, lachten allen
die om hem heen stonden, hem uit.
Toen besloot hij die stad te straffen
zoodra hij machtig zou geworden zijn
en hij begaf zich naar een andere
stad, waar hem hetzelfde te beurt
viel. En zoo trok hij de wereld door,
en in alle landen lachte men hem uit
en gaf men hem een aalmoes, den
kende, dat hij een waanzinnige bede
laar was.
En eindelijk, op zekeren dag, bevond
hij zich voor zijn eigen huis; niets was
veranderd. Alleen zijn sandalen waren
versleten, zijn mantel was gescheurd
en zijn haar vergrijsd. Hij ging zijn
huis binnen en dacht: Niemand
heeft mij willen volgen, .ik heb de
kracht niet gehad om zelfs ook maar
een klein leger op de been te brengen,
ik heb geen enkelen schat bemachtigd.
Nooit zal ik, naar het schijnt, meester
van de wereld zijn."
En daarna dacht hij diep na over
zijn lot en was hij gedurende eenige
dagen zeer terneergeslagen.
Maar op een morgen het was in
Maart reeds vertoonden zich op de
velden de eerste gele bloemen, ont
waakte hij gelukkig en hij zeide tot
zich zelf: Eindelijk heb ik mijn lot
begrepen. Blind was ik, toen ik de
heerschappij der wereld wilde ver
overen. Wat ik daarvoor hield, is niet
de ware, de werkelijke, de opperste
wereld, doch slechts de wereld van don
schijn, van de zinnen, van het bedrog.
Het is de wereld van de ploegers en
van de menschen van de markt. De
Ware wereld vindt men alleen in de
gedachten, in zich zelf, en ik kan
meester zijn, wanneer ik wil, als ik
het maar zoek in mijn diepste binnen
ste". .
En met een brandende lamp toog
de grijsaard op zoek naar de ware,
volmaakte wereld.
En die man, onthoudt het goed,
was de vader van alle dichters, de
vader van alle metaphysiei, de vader
van alle droomers. Hij vormde do
dynastie van diegenen, die bij het
ontbreken van de werkelijke wereld,
zich iederen dag honderd kleine
werelden bouwen van adem, van
kleur, van krijt.
En jij en ik, mensoh-lezer, en alle
geestverwanten, zijn de laatste klein
kinderen van den man, die geen
keizer worden kon.
JOHN BUCHAN. De schat
van den Rooirand. Naar hef
Amerikaansch door A. B. v. Tienhoven. Geïl
lustreerd, /ngen. f2.15, geb. f2.90.
Een lijvig boekdeel, 248 blz. En toch
heb ik 't bijna achfer elkaar moeien
uitlezen, zoo boeide hef. Hel is ge
schreven voor jongens van veertien
rot achttien, dunkt mij.
5. Lugten?Reys in de N.RCf."
(Adv.).